Probleem 11 - adoptie Flashcards
Wat is de definitie van adoptie?
de legale plaatsing van verlaten, afgezworen of verweesde kinderen bij een adoptiefamilie.
Wie zijn de adoptieouders?
hebben vaak te kampen met onvruchtbaarheid en de problemen die
hierbij komen kijken; adoptieouders kunnen zelf vaak geen kinderen krijgen waardoor ze
gaan adopteren, maar hun omgeving kan wel zelf kinderen krijgen en baren en dit kan
moeilijk zijn. Adoptieouders delen ook geen genetische band met het adoptiekind, wat
wederzijdse identificatie in de weg kan staan. Daarbij worden adoptieouders vaak
geconfronteerd met vertragingen en moeilijkheden van gedepriveerde of ondervoede
kinderen. Dit stelt hun opvoedvaardigheden op de proef. Om deze reden zijn zowel pre- als
post-adoptie diensten heel belangrijk om steun te bieden aan adoptieouders, bijv. de VIPPSD.
Wat is het adoptieproces?
kan ruim 5 jaar duren; toekomstige adoptieouders moeten na aanmelding
bij de Stichting Adoptie Voorzieningen (SAV) een verplichte voorbereidingscursus doen van 6
bijeenkomsten, gezinsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, en pas bij
positief advies geeft de Ministerie van Justitie de benodigde beginseltoestemming af
Wie zijn de adoptiekinderen?
kinderen mogen tot 6 jaar naar NL komen met als uitzondering dat een
ouder kind wel mag meekomen met een jonger broertje of zusje.
Wat zijn de adoptieredenen?
schande v/h ongehuwd moederschap, economische omstandigheden,
culturele opvattingen (bijv. de één-kindpolitiek in China met voorkeur voor zonen), kinderen
met een psychosociaal belaste achtergrond, medisch risico of handicap.
Wat is het haags adoptieverdrag?
: in 1933 ingevoerd, werkt volgens het subsidiariteitsprincipe; stelt dat
er voor kinderen die een gezin nodig hebben allereerst moet worden gezocht in het eigen land, en
pas als dat niet lukt mag er overgegaan worden op interlandelijke adoptie.
Wat is de theory of risk and protective factors?
Volgens de theory of risk and protective factors, leidt een accumulatie van risicofactoren (zoals
vroege verwaarlozing en mishandeling) tot minder optimale ontwikkeling, terwijl beschermende
factoren (zoals veilige hechtingsrelatie) kunnen bufferen voor de effecten v/d risico’s, wat weer leidt
tot resilience in kinderen.
Welke factoren hebben invloed op adoptie?
- achtergrond kinderen
- veranderingen over tijd
- ervaringen voor de adoptie
-adoptiefamilie - adoptie leeftijd
Wat is de gehechtstheorie van Bowlby?
kinderen zijn genetisch ‘’geprogrammeerd’’ om zorg te
verkrijgen in de periode van kinderlijke hulpeloosheid. Elk kind hecht zich aan de primaire
verzorgingsfiguur. Met deze theorie werd bewezen dat niet alleen voeding en verzorging belangrijk
zijn bij de opvoeding van een kind, maar ook hechting. Daarom werd er hierna dus geadopteerd i.p.v.
dat kinderen alleen maar in instituties werden gestopt, zodat zij ook die hechting zouden krijgen en
niet slechts voeding.
Wat zijn de gevolgen van institutionele zorg van voor adoptie?
Groei hoe langer kinderen in institutionele zorg zitten, hoe meer ze zullen
achterlopen/vertragen op groei, gewicht en hoofdomtrek.
Hechting de insensitiviteit en onresponsiviteit in instituties kunnen onveilige
gedesorganiseerde hechting triggeren. Deze categorie hechting kan ernstige
psychopathologische consequenties hebben.
Cognitieve ontwikkeling kinderen in instituties hebben een gemiddeld IQ van 84, wat
gezien kan worden als vertraagde cognitieve ontwikkeling (het gemiddelde IQ van ‘’normale’’
kinderen is 100 met een SD van 15).
Wat zijn de gevolgen na adoptie?
- Groei
- Hechting
- Cognitieve ontwikkeling
- Gedragsproblemen
- Zelfvertrouwen
Wat kwam er uit de ERA studie? (engels)
165 kinderen uit Roemenië met ernstige institutionele deprivatie van verschillende duren,
max. 42 maanden. Kinderen werden onderzocht op leeftijd van 4, 6, 11 en 15. Controlegroep
van vroeg-geadopteerden in Engeland.
Ontwikkelingsuitkomsten werden gecategoriseerd op domeinen; deprivatie-specifieke
problemen en algemene problemen in gedrag en emotie.
o Deprivatie-specifieke problemen onoplettendheid/hyperactiviteit, quasi-autisme,
‘’disinhibited’’ hechting, intellectuele beperking. Deze uitkomsten hadden een
vroege onset en een volhardend patroon.
Kinderen geadopteerd voor 6 maanden v/dprivatie lieten geen effect zien vergeleken met de
controlegroep. Kinderen geadopteerd na 6 maanden v/dprivatie lieten dezelfde risico’s zien
ongeacht hoe lang ze in de institutie zaten. Vooral quasi-autisme en hechting waren beperkt
in deze sample. De afwijkingen bleven tot de leeftijd van 15 in alle vier de deprivatiespecifieke domeinen, ondanks dat de situatie voor sommige kinderen verbeterd was.
Effecten v/dprivatie waren zwak voor algemene gedrags- en emotionele problemen. Iets
meer problemen op de leeftijden 6, 11 en 15 maar dit waren kleine effecten en leken gelinkt
aan voorgaande problemen w.b.t. onoplettendheid en hyperactiviteit. De problemen konden
ook worden teruggezien in problemen met peer relaties.
De deprivatie-specifieke problemen waren allemaal voorspellers voor latere emotionele
problemen.
Conclusie de bevindingen suggereren dat de negatieve effecten van institutionele
deprivatie op specifieke uitkomsten (quasi-autisme, hechting,
onoplettendheid/hyperactiviteit, cognitieve beperkingen) doorzetten van leeftijden 4-15 in
kinderen die meer dan 6 maanden institutionele zorg hebben gehad. Een kleine minderheid
liet geen lange termijn afwijkende effecten zien. De opkomst van emotionele problemen in
de vroege adolescentie kan een respons zijn op voorgaande deprivatie-specifieke problemen.
Wat was de conclusie van het canadese onderzoek?
RO liet de laagste uitkomsten zien op alle domeinen. CB beste uitkomsten. EA
middelmatige uitkomsten. D.w.z. dat RO-kinderen zich niet zo goed ontwikkelen als nietgeadopteerde kinderen. Er waren bijna geen verschillen tussen EA en CB, d.w.z. dat
prenatale en familieachtergronden v/d kinderen een minimaal effect hadden op hun
ontwikkelingsuitkomsten. Verschillen tussen RO en EA laten negatieve effecten van
institutionele deprivatie zien op ontwikkelingsuitkomsten.
Wat werd er in het rotterdamse onderzoek onderzocht?
2.148 interlandelijk geadopteerden, gevolgd van late kindertijd tot volwassenheid. Sample
bestond uit alle kinderen geboren buiten NL geadopteerd in NL. Leeftijden 10-15 bij het
begin v/h onderzoek en daarna adolescentie/volwassenheid. Kinderen waren geadopteerd
vanaf een paar dagen oud tot 10 jaar. De helft v/d sample was geadopteerd vóór de 2e
verjaardag. Geadopteerden kwamen uit Korea, Colombia, India, Indonesië, Bangladesh,
Oostenrijk en Lebanon. Voorafgaand aan de adoptie hadden veel kinderen in een institutie
gezeten waar zij verwaarlozing, mishandeling, en slechte gezondheid ervaarden.
Wat waren de resultaten van het rotterdamse onderzoek?
Volwassenheid geadopteerden hadden vaker psychiatrische stoornissen
(angststoornissen, stemmingsstoornissen, middelenmisbruik of afhankelijkheid) dan nietgeadopteerden. Dit gold vooral voor geadopteerden die meerdere tegenslagen hadden
gehad (cumulative risk perspective). Hogere risico’s voor mannen dan vrouwen.
Geadopteerden die hun biologische ouders zochten liepen meer risico op psychiatrische
problemen dan geadopteerden die geen interesse hadden in hun achtergrond.
Probleemgedrag was ook geassocieerd met verwaarlozing, mishandeling, en number of
preadoption placements.
Schoolprestatie geadopteerden presteerden iets slechter dan niet-geadopteerden. Meer
geadopteerde kinderen deden speciaal onderwijs. In de volwassenheid bereikten de
geadopteerden en niet-geadopteerden echter hetzelfde onderwijs- en beroepsniveau.
Sociaal functioneren gemixte resultaten; in late kindertijd waren kinderen beter/actiever
in sport en activiteiten, maar tegelijkertijd hadden ze slechtere sociale vaardigheden. In de
volwassenheid hadden geadopteerden minder vaak intieme relaties dan niet-geadopteerden,
maar waren ze niet beperkt op sociale contacten en hun dagelijks sociaal functioneren was
gelijk aan de algemene populatie.