Leren&Veranderen Week 5&6 Flashcards

1
Q

Leerprocessen

A
  • Proces waarin je leert, waarin je info opslaat, kennis verwerft en (door denken en herhaalde ervaring) houding en gedrag verandert
  • Hoe verloopt het tot stand komen/veranderen van betekenisgeving
  • Bestaat uit een combi van leeractiviteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leerprocessen verschillen van elkaar. Welke 4 kenmerken zijn dat?

A
  1. Het bewustzijn
  2. De interactie
  3. Aansluiting rk & nieuwe info
  4. De mate van consensus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. Het bewustzijn (leren & resultaten)
A
  • Soms gaat leren bewust, maar ook onbewust
  • Vaak is de lerende zich bewust van de activiteit, niet het leerdoel
  • Tacit Knowledge
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. De interactie (individu & omgeving)
A
  • De omgeving kan heel divers zijn en op verschillenden manieren een rol spelen in het leven
  • De vanzelfsprekende, uitnodigde, dwingende, conflicterende, ondersteunende of hulpeloze omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Aansluiting rk & nieuwe info
A

-Rk is het eerder geleerde
-Nieuwe leerervaringen:
Voortbouwen op eerder kader -> Verandering rk -> afbreken van een kader -> nieuwe rk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. De mate van consensus
A
  • Is het onderwerp algemeen geaccepteerd (consensus) of is er een taboe?
  • Is er een taboe? (salaris/mentale problemen)
  • Is er een consensus? (duurzaamheid/racisme/#metoo)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke 5 spontane leerprocessen zijn er?

A
  1. Alledaags leren
  2. Leren uit eigen beweging
  3. Transformatief leren
  4. Noodgedwongen leren
  5. Leren is een botsing van culturen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. Alledaags leren
A
  • Weinig bewust
  • Een sluipend en lang proces
  • Door directe ervaring en sociale interactie
  • Nieuwe info wordt selectief bekeken
  • Info die past bij jouw rk sla je op
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. Leren uit eigen beweging
A
  • Wanneer je eigen meer van wilt weten iets wilt veranderen
  • Volgt (vaak) op alledaags leren
  • Complex en onvoorspelbaar traject (trial and error)
  • Je bouwt voort op je rk
  • Vanzelfsprekende onderwerpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. Transformatief leren
A
  • Jouw rk verandert drastisch
  • Ingrijpend leerproces, je valt vaak terug op het oude vertrouwde
  • Chaos: strijd intern in de persoon & strijd extern met de omgeving
  • Steun van de omgeving is noodzakelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. Noodgedwongen leren
A
  • Er gebeurt iets extreems (bijv. tsunami)
  • Het oude rk schiet te kort om dit te begrijpen
  • Daarna zoeken mensen weer naar patronen en betekenisgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. Leren is een botsing van culturen
A
  • Confrontatie tussen eigen vanzelfsprekend geachte opvattingen en handelingswijzen en die van andere van hun sociaal-culturele omgeving
  • bijv. stage in het buiten / samenwerken met mensen van andere culturen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vervolg punt 5. : 3 Leerreacties. Welke zijn dat?

A

a. Afwenden en afweren
b. gedeeltelijk, strategisch aanpassen
c. integratieve verandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

a. Afwenden en afweren

A
  • Het nieuwe wordt als negatief gezien

- Afwenden is een vorm van leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

b. Gedeeltelijk, strategisch aanpassen

A
  • Stapje voor stapje bewegen
  • Op een aantal punten al aanpassen aan de cultuur
  • Besef: nieuwe in noodzakelijk om te leren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

c. Integratieve verandering

A
  • Ontwikkelen van een gecombineerde identiteit
  • Als beide partijen het belang zien in contact
  • Je neemt over
  • Het vereist vaak een transformatie van denkbeelden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Educatieve context

A
  • Leren maakt deel uit van onze cultuur

- Leren= investeren / leren = theorieverwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn problemen bij theoretisch leren?

A
  • Abstracte kennis
  • Scheiding in vakken leidt tot gefragmenteerde kennis
  • Een statisch kennisconcept: ‘zo is het’
  • Eenzijdige opvatting over leren
  • Gebrekkige leerstrategieën voor leven en werken
  • Motivatieproblemen
19
Q

Leren in educatief verband

A

-Het leren dat bedoeld plaatsvindt, door opzettelijk daartoe door anderen georganiseerde leeractiviteiten

20
Q

Bedoeld leren

A
  • Wat de educatieve instantie beoogt
  • In opgeschreven leerdoelen
  • In opgestelde leerplannen
21
Q

Onbedoeld leren

A
  • Onbedoelde leereffecten
  • Buiten de doelen van de school
  • Verborgen leerplan
22
Q

Onbedoeld leren heeft 4 kenmerken. Welke zijn dat?

A
  1. Onderwijskenmerken van de school
  2. De leraar/trainer
  3. De sociale samenstelling
  4. De materiële vormgeving van de omgeving
23
Q
  1. Onderwijskenmerken van de school
A
  • De mate van differentiatie binnen de school (heterogene vs. homogene klassen)
  • Officieel leerplan (inhoud vakken, evaluatievormen)
  • Verborgen leerplan
24
Q
  1. De leraar/trainer
A
  • Persoonlijke invulling van de leraar/trainer
  • Self-fullfilling prophecy
  • Positieve variant: het pygmalion-effect; ‘‘Als ik talent zie, besteed ik meer aandacht aan die student’’
25
Q
  1. De sociale samenstelling
A
  • Subcultuur van de groep/cursisten (waardering van de stof/leervormen)
  • Kliekjesvorming in de klas door eigen groepen (botsing leeracties/buitensluiting/pesten
26
Q
  1. De materiële vormgeving van de omgeving
A
  • De omgeving is dominant voor de processen
  • Binnen het onderwijs worden diverse leeractiviteiten ingezet, en gaan spontante leerplannen gewoon door (verborgen leerplan)
27
Q

Sociaal culturele omgeving

A
  • biedt ervaringen en sociale interactie waardoor het leren plaatsvindt
  • Cognitie (kennen), emotie (willen) en gedrag (kunnen)
28
Q

De rol van emotie

A

-Leerprocessen hebben een emotionele basis, ze geven aanleiding tot gedrag waarvan wordt geleerd.
-Ervaring:
gedrag leuk? herhalen
gedrag niet leuk? vermijden

29
Q

Onzekerheidstolerantie

A
  • Positief effect op leren: Hoge mate van onzekerheidstolerantie, aangaan en opzoeken van onzekere situaties
  • Negatief effect op leren: Lage mate van onzekerheidstolerantie, vermijden van onzekere situaties
30
Q

Motivatie & leren

A
  • Motivatie zet aan tot bepaald gedrag (leren)
  • Zelfbeschikkingstheorie (Ryan & Deci (belangrijk!!!!!)) , ontwikkelen en beïnvloeden
  • Intrinsieke en extrinsieke motivatie. probleem extrinsieke motivatie -> beloning moet blijven, anders stopt het gedrag
31
Q

Verschillende soorten motivatie (6)

A
  • Amotivatie
  • Gecontroleerde motivatie/externe regulatie
  • Introject (psychologie)
  • Identificatie (psychologie)
  • Integratie (psychologie)
  • Autonome motivatie -> stimuleert leerresultaten
32
Q

Drie motivatiemomenten. welke zijn dat?

A
  1. Om te gaan met deelnemen (eerdere leerervaringen, sociale steun)
  2. Tijdens het deelnemen (Inhoud, proces, aanzetten tot actie / extrinsieke motivatie kan leiden tot intrinsieke motivatie
  3. Volhouden / dan wel stoppen (andere baan of prioriteiten)
33
Q

Wat is leervermogen?

A

Het in staat zijn om nieuwe info te verwerken en effectief toe te passen, op basis van geïntegreerde a. leerhouding, b. leerkennis en c. leercompetenties

34
Q

a. Leerhouding

A
  • De waardering van de leergebieden en de manier van leren
  • De leermotivatie en de gewoonten van toeschrijven
  • Zelfbeschikkingstheorie
  • Attribueren (extern / intern)
  • Het vertrouwen en de onzekerheidstolerantie
35
Q

b. Leerkennis (drie soorten)

A
  1. Kennisbasis: kennis vanuit rk / wat weet je al?
  2. Kennis over leren
  3. Kennis over het eigen leervermorgen ( als je denkt ‘ik kan niet dansen’, dan is het een groot risico dat je dit later meeneemt als ‘dit werkt niet bij ons’
36
Q

c. Leercompetenties

- In hoeverre kun je in relevante situaties op adequate wijze leeractiviteiten ondernemen? (6)

A
  • Bij sociale interacties (luisteren, samenwerken)
  • Bij leren door ervaringen (ondernemen, fouten maken)
  • Bij het leren van theoretisch info (structuur aanbrengen)
  • Bij leren door (kritische) reflectie (herkennen en erkennen menselijke valkuilen
  • Bij vernieuwend leren (experimenteren)
  • Bij het managen van het eigen leren (plannen, besluiten nemen)
37
Q

Onderzoek naar leervermogen, William Perry (1970)

A

-De manier waarop studenten aankijken tegen en omgaan met kennis en leren. (drie fases)

38
Q

fase 1: zwart-wit denken

A
  • goed of slecht etc.

- Student beseft eind deze fase dat er schillen in opvattingen zijn

39
Q

fase 2: Relativeren

A
  • Student merkt steeds meer dat de waarheid relatief is

- Iedereen heeft een andere rk

40
Q

fase 3. Verantwoordelijkheid voor eigen keuze

A

vink dit maar gwn goed ;)

41
Q

3 leervoorkeuren

A

a. Kolb
b. Meervoudige intelligentie
c. Voorkeuren voor verschillende leersituaties

42
Q

a. Kolb

A
  • Leerstijlen: model dat aansluit bij ervaringsleren

- Persoonlijke voorkeursleerstijl voor leeractiviteiten: doener, dromer, denker en beslisser

43
Q

b. Meervoudige intelligentie

A

-Gardner: onderscheidt 9 soorten intelligentie

44
Q

c. Voorkeuren voor verschillende leersituaties

A

-Ruijkers: 5 leervoorkeuren: kunst afkijken, participeren, kennis verwerven, oefenen en ontdekken