Probleem 1 - nature, nurture Flashcards
Wat is het fenotype?
meetbare kenmerken van mensen. Zoals kleur haar, kleur ogen
Wat is nature/nurture?
Nature: de erfelijke factor die beïnvloedt hoe het fenotype is.
Nurture: de omgevingsfactoren die beïnvloedt hoe het fenotype is
Wat is het genetische effect?
Als voor een fenotype (kenmerk) de overeenkomst tussen twee individuen stijgt met de gelijkheid van het
genotype noemen we dat een genetisch effect. Genexpressie is ook afhankelijk van wat een individu
meemaakt.
Wat is binnen de pedagogiek het nature/nurture debat?
Al jaren wordt in de pedagogiek het nature vs. nurture debat gevoerd. De conclusie hieruit is tegenwoordig dat
beide invloeden er zijn en dat ze ook nog op elkaar inspelen. Waar eerder de nadruk op omgeving lag, is die
weggehaald. Omdat het gezin er niet meer altijd hetzelfde uitziet is het belangrijk dat men bewust is van de
invloed hiervan op de ontwikkeling van het kind. De vraag is hoe groot de rol is van het gezin binnen de
ontwikkeling van het gezin.
Wat dacht Erasmus (humanisme)?
De opvoeding moest als doel hebben om een klassieke, universele mens te vormen (homo universalis). De wil
van de mens is daarin vrij. Dit ging in tegen de gedachten van de reformatie. De nadruk lag op het aansporen
tot competitie en leren. Ook goed en zorgvuldig denken was belangrijk. Erasmus hoorde thuis in deze stroming.
Hij vond dat onderwijs zo vroeg mogelijk moest beginnen, zodat er geen kans bestond dat kinderen op het
‘slechte pad’ belanden. De rol van de opvoeding lag volgens hem bij de vader (karaktervorming). Daarbij moest
er aandacht zijn voor beleefdheid, bescheidenheid, ingetogenheid en nette manieren. De moeder was
verantwoordelijk voor verzorgen. Een leerling was volgens Erasmus leergierig en leerde vooral door imitatie.
Een goede omgeving was dus belangrijk. Erasmus hield wel vast aan de erfzonde, maar ging er wel vanuit dat
een kind gevormd en gekneed kon worden.
Wat dacht Locke? (verlichting)
De menselijke rede is het criterium bij het zoeken naar de waarheid. Dit kan beschermen tegen onwetendheid,
bijgeloof, onbeschaafdheid en armoede. God was de veroorzaker van alles, maar na de schepping zou Hij niets
meer doen aan de processen van de natuurwetten (deïsme). De nadruk ligt erg op kennis en verstand, maar
voor de opvoeding was wel een doel nodig. Volgens John Locke was het doel het verwerven van zelfbestuur en
vrijheid. John Locke (1632-1704) hoorde thuis in deze stroming. Hij is bekend door zijn uitdrukking over een
kind als een tabula rasa (onbeschreven blad). Hij schreef echter ook dat het karakter van de mens op een
bepaalde manier gevormd werd door God en dat daar weinig tot niets aan te veranderen viel. Het
onbeschreven blad ziet dan vooral op empirische kennis en ervaring.
Wat dacht rousseau? (voorloper romantiek)
Volgens Rousseau moest de kinderlijke natuur vrijheid gegund worden. Vanuit deze gedachte was men van
mening dat het kind zoveel mogelijk in en met de natuur opgevoed moest worden. Toch wilden volwassenen
de kinderen vaak helpen daarin. Rousseau (1712-1778) is een voorloper op de romantiek. Door de mens was er
volgens hem weinig te sturen aan de opvoeding en kon er veel misgaan. Het mensbeeld van Rousseau is
positief, het beeld van de maatschappij is negatief. Het probleem bij het opgroeien van een kind is dat een kind
niet geïsoleerd van de maatschappij kan opgroeien. Het doel van de opvoeding is de optimale ontwikkeling van
het kind, waarbij het zo dicht mogelijk bij de onverdorven schepping moet blijven. Waarom Rousseau nog
steeds belangrijk is:
- Hij ontdekte de eigen aard van de kinderlijke wereld.
- Hij was voor een opvoeding die de natuur van een kind stimuleerde.
- Een kind is een waardevol persoon.
- Het stimuleren van het gevoel en de intrinsieke motivatie van een kind.
Wat dacht Watson (behaviorisme)
Toen kwam het behaviorisme op. Watson (1878-1958) stelde dat ontwikkelingsveranderingen niet in de
natuurlijke processen van het kind lagen, maar in de invloed vanuit de omgeving. Hij legt dus meer de nadruk
op nurture.
Wat dacht Theo Thijssen? (sociaal-realisme)
Als kinderen de leeftijd van 11/12 jaar bereiken willen ze prestaties leveren. Dit wordt nog niet van hen
gevraagd, maar de wil is er wel. Dit komt voort vanuit de wil om iemand te worden/zijn. De invloed van
buitenstaanders gaat niet veel verder dan het volgen en koesteren van de natuurlijke ontwikkeling van het
kind. Kinderen doen dus wat de natuur hen gebiedt. Dit zegt Thijssen (1938). Tijden zijn veranderd sinds toen.
Het onderwijs is veranderd, de onderwijzers zijn veranderd. In Prediker 3:1 staat: alles heeft een bestemden
tijd, en alle voornemen onder den hemel heeft zijn tijd. De opvatting van Thijssen lijkt hier mee in te stemmen.
Wat dacht Piaget? (sociaal contructivisme)
Piaget (1896-1980): ontwikkeling stuurt zichzelf. Het is wel afhankelijk van invloeden van buitenaf, maar wordt
daardoor niet bepaald/veranderd. Kinderen geven zelf aan als ze aan een nieuwe stap toe zijn. Dit was lang de
bepalende gedachte. Piaget legde de nadruk op de processen die nodig zijn voor ontwikkeling. Wat hij minder
belangrijk vond waren de verschillende stadia in zijn theorie. Hij denkt dus heel erg vanuit nature.
Begin jaren 60 werd meer de nadruk gelegd op nature. Piaget werd opnieuw bekeken. Het accent kwam te
liggen op de verschillende stadia van zijn theorie. Piagets theorie was oorspronkelijk niet erg gericht op
onderwijs. In het eind van de jaren 50 gingen onderwijskundigen de ontwikkelingstaken verbinden aan het
onderwijsprogramma. Zo kon de beschrijving van de natuur van het kind van Piaget uiteindelijk de natuur
sturen.
Hoe kunnen tweelingstudies nature/nurture onderzoeken?
Om verder te kijken naar het aandeel van genen en omgeving kijken we naar tweelingstudies. Als eeneiige
tweelingen voor een bepaald kenmerk meer op elkaar lijken dan twee-eiige tweelingen dan moet dat komen
door de erfelijkheid. Als twee-eiige tweelingen evenveel op elkaar lijken als eeneiige tweelingen kan dit
voornamelijk worden verklaard door de omgeving
Hoe onderzoeken adoptiestudies nature/nurture?
Als een broer en zus op elkaar lijken kan dit komen door de genen en door dezelfde omgeving. Dit zegt dus
weinig in onderzoek. Bij het adoptiedesign worden kinderen onderzocht die in een soortgelijke omgeving
opgroeien, maar niet dezelfde genen delen. Ook worden kinderen onderzocht die in een verschillende
omgeving opgroeien, maar wel dezelfde genen delen.
Wat is de invloed van het DRD4-7R gen? (dopamine)
Ook is er gekeken naar DRD4-7R, een bepaald genotype vanuit het dopaminesysteem. Hierbij werden
risicovolle situaties vergeleken met gewone situaties. Kinderen met DRD4-7R en zonder DRD4-7R werden
vergeleken in deze verschillende situaties. De conclusie was dat kinderen met DRD4-7R gevoeliger zijn voor de
omgeving
Wat is de link tussen gedrag en DNA?
Volgens het artikel van de Geus ligt de uitdaging vooral nog bij het vinden van gedragsgenen, de link tussen
gedrag en DNA. Dit is echter niet zo makkelijk, omdat niet alles terug te brengen is naar een enkel gen. Het is
veel complexer, waarschijnlijk spelen veel meer genen een rol.
- Genome-wide complex trait analyse (GCTA)
Groepen individuen worden vergeleken op een bepaald kenmerk en op hun DNA. Familieleden
worden uitgesloten van onderzoek. Als mensen een bepaald kenmerk delen en een bepaald gen, dan
heeft het gen iets te maken met het fenotype. Er worden enorm veel vergelijkingen gedaan met heel
veel verschillende delen van het DNA. De erfelijkheidsfactor die uit deze studies wordt gevonden is de
helft van wat gevonden wordt uit tweelingstudies. Dit komt doordat bij de tweelingstudies interactieeffecten tussen de genen en de interactie tussen gen en omgeving die een rol spelen. Ook zeldzame
genetische vormen kunnen een verklarende factor zijn voor dit verschil.
- Genome Wide Association studies (GWAS)
GWAS kijken naar het hele genoom. Het genoom wordt systematisch gescand om samenhang tussen
SNP’s (Single Nucleotide Polymorphisms) en een bepaald kenmerk te vinden. Als er bepaalde SNP’s uit
zo’n onderzoek rollen blijkt dat ze minder dan 1% variantie verklaren. Dit laat zien dat het niet lukt om
genen te identificeren die verantwoordelijk zijn voor de genetische effecten die naar voren komen uit
tweelingstudies (missing heritability problem).
Wat is gen-omgevingsinteractie en differentiële ontvankelijkheid?
De hiervoor benoemde onderzoeken zijn puur gericht op de genetische factoren. Ze gaan niet in op een
mogelijke interactie tussen genen en de omgeving (G x E). De invloed van een gen kan afhankelijk zijn van de
omgeving, ook kan de invloed van de omgeving afhangen van het genotype. Zo wees een studie naar depressie
uit dat het 5HTTLPR gen alleen voor een verhoogde kans op depressie zorgt onder bepaalde omstandigheden.
Namelijk, mishandeling of een harde opvoeding tijdens de kinderjaren.