Psychologie Week 3&4 Flashcards

1
Q

De attributie theorie

A

De wijze waarop mensen hun gedrag en dat van anderen verklaren in termen van oorzaak en gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Interne attributie

A

De persoon heeft invloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Externe attributie

A

De omgeving heeft invloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Consensus
A
  • Overeenstemming
  • bijv. : klagen de anderen ook?
  • Ja? consensus is hoog
  • Nee? consensus is laag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Consistentie
A
  • Regelmaat / hetzelfde thema
  • bijv: Klaagt … vaker over het eten?
  • Ja? Consistentie hoog
  • Nee? Consistentie laag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Onderscheidt
A
  • Regelmaat, over van alles
  • bijv: Klaagt … überhaupt veel?
  • Ja? onderscheidt laag
  • Nee? onderscheidt hoog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Covariatie model van Kelly

A

Consensus, Consistentie en Onderscheidt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar aan ligt het covariatie model van Kelly?

A
  • Ligt aan de persoon/situatie, want vaak hebben we niet alle info
  • Wat doen we dan? We hanteren Heuristieken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Heuristieken

A

Short cuts en afsnijroutes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Fundamentele attributie fout

A

-De neiging om gedragingen van anderen toe te schrijven aan hun persoonlijkheid of hun karakter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Observator

A

Hoe jij het gedrag van anderen interpreteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Actor

A

Ons eigen gedrag wijken we vaker aan omstandigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Defensieve attributie

A

We zorgen er voor dat we er zelf zo goed mogelijk van af komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar zorgt motivatie voor?

A
  • Verbinding gedrag met interne toestanden
  • Variaties in gedrag
  • Vasthouden aan gedrag ondanks tegenslagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is motivatie?

A

Alle processen die te maken hebben met aanzet, richting (doelen bereiken), intensiteit en volhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

2 Soorten motivatie

A
  • Extrinsieke motivatie

- Intrinsieke motivatie

17
Q

Extrinsieke motivatie

A
  • Motivatie vanuit buitenaf

- Je weet dat je een beloning krijgt en daarom ben je gemotiveerd

18
Q

Intrinsieke motivatie

A
  • Motivatie van binnenuit, uit jezelf komt

- Je bent intrinsiek gemotiveerd voor een activiteit omdat je de activiteit op zich graag doet.

19
Q
  1. Motivatie theorieën
A
  1. Instincttheorie
  2. Drijfveertheorie
  3. Freuds psychodynamische theorie
  4. Maslow prioriteitsvolgorde, behoeftehiërarchie
  5. Zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan)
20
Q
  1. Instincttheorie
A

gefixeerde actiepatronen (biologisch bepaalde gedragspatronen)

21
Q
  1. Drijfveertheorie (traditionele opvatting)
A
  • Biologische behoeften

- Homeostase (evenwicht bereiken)

22
Q
  1. Freuds psychodynamische theorie
A
  • Vanuit het onbewuste
  • Eros en Thanatos
  • Belang voor ontwikkelingsperspectief
23
Q
  1. Maslow prioriteitsvolgorde (3dingen)
A
  1. Functioneel analyseniveau
  2. Proximaal analyseniveau
  3. Ontwikkelingsanalyseniveau
24
Q
  1. Functioneel analyseniveau
A

Basale rangschikking van motieven

25
2. Proximaal analyseniveau
Actuele invloeden op rangschikking
26
3. Ontwikkelingsanalyseniveau
Rangschikking op bassi van levensfasen
27
5. Zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan)
28
5. Zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan)
- Mensen vormen proactief hun omgeving - Deze activiteit is gericht op groei en integratie - Autonomie (eigen keuze), competentie (zich bekwaam voelen) en verbondenheid (positieve relatie opbouwen)
29
Motivatie in de arbeidspsychologie, 2 theorieën
1. Verwachtingstheorie Vroom (1964) | 2. Twee-Factor theorie van Herzberg
30
1. Verwachtingstheorie Vroom
Inspanning -> (Expectancy) -> prestatie -> (Instrumentality) -> resultaat -> Consequentie (Valence?)
31
Expectancy
Als ik het zou proberen?, zou ik dan de overwogen manier van handelen dan ook echt uitvoeren?
32
Instrumentality
Zou deze manier van handelen een duidelijk waarneembaar resultaat hebben?
33
Valence
Hoeveel waarde hecht ik aan dit resultaat?
34
Twee-factor theorie van Herzberg
- Motivatiefactoren (satisfiers) : medewerkers motiveert maken - Hygiënefactoren (dissatifiers) : Zit meer in de werkomgeving. Is hier niet aan voldaan? medewerker niet blij
35
Motivatiefactoren (satisfiers)
Erkenning, uitstraling van de baan, verantwoordelijkheid, promotie (iets bereiken/prestatie) en groei (ontwikkeling van competentie)
36
Hygiënefactoren (dissatisfiers)
Salaris, secundaire arbeidsvoorwaarden, relatie me collega's, fysieke werkomgeving en relatie tussen werknemer en leidinggevende