Leren&Veranderen Week 3&4 Flashcards

1
Q

Constructivisme

A
  • Leren is het proces waarin we de wereld om ons heen betekenis geven
  • Leren is het combineren van nieuwe info met het oude referentiekader
  • In interactie met jouw sociaal-culturele omgeving
  • Verschillen ontstaan door persoonlijke leergeschiedenis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Referentiekader

A
  • De bril waardoor je kijkt naar alles (persoonlijke leergeschiedenis = eerdere ervaringen, sociale interactie, wat je leest en door na te denken)
  • Het geheel van het geleerde is GEEN systematisch, geordend of volledig geheel, maar rafelig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leerresultaten is….

A

Uitgangspunt voor volgende leerprocessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Constructivistische principes

A
  • Leren is het construeren van betekenis
  • Leren is betekenisgeving
  • Ervaring stuurt sterk, emotie ook
  • ACTIEF PROCES van kennisverwerking
  • Door interactie wordt betekenissen gedeeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ervaringsleren

A

Manier van werken waarbij de ervaringen van de deelnemers en cursisten opgedaan in hun leefsituatie, werksituatie of leercontext het materiaal is om van te leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kolb (1984)

A
  • Door het verwerken van ervaringen creëer je kennis
  • Je doet een ervaring op -> je neemt waar en overdenkt deze -> je komt tot begripsvorming -> je experimenteert met je nieuwe inzicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een optimaal leerproces volgens Kolb

A

Een proces waarbij alle elementen evenwichtig ontwikkeld zijn (zie stukje Kolb)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kolb: leeractiviteiten van voorkeuken. 3 fasen

A
  1. We maken ons basisvaardigheden eigen
  2. Er treedt specialisatie op
  3. Integratie van andere stijlen indien nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kritiek op Kolbs benadering

A
  • ‘Hoe we zouden leren’
  • Involledig, verkeerde toepassing
  • Niet zinvol om onderwijs individueel aan te passen aan een leerstijl
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Schön (1938)

A
  • Ervaring heeft een zelfstandige plaats
  • Leren door handelen heeft een eigen resultaat: handelingsweten
  • Tacit Knowledge
  • Nadenken over het handelen -> reflection in action
  • Onderwijs zou volgens hem juist het ontwikkelen van een bewuste handelingsreflectie moeten stimuleren (bijvoorbeeld stage)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Tacit Knowledge

A

Stilzwijgende kennis, waarvan je je niet meer bewust bent.

bijv. door vele ervaringen, als je een expert bent zoals een achitect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leerprincipes ervaringsleren

A
  • Leren = door het verwerken van ervaringen creëer je kennis
  • Kolb: geheel doorlopen van de cyclus: doener, dromer, denker, beslisser
  • Schön: Meer aandacht voor de ervaring en handelingsweten, tacit knowledge
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een leeractiviteit?

A
  • Een activiteit/handeling die door een of meerdere personen wordt verricht met het inzicht om te leren
  • 7 activiteiten (Bolhuis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

7 Leeractiviteiten van Bolhuis

A
  1. Directe ervaring
  2. Direct nadoen
  3. Deelnemer taalspel
  4. Experimenteren
  5. (Bewust) observeren en nadoen
  6. Leren door theorieverwerking
  7. Leren door kritische reflectie
    (Gaat van naar 1 naar 7, waarbij 1 weinig bewust is en 7 het meest)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Directe ervaring
A
  • Trial and error
  • Emoties hebben de functie van signalering en sturing
  • Primair belang van prikkels: pijn en genot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Direct nadoen
A
  • Onbewust

- Imitatieleren

17
Q
  1. Deelnemer taalspel
A
  • Spreken van dezelfde taal stimuleert het leren
  • Taal draagt bij aan betekenisgeving (verhalen vertellen)
  • Om erbij te horen moet de taal van de groep spreken
18
Q
  1. Experimenteren
A
  • Je houdt je bezig met ‘Wat als?’ - vraag
  • Ook samen experimenteren
  • Vorm van creativiteit
19
Q
  1. (Bewust) observeren en nadoen
A
  • Nadoen kan ook heel bewust: model-leren en observatieleren
  • Meekijken/afkijken
  • Vragen stellen/overleggen
  • Nadenken over uitleg
20
Q
  1. Leren door theorieverwerking
A
  • Leren van symbolische info vereist bewuste aandacht en nadenken (boeken, artikelen, cijfers etc.)
  • Nadeel: Info moet worden verwerkt naar de werkelijkheid/praktijk. Dat lukt niet goed als betekenisgeving door eigen ervaring met die werkelijkheid ontbreekt
21
Q
  1. Leren door kritieke reflectie
A
  • Kritische reflectie (ging het goed? klopt het wat ik deed?)
  • Systematische manier van denken
  • Bewust tijd en aandacht besteden
  • Even afstand nemen om meer te kunnen zien
  • Het is een aangeleerde activiteit
22
Q

Hoeveel valkuilen van betekenisgeving zijn er?

A

15, ze worden toegelicht (doe mijn best xx)

23
Q
  1. Groepsdenken (en handelen)
A
  • Onbewust overnemen van gedrag en opvattingen van de eigen groep, zelfs als dit niet waar of logisch is
  • Erbij horen is belangrijk
  • Effect op leren (EOL): Het beperkt jouw blik
24
Q
  1. Wij/Zij denken
A
  • Wat vreemd is, is gevaarlijk. wat vertrouwd is, is goed
  • Eigen groep superieur zien
  • EOL: Niet openstaan
25
Q
  1. Waarneming gestuurd door voorkennis en verwachting
A
  • We nemen waar vanuit onze werkelijkheid
  • Denken vanuit RK
  • EOL: voorgenomenheid
26
Q
  1. Moeite met toevallig
A
  • Moeite met toeval en het onbegrijpelijke
  • Dat kan geen toeval zijn
  • EOL: Verbanden leggen die er niet zijn
27
Q
  1. Vasthouden aan het eerst geleerde
A
  • De impact van de eerste indruk (bijv sollicitatie)
  • Tegenbewijs wordt gemakkelijk geherinterpreteerd
  • EOL: Niet meer openstaan
28
Q
  1. Macht der gewoonte
A
  • We zijn gewoontedieren
  • Moeilijk om gewoontes af te leren
  • Gewoontes ontstaan door beloningen
  • EOL: Automatische piloot, geen kansen zien
29
Q
  1. Wat vreemd is, is gevaarlijk
A
  • Mere exposure effect: als we vaker aan iets blootgesteld worden, beoordelen we het positiever
  • EOL: Niet uit de comfortzone stappen
30
Q
  1. Voorkeur voor het concrete
A
  • 1 beeld zegt meer dan 1000 woorden
  • Moeite met statistiek en abstracte begrippen
  • EOL: Algemeen geformuleerde theorie wordt moeilijker onthouden dan theorie aan de hand van sprekende voorbeelden
31
Q
  1. Voorkeur van simplificatie en generalisatie
A
  • Zwart-wit & hokjes denken
  • Generaliseren
  • EOL: Vertekening van het beeld
32
Q
  1. Voorkeur voor het hier en nu- moeite met langetermijndenken
A
  • De korte termijn gaat voor! (lekker bier drinken ipv. gezond eten)
  • EOL: Vertekening van het beeld
33
Q
  1. Cognitieve dissonantie
A
  • Cognitief proces: kennis en gedachten botsen met gedrag
  • Om deze spanning op te lossen pas je je mening/opvatting aan
  • EOL: Niet meer kritisch zijn
34
Q
  1. De fundamentele attributiefout
A
  • Een verklaring voor andermans gedrag zoeken in diens persoon en bedoelingen en niet de omstandigheden, als die duidelijk een belangrijke rol spelen bij het gedrag
  • EOL: Verkeerd toekennen van oorzaken, remt leerproces
35
Q
  1. Confirmation bias
A
  • Mensen nemen alleen de info op die de eigen opvattingen of keuze bevestigen
  • EOL: Niet openstaan
36
Q
  1. Hindsight bias
A
  • Achter had je het altijd al geweten
  • Met de kennis van nu, beoordelen we het verleden
  • EOL: Zelfoverschatting
37
Q
  1. Attributiefouten bij zelfbeoordeling
A
  • Toeschrijven van gebeurtenissen aan verkeerde oorzaken
  • Externe attributie: Het toekennen van de oorzaak van het probleem buiten jezelf
  • EOL: Verkeerd toekennen van oorzaken, remt leerproces