Probleem 9 - gezinnen Flashcards
Wat is de definitie van een gezin?
elk leefverband van één of meer volwassenen die verantwoordelijkheid dragen voor de
verzorging en opvoeding van één of meer kinderen, ongeacht de leeftijd v/d kinderen.
Welke gezinsvormen zijn er?
Tweeoudergezinnen volgens het CBS zal deze gezinsvorm de komende 10 jaar afnemen,
tot 2,54 miljoen in 2020. Naar verwachting zal ook het aantal gezinnen met 2 kinderen de
komende 15 jaar dalen en zullen er steeds meer oudere ouders komen. Mede door
emancipatiebewegingen zullen er ook meer hoogopgeleide paren komen
(opleidingshomogamie).
o Gehuwd paar deze gezinsvorm is nog steeds sterk in de meerderheid.
o Ongehuwd paar deze gezinsvorm is in opkomst.
Eenoudergezinnen grote eenoudergezinnen komen niet vaak voor; slechts 1 op de 10
heeft 3 of meer kinderen. De verwachting is dat het aantal eenoudergezinnen de komende
10 jaar zal toenemen, tot 540.000 in 2020. Het aantal eenoudergezinnen met 1 en 2 kinderen
zal de komende jaren toenemen, maar met 3 kinderen zal licht afnemen volgens het CBS.
Stiefgezinnen veel alleenstaande moeders hebben geen plannen om opnieuw te gaan
samenwonen, maar er is wel een fors aantal alleenstaande ouders dat wel weer met een
nieuwe partner een gezin vormt. In 80% v/d stiefgezinnen is de vrouw de biologische ouder
en krijgen de kinderen dus met een stiefvader te maken.
Co-ouderschap het kind woont deels bij de vader en deels bij de moeder, komt steeds
vaker voor.
Pleeggezinnen wanneer er problemen zijn in een gezin en hulp niet meer toereikend is
voor ouders en/of kinderen kunnen de kinderen uit huis geplaatst worden bij een pleeggezin.
Pleegouders worden vaak zo dicht mogelijk bij de woonomgeving v/h kind gezocht zodat het
zo dicht mogelijk bij de natuurlijke situatie blijft. Komt steeds vaker voor.
Adoptiegezinnen het kind wordt bij twee adoptieouders geplaatst, geen van beiden is een
biologische ouder. Komt steeds minder vaak voor.
Zelfde-geslacht oudergezinnen het aantal paren van gelijk geslacht is geleidelijk
toegenomen, in 2009 woonden er in NL ruim 55.000 paren van gelijk geslacht samen met of
zonder kinderen. Hiervan bestonden er 30.000 uit 2 mannen en 25.000 uit 2 vrouwen. Bij
ongeveer 10% woonden 1 of meer kinderen in huis
Welke transities zijn er in het gezinsleven?
- ontstaan
- samenwonen en trouwen
- geboorte
-scheiding - eindigen
Wat is de tijdslijn van een gezin vormen?
In 1900 ontstond het ‘’traditionele kerngezin’’ van een gehuwde vader en moeder en 1 of 2
kinderen. Als kinderen nu maar met 1 ouder leefden, kwam dit vooral door het overlijden
van 1 v/d ouders.
Tussen 1870-1920 vond een verandering in de bevolkingsopbouw plaats; de 1
e
demografische transitie waarin de sterftecijfers daalden en het ongebruikelijker was om te
scheiden dan voorheen. Hierdoor groeide ong. 90% v/d kinderen tussen 1900-1940 op in het
traditionele kerngezin.
Voor WO II kwamen grootouders maar zelden voor. Het sterfteniveau was zo hoog dat
mensen slechts bij uitzondering hun kleinkinderen geboren konden zien worden. Sinds de
vroege jaren ’70 waren driegeneratiehuishoudens al lang een zeldzaamheid; grootouders
maakten bijna nooit echt deel uit v/h gezin of v/h huishouden.
Tussen jaren ’60-’80 v/d 20e
eeuw vond een 2
e
demografische transitie plaats doordat
normen en waarden t.a.v. gezins- en relatievorming veranderden; mensen lieten hun leven
minder bepalen door regels en gebruiken v/d kerk of familie door individualisering,
secularisering en modernisering. Het werd gebruikelijker om ongehuwd samen te wonen en
kinderen te krijgen. Meer ouders gingen uit elkaar en nieuwe relaties werden gevormd. 65-
plussers kwamen steeds vaker alleen te wonen, jongeren gingen alleen wonen na het
verlaten v/h ouderlijk huis, en (echt)scheidingen vonden frequenter plaats.
Tussen 2000-2019 vond een verdriedubbeling plaats v/h aantal ongehuwd samenwonende
ouderparen. In deze periode nam het aantal tienermoeders ook af, dit is te verklaren door
extra aandacht voor preventie van tienerzwangerschappen en strengere regels w.b.t.
huwelijksmigratie. Het aantal lastminutemoeders nam juist toe, vooral door hoger opgeleide
vrouwen
Wat zijn de vier hypotheses over tienermoederschap?
o Sociale-invloed-hypothese: tienermoederschap is een onderbreking in de normale
ontwikkeling van een jongere, wat sociale en economische stress en belasting met
zich meebrengt waardoor een tienermoeder minder goed in staat is tot opvoeden.
o Sociale-selectiehypothese: de negatieve uitwerking van tienermoederschap komt
voort uit psychosociale factoren (bijv. seksueel risicogedrag) die enerzijds de kans op
tienermoederschap vergroten en anderzijds een negatieve invloed kunnen hebben
op de kwaliteit v/d opvoeding.
o Niet-vanzelfsprekende-zwangerschapshypothese: omdat wat oudere ouders veel
moeite hebben moeten doen om een kind te krijgen, zouden zij bewuster de keuze
hebben gemaakt en beter zijn voorbereid op het ouderschap.
o Maturiteitshypothese: oudere moeders hebben meer kennis, levenservaring en
financiële en sociale steun waardoor ze beter in staat zullen zijn om een positief
opvoedingsklimaat te creëren.
Wat bleek in 2019?
Toch bleek in 2019 het traditionele kerngezin nog steeds de meest voorkomende
gezinsvorm. Echter zijn er geen recente gegevens over het aandeel stiefgezinnen hierin.
Eenoudergezinnen met een moeder komen het meest voor omdat het nog steeds
gebruikelijk is dat vrouwen de zorg voor de kinderen op zich nemen na een scheiding.
Welke factoren hebben invloed op veranderde gezinsvormen?
Secularisering: verwereldlijking, de overtuiging dat religie en geloof geen invloed mogen
uitoefenen op de maatschappij.
Individualisering: het proces waardoor mensen meer als individu i.p.v. als groep in de
samenleving komen te staan.
Emancipatie: het streven naar een volwaardige plaats in de samenleving vanuit een
achtergestelde positie. Dit kan via gelijkgerechtigdheid, zelfstandigheid of de formele
toekenning van gelijke rechten, gelijkstelling voor de wet.
Informalisering: het op steeds grotere schaal toepassen van gegevensverwerkende
apparatuur en de daaruit resulterende informatie.
Zelfbepaling: de eigen keuze en de eigen wil zijn richtinggevend, niet meer het lot, traditie of
de kerk.
Zelfregulering: er kwamen minder gedragsregels van buiten en minder sancties om deze af
te dwingen, dus toen moest de regulering van binnen komen.
Opleidingshomogamie: door emancipatiebewegingen is de ongelijkheid tussen mannen en
vrouwen op sociaaleconomisch gebied afgenomen. Mannen en vrouwen hebben
tegenwoordig dus ongeveer dezelfde opleidingskansen wat leidt tot een kleiner
opleidingsverschil tussen partners.
Hoe zat het met de ouders van vroeger?
Vóór de Industriële Revolutie was de ouderlijke zorg gericht op het overleven en op het
overdragen v/d benodigde kennis en vaardigheden voor het werk op het land of in het
huishouden. De zorg was ook voornamelijk materieel gericht; de zorg voor voedsel, kleding,
onderdak, verwarming. Er was weinig aandacht voor de psychologische ontwikkeling van
kinderen.
Vanaf de 20e
eeuw was het ideaal dat mannen de kost verdienden en vrouwen thuisbleven
om voor de kinderen te zorgen. De armoede was vaak groot en ook moeders moesten
buitenshuis werken om rond te komen. Veel tijd en aandacht voor de kinderen was er niet;
de opvoeding was gericht op orde en discipline.
Vanaf 1950 kwam de postindustriële dienstensamenleving, sterk geürbaniseerd. Het
onderwijsniveau steeg, de gezondheidszorg verbeterde. Mensen trouwden, kregen kinderen,
vrouwen werkten tot er kinderen kwamen en hielden er dan mee op als ze zich dat financieel
konden permitteren en werden fulltime huisvrouw. Mannen waren kostwinner.
Secularisering, individualisering, emancipatie en informalisering hebben het gezinsleven
sterk beïnvloed. De invloed van religie werd minder; het huwelijk was niet langer heilig en
kon ontbonden worden, seks voor het huwelijk was steeds minder taboe en dankzij
voorbehoedsmiddelen liep men daarmee niet per sé het risico van een zwangerschap. De
cultuur van zelfbepaling ontwikkelde zich; de eigen keuze en de eigen wil waren
richtinggevend, niet meer het lot, de traditie of de kerk.
Vrouwen gingen steeds meer buitenshuis werken, in NL vaak parttime. Verhoudingen en
omgangsvormen werden minder formeel, losser en spontaner, waarmee hogere eisen aan
zelfregulering werden gesteld.
Hoe zit het met de ouders van nu?
Kinderen hebben nu meer te zeggen en hun stem en mening geldt ook. De tussentijd tussen
kindertijd en volwassenheid (emerging adulthood) is uitgestrekter. Het ideaal is vrijheid,
maar het wordt wel steeds duidelijker dat er ook structuur en houvast nodig is omdat
jongeren anders het spoor bijster raken of onbegrensde personen worden.
Ouders zijn tegenwoordig vaak angstiger omdat ze geen controle hebben over de gevaren
v/d nieuwe media en ongewenste beelden van seks en agressie.
Ouders van nu stellen zich vaker terughoudend op; er geldt een grotere gelijkheid van ouders
en kinderen waarbij ouders het moeilijk vinden om paal en perk te stellen. Veel ouders
worstelen met dit nieuwe evenwicht; de grens tussen ruimte geven en alles goed vinden is
niet meteen duidelijk. Een voorbeeld hiervan is het alcoholgebruik onder jongeren.
Ontwikkelingsstimulering is een steeds belangrijker begrip geworden. Hierdoor krijgen
ouders onbedoeld de boodschap dat ze falen als het ontwikkelingspotentieel van hun kind
niet optimaal wordt benut.
Recent onderzoek onder Nederlandse ouders laat zien dat een groot deel van hen toch
positief denkt over de eigen opvoedvaardigheid en zich geen grote zorgen maakt over
kinderen en opvoeding.
Veel ouders zijn in deze tijd in isolement geraakt, ze zijn bang om iets over en tegen
andermans kinderen te zeggen; ouders reageren gestoken als anderen ook maar enige kritiek
hebben op hun kinderen. Er is minder burgerlijke oplettendheid en minder gevoel van
gemeenschappelijke zorg voor kinderen.
Wat is een risicofactor? (definitie)
een gebeurtenis, omstandigheid of eigenschap waarvan bekend is dat er een statistisch
grotere kans op een (soms veel later optredend) probleem in de ontwikkeling v/h kind mee
geassocieerd is. De kans is hierbij in verhouding nog steeds klein, maar het gaat om een statistisch
significant verschil tussen kinderen die wel en niet in aanraking komen met een specifieke
risicofactor.
Trends in termen van risico en preventie - van bevel naar onderhandeling
een autoritaire of ‘’laissez-faire’’ opvoedstijl komen
minder vaak voor. Risicofactoren van een autoritaire opvoedstijl zoals rigide
opvoedingshouding van ouders, commanderen, en fysiek straffen v/h kind zullen afnemen.
Risicofactoren van een laissez-faire opvoedstijl zoals het ontbreken van structuur en regels
en het ontbreken van toenadering zullen ook afnemen.
o Betrokkenheid door toenemende betrokkenheid van ouders nemen
risicofactoren zoals het ontbreken van warmte, genegenheid, intimiteit en ouderlijke
affectie en geen sensitieve, responsieve opvoeding af. Risicofactoren zoals
overmatige betrokkenheid, grote prestatiedruk, overmatige kritiek, te hoge
verwachtingen en overprotectie lopen de kans vaker voor te komen.
o Discipline de onderhandelingscultuur binnen gezinnen kan ertoe leiden dat
protectieve factoren zoals consequente regelgeving en respect voor het individu de
verhouding tussen ouder en kind steeds meer zullen kenmerken. Echter zijn er ook
ouders die het gevoel hebben deze controle over hun kinderen te verliezen
waardoor een risicofactor zoals pedagogische onmacht de kans loopt vaker voor te
komen. Vanuit deze onmacht kunnen ouders vaker gaan schreeuwen, straffen en
dreigen.
Trends in termen van risico en protectie - gezinsvormen
grote variatie in gezinsvormen kan worden toegeschreven aan de toename
v/h aantal echtscheidingen, wat traditioneel wordt gezien als een risicofactor. De kans op
aanwezigheid van risicofactoren zoals instabiliteit in gezinssamenstelling, wisselende
ouderfiguren, en eenoudergezin – en daardoor afwezigheid van andere verzorgers dan de
moeder – zal toenemen. Door meer stiefgezinnen is er meer kans op vervangende ouder,
overheersen van disharmonie en conflict, en conflictueuze relatie met (stief)broertjes en -
zusjes. De kleiner wordende gezinnen leiden ertoe dat risicofactoren grote gezinnen,
tussenkind zijn, ontbreken van aandacht, ongewenst kind zijn, en geboorte broertje of zusje
kunnen afnemen. De kans op overmatige betrokkenheid en overbescherming kan toenemen
doordat ouders meer tijd en aandacht per kind hebben. Door het later ouder worden of
anders ouder worden (IVF) kunnen overbeschermend gedrag of teleurstelling over het
ouderschap toenemen.
Trends in termen van risico en preventie - gezinnen, zorg, arbeid en inkomen
werkende moeders zijn gemiddeld iets actiever en
interactiever (ook verbaal) met hun kind of kinderen in de uren dat zij samen zijn.
Buitenshuis werkende moeders hebben minder tijd beschikbaar dan moeders die dat niet
doen. Dit blijkt geen invloed te hebben op het sensitief en responsief reageren op het kind.
Toch wordt ‘’werkende moeder’’ als risicofactor gezien. Het aantal eenoudergezinnen neemt
toe; deze gezinnen leven vaker op een minimumniveau en zullen eerder in aanraking komen met risicofactoren zoals armoede, sociale isolatie v/d ouders/gebrekkig sociaal netwerk v/d
ouders, en lage SES.
Trends in termen van risico en protectie - huisvesting, individualisering en gezinshoudingen
Gezin en huisvesting in de typische Nederlandse eengezinswoningen kan de risicofactor
‘’crowding’’ voorkomen (het hebben van zo weinig leefruimte dat de onderlinge relaties en
de ontwikkeling v/h kind negatief worden beïnvloed). Ook overprotectie van ouders zal
toenemen als kinderen door de situatie in de omgeving van hun huis te weinig in staat zijn er
zelfstandig op uit te trekken.
Individualisering enerzijds is het positief; er wordt meer rekening gehouden met
indivdiuele wensen, behoeftes en verlangens v/h kind. Anderzijds is het negatief; er zijn meer
echtscheidingen, ouders willen op meerdere terreinen aan individuele behoeftes voldoen en
hebben daardoor minder tijd over voor hun kinderen. Individualisering leidt ook tot nieuwe
opvoedingshoudingen zoals een toegenomen zelfreflectie, ingaan op de specifieke
geaardheid en behoeftes v/h individuele kind en geïndividualiseerde opvoedingswaarden.
Gezinsverhoudingen moderne ouders moeten bereid zijn om te reflecteren op de eigen
pedagogische smaak en/of stijl en deze zo nodig bij te stellen. Het dilemma van individualiteit
v/h kind ondersteunen vs. sociabiliteit aankweken kan leiden tot risicofactoren zoals
inconsistente opvoedstijl/pedagogische onmacht, ontbreken van structuur en regels,
overprotectie, frequentie schreeuwen, straffen en dreigen, rigide opvoedingshouding
ouders, disharmonie en conflict, stress bij de moeder, etc
Model van bronfenbrenner
stelt dat de ontwikkeling van kinderen
plaatsvindt als gevolg van een toenemend complexe interactie (proximaal proces) tussen het zich
ontwikkelende individu en personen, objecten en symbolen in de onmiddellijke omgeving. Hoe de
proximale processen van invloed zijn hangt af v/d individuele eigenschappen v/h kind, v/d omgeving
en v/d aard v/d ontwikkelingsuitkomsten.
Microsysteem opvoedingssituaties (settings) waarin het kind zich begeeft en waar het in
directe interactie is met de omgeving; gezin, kinderopvang, school, vrienden, buren.
Mesosysteem interactie tussen verschillende opvoedingssituaties; afstemming tussen
ouders, leerkrachten, huisarts, buurt of kerk.
Exosysteem structuren waarin het kind niet direct participeert, maar die wel de directe
omgeving beïnvloeden; werk v/d ouders, schoolklas v/d broer/zus, krant, tv, internet,
vrienden v/d ouders.
Macrosysteem grote structuren op afstand v/h kind; wetgeving, cultuur, religie.
Chronosysteem hoort er eigenlijk niet meer bij, maar hiermee worden de historische
ontwikkelingen bedoeld die de omgeving v/h kind veranderen; gezinsstructuur, SES, digitale
tijdperk.