Probleem 16 - broers en zussen Flashcards
Wat zijn demografische trends in gezinsgroottes?
In de jaren ’80 werd het concept differentieel opvoeden geïntroduceerd doordat uit
gedragsgenetisch onderzoek bleek dat kinderen die in hetzelfde gezin opgroeiden even
verschillend waren als kinderen die in verschillende gezinnen opgroeiden nadat genetische
factoren in rekening waren gebracht.
In de 2e
helft v/d 20e
eeuw is de gezinsgrootte in westerse landen enorm gedaald. Grote
gezinnen komen nog wel voor maar zijn zeldzamer.
Enigskind families komen steeds vaker voor in de VS door financiële limitaties en doordat
koppels zowel later trouwen als later aan een gezin beginnen.
Wat zijn kenmerken van broer-zus relaties?
De relatie is onbevangen; ze zeggen elkaar de waarheid, en dat doen ze niet zo zachtzinnig.
De relatie is ambivalent; enerzijds zijn ze dagelijks op elkaar aangewezen als speelkameraad
of als hulp in nood, maar zij moeten ook putten uit dezelfde voorraad (aandacht v/d ouders,
ruimte op de bank, speelgoed, etc.), waardoor er veel competitie is.
Er is een gevoel van lotsverbondenheid; het contact tussen broers en zussen is intensief.
Er is veel verscheidenheid; interacties tussen broers en zussen veranderen constant; eerst
zijn ze samen vrolijk, dan maken ze ruzie, dan chanteren ze elkaar, dan doen ze samen
‘’stiekem’’ t.o.v. de ouders, etc.
Wat zijn de ontwikkelingen van broer-zus relaties?
Geboorte van een broertje of zusje de broer-zusrelatie begint met de geboorte v/h 2e
kind. Wanneer de jongste gaat kruipen kan de oudste er niet meer omheen dat ze er een
broertje of zusje bij hebben. Dit moment is een mijlpaal in de ontwikkeling v/d broerzusrelatie.
Peuter- en kleuterleeftijd mogelijkheden tot interactie nemen toe. De jongste is gericht
op de oudste, wil graag dingen samen dingen doen. Er worden veel gezamenlijke activiteiten
gedaan en als er hierbij conflict ontstaat is dit een gelegenheid om te leren onderhandelen.
De jongste zal de oudste vaak imiteren om zich bepaalde vaardigheden eigen te maken.
Basisschoolleeftijd steeds meer verbale strijd zoals plagerijen en sarcastische
opmerkingen. De machtsverhoudingen veranderen doordat de jongste meer te zeggen heeft.
Conflicten gaan niet meer alleen over voorwerpen of privileges maar over het territorium.
Adolescentie wanneer beiden de adolescentie hebben bereikt krijgt de relatie over het
algemeen een positiever karakter doordat ze nu zelf kunnen kiezen of en hoeveel ze samen
willen doen. Wel worden peers ook steeds belangrijker. Rivaliteit maakt steeds meer plaats voor intimiteit en elkaar in vertrouwen nemen. De oudste dient als wegbereider voor de
jongste(n); de oudste vecht conflicten met de ouders uit over uitgaan, roken, alcohol, etc.
Wanneer de jongste zover is zijn de ouders laconieker of toegeeflijker.
Volwassenheid de relatie is vrijwilliger en daarom over het algemeen positiever. Situaties
zoals ouders die hulpbehoevender worden of zelfs overlijden kunnen het contact intensiever
en emotioneler maken, of er worden juist oude gevoelens van jaloezie en rivaliteit opgewekt.
Op hun oude dag hebben broers en zussen vaak weer meer contact.
Wat zijn gevolgen van verschillende ontwikkelingen voor broer-zus relaties?
Geboorte van een broertje of zusje kinderen krijgen vaak rond de geboorte van een
broertje of zusje een tijdelijke terugval in hun ontwikkeling; ze worden weer onzindelijk of
zijn afhankelijker, als reactie op het feit dat alle aandacht v/d ouders nu naar de baby gaat.
Om deze reden ook vaak jaloezie. Echter voelen kinderen zich ook groter en nemen de rol
v/h ‘’oudste kind’’ op zich, dit kan de ontwikkeling stimuleren.
Broer of zus met handicap of ernstige ziekte gevolgen hiervan lopen sterk uiteen. Een
grote groep kinderen ontwikkelt geen problemen maar valt op in positieve zin; sterk
verantwoordelijkheidsgevoel en sociale betrokkenheid. Een andere groep voelt dat ze
overschaduwd worden door alle aandacht en zorg die naar de gehandicapte broer/zus gaat,
gevoel achtergesteld te worden.
Echtscheiding v/d ouders meestal blijven broers en zussen na scheiding v/d ouders bij
elkaar, maar soms gaat ook de 1 mee met de vader en de ander met de moeder. Door
scheiding verandert de broer-zusrelatie van karakter; de oudste vervangt vaak de
ontbrekende ouder, wat door jongere broers/zussen als een steun wordt ervaren, maar soms
ook als bemoeizuchtig en lastig. Wanneer de oudste moeite heeft met de nieuwe
verantwoordelijkheden kan die zich dictatoriaal of pesterig gaan gedragen.
Nieuw-samengesteld gezin de relatie tussen stiefbroers en -zussen is vaak minder
positief. Wanneer 2 gezinnen in elkaar schuiven krijgen kinderen soms een andere plaats in
de kinderrij. Hoe jonger de kinderen zijn, hoe groter de kans dat zich nog een broerzusgevoel zal ontwikkelen. Bij adolescenten wordt het lastiger, dit wordt vaker een
vriendschapsgevoel.
Te hechte relatie soms is de broer-zusrelatie zo hecht dat de persoonlijkheidsontwikkeling
eronder lijdt. Vooral bij tweelingen is dit zo. Ouders zijn snel geneigd tweelingen/broers en
zussen als ‘’stel’’ te behandelen; ‘’komen jullie zo?’’, ‘’willen jullie even opschieten?’’, etc.
Het kan ertoe leiden dat kinderen zich gaan afsluiten v/d buitenwereld, wat nadelig is voor
de ontwikkeling en voor sociale contacten.
Mishandeling conflicten zijn normaal, maar soms is er sprake van zulk ongewoon heftig
geweld dat er van mishandeling kan worden gesproken. Dit wordt vaak over het hoofd gezien
omdat ouders het afdoen als een ‘’gewone ruzie’’ of omdat zij niet onder ogen willen zien
dat 1 van hun kinderen dit de ander aandoet. Mishandeling kan leiden tot angst, lichamelijke
klachten, minder gevoel van zelfwaardering, depressie en ‘’re-enactment’’; anderen aan
willen doen wat je zelf is overkomen.
Seksueel misbruik het is lastig dit te onderscheiden van spelletjes die kinderen onderling
spelen (doktertje, vadertje en moedertje) om hun seksualiteit te ontdekken. Seksueel
misbruik door oudere broers/zussen kan leiden tot angststoornissen, depressieve
stoornissen, lichamelijke functieklachten, stoornissen in de ontwikkeling v/d persoonlijkheid
en stoornissen in het seksuele functioneren.
Wat is effect van broer zussen op de psychosociale ontwikkeling?
Broers en zussen hebben betekenis voor elkaars ontwikkeling, vooral de sociale ontwikkeling,
omdat ze zoveel tijd samen doorbrengen en er zoveel interacties zijn.
De relatie tussen broers en zussen wordt niet verbroken na conflict, waardoor kinderen goed
verschillende strategieën kunnen oefenen om bijv. met agressie om te gaan.
Broer-zusrelaties dragen bij aan de ontwikkeling v/h zelfbeeld. Je leert jezelf kennen door
vergelijking met anderen en je te spiegelen aan peers, in het bijzonder aan broers en zussen.
De ‘’pretend play’’ van broers en zussen in de peuter- en kleuterleeftijd draagt bij aan het
vermogen zich te verplaatsen in de ander. Dit perspectief nemen is later belangrijk in de
omgang met medemensen.
Wat is de invloed van gezinsgrootte op de ontwikkeling?
Bij kleine gezinnen is het ouderschap intensief en is er veel persoonlijke aandacht voor de
kinderen. Hier zijn meer mogelijkheden voor persoonlijke ontplooiing v/d kinderen. Wel is er
een groter risico dat de ouderlijke zorg verstikkend wordt.
Bij grote gezinnen ligt de nadruk meer op de groep dan op het individu en is de aandacht die
de kinderen krijgen vaak gedeelde aandacht. Wanneer ouders niet op hun taak berekend zijn
komen kinderen snel tekort. Wanneer ouders wel over voldoende organisatievermogen
beschikken vormt het grote gezin voor de kinderen een rijk sociaal netwerk.
Opgroeien in een groot gezin is niet per sé beter of slechter dan dat in een klein gezin. Wel
kennen beide situaties hun sterke en zwakke kanten.
Wat is het effect van enigskind zijn?
Er bestaan stereotypes dat enigskinderen verwend, egoïstisch, eenzaam en onaangepast zijn.
Deze kunnen negatieve consequenties hebben voor enigskinderen; ze kunnen de negativiteit
internaliseren, negatief zelfbeeld, weinig zelfvertrouwen, negatief zelfconcept, negatievere
ouder-kindrelatie. Ook kunnen ouders de druk voelen om een 2e
kind te krijgen.
Uitdagingen voor enigskinderen; missen iemand om stress over ouderlijke verwachtingen te
delen, maken zich zorgen over de toekomst omdat zij de enigen zijn die voor de ouders
moeten zorgen, voelen druk omdat zij de enige kans zijn op kleinkinderen voor hun ouders,
hebben minder ervaringen met conflictoplossing, en voelen meer verantwoordelijkheid voor
hun prestaties.
Er zijn ook voordelen aan enigskind zijn; als enige de aandacht en bronnen v/d ouders
krijgen, geen ervaringen met conflict en competitie met broers/zussen, meer creativiteit en
verbeelding in de kindertijd, goede band met ouders, hoge prestatie en hoge intelligentie.
Om de stereotypes niet voort te laten leven moet er geleerd worden over bias. Daarvoor
moeten mentale gezondheidsprofessionals, onderzoekers, onderwijzers en wetenschappers
duidelijk zijn in hun begrip van enigskinderen en hun families in bijv. therapie, counseling,
consultatie, instructie en onderzoek. Ook moeten ouders van hun foute stereotypes leren
Wat is het effect van de plaats in de kinderrij?
Voor de oudste geldt dat die sterker geneigd is zich te identificeren met de ouders, dat die
gewetensvoller is, wat meer conformistisch is en eerder geneigd is zich aan autoriteiten te
onderwerpen. De oudste vertoont meer leiderschapskwaliteiten, is traditioneler ingesteld en
minder geneigd risico’s te nemen.
De jongste is flexibeler, minder dogmatisch en rigide, populairder onder peers en meer
betrokken bij andere. De jongste is minder conformistisch en eerder geneigd risico’s te
nemen.
De middelste identificeert zich minder met de ouders en meer met de broers/zussen. In
werksituaties zal die zich eerder met gelijken dan met autoriteiten identificeren. De middelste is populairder dan de oudste en heeft meer sociale vaardigheden, werkt graag te
midden van andere mensen en is actief in groepen.
2 grote onderzoeken (Damian & Roberts artikel) hebben aangetoond dat plaats in de
kinderrij geen effect heeft op persoonlijkheid.
Wat is het effect van de opvoeding?
Opvoedingsverschillen spelen vooral een rol in de ontwikkeling v/h kind als de individuele
opvoedingsrelatie tussen ouder en kind van minder goede kwaliteit is; de effecten van
opvoedingsverschillen zijn sterker bij weinig warmte of veel negativiteit.
Er worden vaker verschillen opgemerkt in ouderlijke controle t.a.v. brussen.
Verschillen in warmte zijn sterker gelinkt aan de ouder-kindrelatie dan verschillen in
controle.
Ouders brengen meer tijd door met een kind v/hzelfde geslacht.
Verschillen in negatieve interacties spelen een grotere rol dan verschillen in positieve
interacties.
Er is een sterkere relatie met negatieve kinduitkomsten (bijv. gedragsproblemen) dan met
positieve kinduitkomsten (bijv. behulpzaam gedrag v/h kind).
Wat is het effect van de voorkeurspositie?
Kinderen verkiezen een ouderlijke aanpak die overeenkomt met meer warmte en minder
controle. Men koppelde een voorkeurspositie aan positieve gevolgen voor het kind, en een
minder geprefereerde positie aan negatieve gevolgen.
‘’Voortrekken’’ kan een normaal proces zijn, ouders kiezen bijv. vaker partij voor het jongste
kind als broers en zussen ruzie maken, omdat de strijd tussen kinderen van een verschillende
leeftijd ongelijk is.
Ouderlijke controle wordt niet per sé negatief ervaren door kinderen, het is ook nodig om
kinderen zelfcontrole te laten werven en het laat zien dat de ouder betrokken is. Een
schijnbaar ‘’minder goede positie’’ voor het kind gaat niet per sé gepaard met negatieve
gevolgen aangezien veel factoren een rol spelen in hoe het kind de positie ervaart.
De voorkeurspositie wordt niet per sé als positief ervaren; kinderen die zich voorgetrokken
voelen door de ouder kunnen schuld en medelijden ervaren t.o.v. de broer/zus.
Het kind kan met 1 ouder een betere of mindere relatie hebben, of de positie kan hetzelfde
zijn bij beide ouders. Een voorkeurspositie komt dan ook vaker voor wanneer beide ouders
negatiever zijn t.o.v. hetzelfde kind. Als 1 ouder een andere band heeft met 1 v/d kinderen
en er dus een soort coalitie wordt gevormd, of andersom 1 kind een zondebok is voor de ene
ouder, kan dit wijzen op problemen in de huwelijksrelatie.
Welke kindfactoren hebben invloed op de differentiele opvoeding?
Leeftijd geeft sterk richting aan de bijbehorende opvoedingsgedragingen v/d ouders.
Broers/zussen die geen tweeling zijn verschillen in leeftijd waardoor zij in andere
ontwikkelingsfases zitten en ouders hier op andere manieren op moeten reageren.
Geslacht ouders gaan gemiddeld op een positievere manier om met zonen dan met
dochters en ouders brengen meer tijd door met een kind v/hzelfde geslacht. Er is meer
conflict in ouder-kindrelaties wanneer de kinderen hetzelfde geslacht hebben. Dit kan komen
doordat ouders de verwachting hebben dat beide kinderen zich hetzelfde gedragen,
waardoor moeilijker gedrag bij 1 v/d kinderen een sterkere reactie uitlokt.
Temperament kinderen verschillen in behoeftes en capaciteiten waardoor er op bepaalde
domeinen opvoedingsverschillen bestaan in gezinnen waarvan 1 v/d kinderen te kampen
heeft met een fysieke of mentale beperking.
Grootte v/d verschillen tussen brussen een kind dat af en toe iets fout doet en een
broer/zus heeft die stil en verlegen is zal ongeremd overkomen en controlegedrag uitlokken
v/d ouder. Dit kind zal minder controlegedrag uitlokken v/d ouder als het een broer/zus
heeft die druk is.
Welke factoren hebben invloed op differentiele opvoeding?
Geslacht ouders nemen een groter aandeel op zich in de opvoeding wanneer hun kind
hetzelfde geslacht heeft als de ouder. Moeders nemen meer opvoedingstaken op zich dan
vaders. De moederrol is vanuit de maatschappij meer voorgeschreven dan de vaderrol.
Opvoedingsgeschiedenis ouders dragen hun eigen opvoedings- en gezinservaringen mee.
Ze hebben andere verwachtingen bij hun 1e
kind dan bij daaropvolgende kinderen. Ze leren
uit ervaringen met hun opeenvolgende kinderen waardoor de opvoeding v/h 1e
kind anders
is dan de opvoeding v/d daaropvolgende kinderen.
Welke gezinsfactoren hebben invloed op de differentiele opvoeding?
Psychosociale stressfactoren lage SES, problemen in de huwelijksrelatie, groot gezin,
alleenstaand ouderschap gaan gepaard met grotere verschillen in opvoeding van broers en
zussen, zowel bij kinderen als bij adolescenten. Wanneer de ouder beschikt over minder
hulpbronnen wordt het moeilijker zich af te stemmen op de kenmerken v/d afzonderlijke
kinderen en om de ouderlijke aandacht gelijk te verdelen. Soms hebben bepaalde
kindfactoren een andere invloed op de ouder als de gezinsomstandigheden moeilijker zijn,
bijv. ouders reageren sterker op de negatieve affectiviteit v/h kind in gezinnen met lage SES.
Nieuw samengestelde gezinnen de opvoedingsrelatie verschilt tussen biologische en
stiefkinderen. Biologische ouders zijn meer betrokken op hun kinderen dan stiefouders,
zowel positief als negatief. Dit zorgt voor zowel meer warmte als meer conflict in biologische
relaties, terwijl in relaties met stiefkinderen en bepaalde afstand wordt bewaard.
Wat zijn de percepties van kinderen over differentiele opvoeding?
Gelijkheid en eerlijkheid kinderen beschouwen opvoedingsverschillen over het algemeen
als eerlijk. Kinderen van 8-12 jaar vinden opvoedingsverschillen vaker eerlijk dan
adolescenten van 12-16 jaar. Beoordelingen van eerlijkheid hangen vooral samen met
zelfbeeld en internaliserende klachten. Dit betekent echter niet dat als kinderen het verschil
eerlijk vinden dit sowieso gepaard gaat met positieve kinduitkomsten; ook kinderen die het
eerlijk vonden dat ze minder tijd doorbrachten met hun vader dan hun broer/zus hadden een
lager zelfbeeld.
Cognitief component vs. affectief component het is niet zo dat wanneer kinderen de
redenen van hun ouders begrijpen waarom zij en hun broer/zus op een andere manier
worden opgevoed, dat ze niet kunnen verlangen naar de voordelen die de broer/zus krijgt of
zich schuldig kunnen voelen omdat ze zelf meer voordelen krijgen.
Welke factoren beinvloeden de percepties van kinderen?
Ontwikkelingsniveau jonge kinderen focussen meer op gelijkheid, oudere kinderen
hebben meer cognitieve vaardigheden om verschillen in opvoeding op te merken en te
verklaren. Adolescenten richten zich minder op de ouders en meer op peers.
Temperament kinderen die hoog scoren op emotionaliteit merken meer verschillen in
ouderlijk gedrag. Traits zoals neuroticisme hebben invloed op de mate en richting van sociale
vergelijkingsprocessen; personen hoog op deze trait vergelijken zichzelf vaker met anderen
en vooral met anderen die het beter doen dan hen. Individuen verschillen ook in het belang
dat ze hechten aan gelijkwaardigheid.
Geslacht meisjes zijn sterker gericht op relaties dan jongens en maken meer gebruik van
sociale vergelijking. Meisjes vertonen dan ook meer depressiesymptomen als ze minder
warmte krijgen v/d ouders.
Positie in de kinderrij eerstgeboren kinderen zouden kwetsbaarder zijn voor
opvoedingsverschillen omdat ze vóór de geboorte v/d broer/zus de volledige aandacht v/d
ouders hadden en nu niet meer.
Normen en waarden v/d ouders wanneer kinderen de normen en waarden v/d ouders
rond gelijkheid delen kunnen ze ook vormen van ongelijkheid eerlijk vinden.
Broer-zusrelatie kinderen vinden het niet per sé eerlijk als ze zelf ‘’beter’’ behandeld
worden, maar ook niet oneerlijk als de broer/zus beter behandeld wordt. Voor de broerzusrelatie is het vooral van belang dat de broer en zus het met elkaar eens zijn, minder of
ouder en kind het met elkaar eens zijn.
Ouder-kindrelatie communicatie tussen ouders en kinderen rond differentieel opvoeden
blijkt niet gerelateerd aan perceptie van eerlijkheid. Hier is verder onderzoek naar nodig.