Probleem 12 - pleegzorg Flashcards

1
Q

Wat is pleegzorg?

A

een vorm van zorg waarin pleegouders het pleegkind verblijf, verzorging en vervanging
v/d oorspronkelijke opvoedingssituatie bieden, i.c.m. professionele begeleiding v/h pleegkind, de
pleegouders en de ouders door een hulpverleningsinstelling. Het betreft zorg voor jeugdigen tussen
0-21 jaar met uiteenlopende problemen. Het kan verlengd worden t/m 23 jaar, dan wordt er alleen
niets meer vergoed. Het is een vorm van jeugdhulp die onder de Jeugdwet en daarmee onder de
verantwoordelijkheid v/d gemeentes valt. Er is altijd een indicatie van Bureau Jeugdzorg nodig. Het
kan in vrijwillig kader aangevraagd worden in samenwerking met de ouders, of in het gedwongen
kader waarbij sprake is van ondertoezichtstelling of voogdrijregeling. Het uitgangspunt is dat de
jeugdige indien mogelijk weer bij de ouders gaat wonen. De mogelijkheden hiervoor worden voor
ieder kind afgewogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de voornaamste redenen voor uithuisplaatsing?

A

oornaamste redenen voor uithuisplaatsing:
 Pedagogische onmacht v/d ouders
 Emotionele verwaarlozing
 Fysieke verwaarlozing
 Verslavingsproblemen
 Overig, bijv. echtscheiding of overlijden van 1 of beide ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de hulpverleningsvariant?

A

Wanneer de opvoedingsproblemen zo hoog oplopen dat het kind niet meer thuis kan of wil blijven
wonen. Er is nog niet besloten wie de dagelijkse opvoeding en verzorging v/h kind in de toekomst
gaat uitvoeren (opvoedingsbesluit), er wordt geprobeerde de oorspronkelijke gezinssituatie te
herstellen. Er wordt intensieve hulp ingezet voor het kind en voor de ouders wordt een pleeggezin
gebruikt om de benodigde en gewenste veranderingen in gang te zetten en te bereiken. Er is
intensief contact tussen de ouders en pleegouders en een nauwe samenwerking met hulpverleners.
Uitgangspunt is dat de plaatsing zo kort mogelijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is kortdurende pleegzorg?

A

het doel is om de oorspronkelijke gezinssituatie te verbeteren
zodat het kind weer naar huis kan. Mag niet langer dan 6 maanden worden aangeboden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat valt onder kortdurende pleegzorg?

A

o Nood- en crisisopvang  een kind wordt zonder directe indicatie van Jeugdzorg in
een pleeggezin geplaatst, ze kunnen max. 4 weken op deze wijze worden
opgevangen. Jeugdzorg onderzoekt in deze periode welke hulpverlening hierna nodig
is.
o Overbrugging  plaatsing in een pleeggezin terwijl het perspectief op langere
termijn elders ligt, bijv. thuis of in een langdurig pleeggezin. Duur is max. 6 maanden.
Bij aanvang is al bekend waar en op welke manier hulpverlening gecontinueerd
wordt.
o Observatie  om de problematiek beter in kaart te brengen zodat Jeugdzorg een
goed indicatiebesluit kan nemen. Kan in verschillende vormen, bijv. observatie door
de pleegouders in het pleeggezin, psychologisch onderzoek of onderzoek naar de
oorspronkelijke gezinssituatie. Duur is max. 6 weken met mogelijkheid tot eenmalige
verlening van weer 6 weken.
o Perspectief thuis  tijdelijk verblijf van een kind in een pleeggezin, specifiek gericht
op het herstel v/d oorspronkelijke opvoedingssituatie. Er is behoefte aan tijdelijks
ontlasting v/d actuele opvoedingssituatie v/h kind, waarbij duidelijk is dat het
toekomstperspectief v/h kind wel thuis ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is deeltijdpleegzorg en wat valt daaronder?

A

het doel is het voorkomen van uithuisplaatsing of de ontlasting van
pleeggezinnen.
o Weekendpleegzorg  een kind brengt 1 of meer weekenden per maand door in een
pleeggezin, de rest v/d tijd woont die bij de ouders, in een internaat of in een ander
pleeggezin.
o Vakantiepleegzorg  biedt een kind de mogelijkheid 1 of meerdere vakanties in een
pleeggezin door te brengen. Kan bijv. gaan om kinderen die bij hun ouders, in een
internaat of een ander pleeggezin wonen, en niet bij familie of vrienden kunnen
verblijven.
o Dagpleegzorg  een kind wordt een deel v/d dag in een pleeggezin opgevangen
totdat de thuissituatie weer stabiel is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de opvoedingsvariant?

A

Wanneer een kind langere tijd niet meer thuis kan wonen, er is besloten wie de dagelijkse opvoeding
en verzorging v/h kind in de toekomst gaat uitvoeren. De pleegouders nemen de
verantwoordelijkheid op zich om het kind op te voeden totdat het meerderjarig is. Uitgangspunt is
dat het kind recht heeft op een stabiele opvoedingssituatie. Het contact met de ouders kan variëren
van zeer minimaal tot enige mate van gedeeld opvoederschap. Verblijfsduur is mi. 2 jaar en max.
‘’voor het leven’’. Plaatsing is in principe t/m 18 jaar maar kan verlengd worden t/m 23 jaar. Na deze
leeftijd kunnen de pleegouders het wel vrijwillig doorzetten maar ze krijgen dan geen vergoeding en
begeleiding meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is therapeutische gezinsverpleging?

A

Voor kinderen met een verstoorde emotionele ontwikkeling, bijv. hechtingsproblematiek, gedragsen persoonlijkheidsstoornissen, ontwikkelingsstoornissen en stemmings- of angststoornissen. Doel is
het verminderen v/d problematiek v/h kind. Een specifieke vorm is Multidimensional Treatment
Foster Care (MTFC).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn demografische trends?

A

 In 1998 kwam de Landelijke Stuurgroep Pleegzorg die het project ‘’Trillium, Innovatie en
Kwaliteitsverbetering Pleegzorg’’ aanstuurde. Hierdoor kwam er een nieuwe visie op
pleegzorg. In 2002 kwam het vervolg hiervan; ‘’Trillium: het Project Pleegzorg 2’’ met als doel
de verworvenheden van Trillium stevig te verankeren in de pleegzorg. Het project is hierin
echter niet geslaagd.
 In 2005 kwam de Wet op de Jeugdzorg en de Regeling Pleegzorg.
 In de afgelopen 10 jaar is het aantal kinderen dat gebruikmaakt van pleegzorg verdubbeld.
 De wachttijden van pleegzorg zijn ook lang; in 2019 was er een toename van 85%
wachtenden in vergelijking met 2018. Dit komt vooral door een tekort aan pleegouders en
onvoldoende keuzemogelijkheden voor een juiste match.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het internationaal perspectief?

A

nternationaal perspectief:
 In de VS leeft 1 op de 400 kinderen in een pleeggezin.
 Pleegzorg in NL kan ook een zeer langdurig verblijf inhouden tot aan de meerderjarigheid; in
de VS wordt ervan uitgegaan dat pleegzorg altijd tijdelijk is; het kind gaat ofwel terug naar
huis of het moet worden geadopteerd door een nieuw en veilig gezin. Door adoptie worden
alle banden met het gezin van oorsprong verbroken, dat is in NL nauwelijks denkbaar.
 In de VS bestaat de ‘’Termination of Parental Rights (TPR)’’ die verder gaat dan ‘’ontzegging
v/h ouderlijk gezag’’ in NL.
 In de VS zijn er 4 niveaus van ouderschapsrechten:
1. Custody  de verantwoordelijkheid voor de dagelijkse zorg en het nemen v/d
beslissingen die hierop betrekking hebben.
2. Guardianship  het recht ook de belangrijke beslissingen voor het kind te nemen.
3. Residual rights  de verbinding met de rest v/d familie, het erfrecht en de bevoegdheid
om de ‘’custody’’ of het ‘’guardianship’’ terug te vragen als die tijdelijk zijn ontnomen.
4. Beëindiging ouderschapsrechten.
 Adoption and Safe Families Act (ASFA)  het doel is het verlagen v/h aantal kinderen in de
pleegzorg door zoveel mogelijk kinderen te laten adopteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het doel van interventies?

A

Programma Versterken v/d kracht van pleegouders  focus op een goede toerusting en het
bevorderen v/dskundigheid van pleegouders, zodat zij hun pleegouderschap zo goed
mogelijk kunnen vervullen en volhouden. Hiervoor is een online platform met actuele en
betrouwbare info, inzicht op het scholingsaanbod en de mogelijkheid tot ontmoeting en
uitwisseling in de pleegouder-community.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat werd onderzocht in het artikel vak Goemans?

A

In dit onderzoek werd er a.d.h.v. 4 meta-analyses (29 onderzoeken) onderzocht wat de
ontwikkelingsuitkomsten zijn van kinderen tot 18 jaar in de pleegzorg. Focus op adaptief
functioneren en gedragsuitkomsten (internaliserende, externaliserende en totale problemen). Er
wordt een positieve ontwikkeling verwacht omdat pleegzorg, gekenmerkt door een huisachtige
omgeving en continuïteit van zorg, gezien wordt als de 2e
beste optie als kinderen niet bij hun ouders
kunnen blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is adaptief functioneren?

A

voldoen aan leeftijd- en cultureel passende normen voor persoonlijke
onafhankelijkheid en sociaal functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat waren de resultaten in het artikel van Goemans?

A

Adaptief functioneren  geen verbetering of verslechtering in adaptief functioneren van
pleegkinderen tijdens hun verblijf in de pleegzorg.
- Onderzoeken die de ontwikkeling van kinderen tijdens een langere tijdsduur volgden
lieten negatiever adaptief functioneren zien dan onderzoeken met een kortere tijdsduur.
- Onderzoeken met grotere steekproeven lieten negatiever adaptief functioneren zien dan
onderzoeken met kleinere steekproeven.
 Internaliserende problemen  geen stijging of daling in internaliserende problemen van
pleegkinderen tijdens hun verblijf in de pleegzorg.
- Onderzoeken met een laag verloop lieten een afname van internaliserend gedrag zien in
tegenstelling tot onderzoeken met een hoger verloop.
- De moderatoren kunnen de verschillen tussen onderzoeken niet verklaren.
 Externaliserende problemen  geen stijging of daling in externaliserende problemen van
pleegkinderen tijdens hun verblijf in de pleegzorg.
 Totale gedragsproblemen  geen stijging of daling van totale gedragsproblemen van
pleegkinderen tijdens hun verblijf in de pleegzorg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat was de conclusie van het artikel van Goemans?

A

n tegenstelling tot de verwachtingen verbetert het functioneren van pleegkinderen niet
tijdens hun verblijf in pleegzorg. Pleegkinderen beginnen vaak met hoge niveaus van
probleemgedrag, maar er is geen verslechtering. De meeste methodologische verschillen in design
spelen een beslissende rol in de uitkomsten v/d onderzoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat waren limitaties van het artikel van Goemans?

A

 Geen onderscheid tussen relevante groepen van pleegkinderen; subgroepen kunnen
namelijk geen andere ontwikkelingen hebben.
 Geen rekening gehouden met het aantal verplaatsingen van pleeghuizen
(plaatsingsinstabiliteit).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke drie doelen had het onderzoek van Oosterman?

A
  1. Een samenvatting geven van factoren geassocieerd met plaatsingsuitkomsten in de vorm van
    plaatsingsafbreuk voor het identificeren van risico- en beschermende factoren.
  2. De effectgrootten van verschillende risico- of beschermende factoren vergelijken, gebaseerd
    op een aantal meta-analyses.
  3. De relatie tussen de heterogeniteit v/d bevindingen tussen onderzoeken en verschillende in
    onderzoekkenmerken worden besproken en kwantitatief geanalyseerd.
18
Q

Welke drie hypotheses werden opgesteld in het artikel van Oosterman?

A

. Er is minder plaatsingsafbreuk bij kinderen die jong zijn, die beter aangepast en
gesocialiseerd zijn en als kinderen minder ernstige mishandeling hebben meegemaakt.
2. Gedragsproblemen zijn voorspellers voor plaatsingsafbreuk.
3. De aanwezigheid v/d biologische kinderen v/d pleegouders, verwantschapszorg, de kwaliteit
v/d pleegopvoeding, training v/d werker en betrokkenheid v/d biologische ouders zijn risicoen beschermende factoren.

19
Q

Wat waren de resultaten uit het artikel van Oosterman? - factoren geassocieerd met achtergrond kind

A

 Leeftijd v/h kind  oudere kinderen hadden meer kans op plaatsingsverstoring. Kinderen
onder 3 jaar bleven vaak in een bepaalde plaats voor 5 jaar of langer dan kinderen ouder dan
3 jaar. Oudere meisjes hadden meer kans op plaatsingsverstoring dan jongere meisjes en dan
oudere en jongere jongens.
- De effectgrootten waren klein en nog kleiner in multivariate onderzoeken als er
gecontroleerd werd voor andere factoren.
 Reden voor uithuisplaatsing  het verlies v/d moeder door dood was (soms) geassocieerd
met lager plaatsingssucces. Verwaarlozing, misbruik, gezinsproblemen of achterlating was
geassocieerd met meerdere plaatsingen, terwijl gedragsproblemen en onbereidheid v/d
biologische ouder om te zorgen was gerelateerd aan minder plaatsingen.
- Kinderen met redenen van misbruik hadden meer plaatsingsafbreuk dan kinderen met
redenen van verwaarlozing. Dit kan komen doordat zij jonger waren en lager scoorden
op gedragsstoornissen. Hypothese 2 wordt dus ondersteund.
- Hoe meer de biologische ouder niet meer in beeld was, hoe hoger de stabiliteit van
plaatsingen.
 Biologische ouder- en gezinskenmerken  de meeste kenmerken waren niet significant
gerelateerd aan plaatsingsafbreuk en de effectgrootten waren erg laag. Er was wel enig
bewijs voor een positieve relatie tussen drugs- en alcoholmisbruik in het biologische gezin en
plaatsingsafbreuk.
 Plaatsingsgeschiedenis  kinderen met een achtergrond van residentiële zorg hadden meer
plaatsingsafbreuk, maar de associatie was gemiddeld. De effecten waren zwakker als er
andere factoren werden meegenomen, zoals gedragsproblemen en het aantal voorgaande
plaatsingen.
- Kinderen met voorgaande plaatsingen in pleegzorg hadden meer plaatsingsafbreuk. Ze
hadden ook meer plaatsingsafbreuk als de specifieke plaatsing de 1e was in pleegzorg.
 Gedragsproblemen  dit is een robuuste voorspeller voor plaatsingsafbreuk, vooral als er
gecontroleerd wordt voor andere factoren.
 Mentale beperkingen en ontwikkelingsproblemen  er is een kleine associatie tussen dit
en plaatsingsafbreuk, er zijn veel niet-significante resultaten.

20
Q

Wat waren andere kindkenmerken? (artikel oosterhout)

A
  1. Betere socialisatie en aanpassing is geassocieerd met plaatsingssucces. Er is een positieve
    relatie tussen het contact v/h pleegkind en werkers, gedefinieerd door emotionele en
    verbale spontaniteit.
  2. Kinderen met normale gehechtheid hadden meer kans op plaatsingssucces. Er is een
    positieve associatie tussen kinderen die faalde in gehechtheid in eerdere pleegplaatsen
    en plaatsingsafbreuk. Dit had de grootste effectgrootte.
  3. Kinderen met onstabiele plaatsingen scoren lager op sociale aanpassing.
  4. Kinderen met prosociaal gedrag en positieve kenmerken en kinderen die gemotiveerd
    zijn om in de plaats te blijven, ervaren minder plaatsingsafbreuk en hebben succesvollere
    plaatsingen. Dit had de laagste effectgrootte.
21
Q

Wat zijn plaatsing gerelateerde factoren?

A

 Verwantschapszorg  dit is plaatsing met familieleden. De negatieve associatie tussen
verwantschapszorg en plaatsingsafbreuk was niet significant.
 Biologische kinderen v/d pleegouder  het bewijs voor een positieve relatie tussen
biologische kinderen v/h pleeggezin en plaatsingsafbreuk was consistent. Andere factoren,
zoals de motivatie v/d pleegouders en de leeftijd v/h kind, kunnen alternatieve verklaringen
zijn.
 Broers en/of zussen  plaatsing met broers of zussen was geassocieerd met minder
plaatsingsafbreuk, maar er is wel verschil in soorten plaatsingen.
 Pleegzorg  er zijn 5 onderzoeken:
1. Er is een associatie tussen de mogelijkheden voor intellectuele ontwikkeling aangeboden
door de pleegouders en hoge competentiescores van pleegouders en succesvol
pleegplaatsing.
2. Er is een negatieve associatie tussen tolerantie v/h pleeggezin over niet-geassimileerd
gedrag v/h kind en plaatsingsafbreuk.
3. Echter, het vermogen van pleegouders om om te gaan met gedragsproblemen v/h kind
was niet gerelateerd aan plaatsingssucces.
4. Pleegkinderen met betere relaties met het eigen gezin hadden minder kans op
verstoringen. Er is een associatie tussen succesvolle plaatsing en gezinsbronnen.
5. Plaatsingen waren succesvoller als verzorgers warm en kind-georiënteerd waren en als
de interactie tussen kind en verzorger positief was.
 Pleegzorg en gerelateerde aspecten  de hoge motivatie van pleegouders was positief
gerelateerd aan succesvolle pleegplaatsing. Meer contacten en energie met professionele
werkers tussen de pleegouder en het bureau was positief geassocieerd met plaatsingssucces.
 Rol van biologische ouders tijdens plaatsing: er is geen bewijs dat de hoeveelheid contact
tussen biologische ouders en hun kinderen in plaatsingen het risico van plaatsingsafbreuk
verhogen of verminderen.

22
Q

Wat was de conclusie van het artikel van oosterhout?

A

oudere leeftijd bij plaatsingen, gedragsproblemen en ervaringen van voorgaande
residentiële zorg of plaatsingen zijn risicofactoren voor plaatsingsbreuk. Kwaliteit van (motivatie van pleegouders) is een mogelijke beschermende factor, en verwantschapszorg was dus
geen beschermende factor. Er is geen bewijs voor een paar sterke risico- en beschermende factoren

23
Q

Waar ging het artikel van Strijker en Knorth over?

A

In dit artikel worden de taken en uitdagingen van pleegouders onderzocht die zij hebben bij het
helpen met de aanpassing v/h pleegkind in het pleeggezin. De focus ligt op het perspectief v/h kind
op het aanpassingsproces.

24
Q

Welke factoren zijn van invloed op de aanpassing van een kind binnen een pleeggezin?

A

 Geschiedenis v/h kind  veel pleegkinderen hebben te maken gehad met mishandeling,
verwaarlozing en veel verschillende plaatsingen. Dit kan leiden tot onveilige hechting, wat
weer de relatie tussen de pleegouder (vooral pleegmoeder) en het kind kan beïnvloeden. Als
de pleegouder hier niet mee kan copen, zal de aanpassing falen. Dit leidt vaak tot beëindiging
v/d plaatsing.
 Problemen v/d biologische ouders  ouders die te maken hebben met psychiatrische
problemen, verslaafd zijn aan alcohol of drugs, of die geweld gebruiken lopen meer kans om
hun kinderen te mishandelen. Dit verhoogt de kans dat het kind probleemgedrag laat zien
binnen het pleeggezin na uithuisplaatsing. Het verhoogt ook de kans op conflict tussen de
ouders en pleegouders, wat het kind weer in een loyaliteitsconflict brengt.
 Relatie tussen de ouder(s) en het kind  de associatie tussen het aanpassingsproces in het
pleeggezin en het contact met de biologische ouders is complex. Wanneer kinderen
terugkomen van een bezoek aan de ouders, kunnen zij allerlei emoties hebben (zowel
positief als negatief). Soms vinden pleegouders het moeilijk om hierop te reageren.

25
Q

Wat waren de hyoptheses in het artikel van Strijker?

A
  1. In welke mate zijn probleemfactoren gerelateerd aan pleegkinderen, probleemfactoren
    gerelateerd aan de ouders, en probleemfactoren gerelateerd aan de relatie tussen ouders en
    pleegouders prevalent binnen het pleegzorgsysteem in NL?
  2. Zijn deze factoren geassocieerd met de aanpassing v/h kind, en zo ja, hoe?
26
Q

Wat waren de resultaten van het Artikel van Strijker?

A

Geschiedenis v/h kind en aanpassing v/h kind
 Het hebben van een hechtingsstoornis was geassocieerd met de ernst v/d
gedragsproblemen, hyperactiviteit en emotionele problemen in het pleeggezin. Kinderen
met hechtingsstoornissen hadden ernstigere scores.
 Een geschiedenis van emotionele mishandeling had significante implicaties voor de ernst van
hyperactief gedrag, emotionele problemen, en de bereikbaarheid v/h kind. Ernstigere scores
voor pleegkinderen met een geschiedenis van emotionele mishandeling.
 Kinderen die verwaarloosd waren, seksueel mishandeld waren, vaker van school moesten
wisselen en vaker herplaatst waren hadden ernstigere emotionele problemen.
Problemen v/d ouders en aanpassing v/h kind
 Plaatsing werd minder vaak beëindigd bij kinderen wiens ouders drugs of alcohol gebruikten.
 Kinderen waarv/d moeder fysiek mishandeld was in het verleden hadden ernstiger
probleemgedrag.
 Kinderen waarv/d moeder psychiatrische problemen had hadden hogere hyperactiviteit
scores.
Ouder-kind relatie en aanpassing v/h kind
 De frequentie van contact tussen ouders en kind had geen invloed op de aanpassing v/h kind
in het pleeggezin.
 Vaker op bezoek bij de ouders was geassocieerd met meer emotionele problemen, minder
bereikbaarheid v/h kind, en meer risico op ongeplande beëindiging.
 Een negatieve houding v/d moeder w.b.t. de pleegzorgplaatsing was geassocieerd met
hogere scores op hyperactiviteit en probleemgedrag. Ook was er meer risico op vroegtijdige
beëindiging v/d plaatsing.

27
Q

Wat waren de conclusies van het artikel van Strijker?

A

 Kinderen met ernstiger probleemgedrag in het pleeggezin hebben vaker
hechtingsstoornissen, een geschiedenis van meerdere (her)plaatsingen, en hebben vaker
moeders die te maken hebben gehad met fysiek geweld en die het niet eens zijn met de
plaatsing.
 Kinderen met ernstigere emotionele problemen in het pleeggezin hebben vaker
hechtingsstoornissen, een geschiedenis van verwaarlozing en emotionele en seksuele
mishandeling, en zijn vaker getuige geweest van geweld.
 Kinderen die minder bereikbaar zijn voor de pleegouder hebben vaker hechtingsstoornissen
en bezoeken hun ouders vaker thuis.
 Wat betreft beëindigde plaatsingen is er een verhoogde kans dat het kind vaker is veranderd
van school, meerdere (her)plaatsingen heeft meegemaakt, ouders heeft die niet verslaafd
zijn aan drugs/alcohol, die hun kind niet hebben verwaarloosd, een moeder heeft die het niet
eens is met de plaatsing en die vaker de ouders bezoekt thuis.

28
Q

Wat waren limitaties van het artikel van Strijker?

A

 Factoren binnen het pleegzorgsysteem en binnen het pleeggezin zijn niet onderzocht, terwijl
deze wel ook een rol spelen in de aanpassing v/h kind.
 Er is alleen gekeken naar contact tussen moeder en kind, dit is te eenzijdig.
 Er is niet gekeken naar achtergrondvariabelen zoals geslacht, leeftijd, type pleeggezin, etc.,
terwijl deze wel ook een rol spelen in de aanpassing v/h kind.

29
Q

Aan welke eisen moeten netwerkpleegouders voldoen?

A

1 v/d pleegouders is minstens 21 jaar
 De pleegouders en alle personen van ouder dan 12 jaar die in het pleeggezin wonen moeten
voor de plaatsing v/h kind al over een verklaring van geen bezwaar v/d Raad voor de
Kinderbescherming beschikken
 De pleegouder werkt mee aan de uitvoering v/h hulpverleningsplan dat is opgesteld door de
voorziening, en aanvaardt daarbij de begeleiding v/d voorziening.

30
Q

Welke drie soorten pleegcontracten zijn er?

A

 ‘’Gewone’’ pleegzorgsituaties  gekoppeld aan het indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg.
De voorziening kan het contract beëindigen als het belang v/h kind dat vraagt; de pleegouder
kan het contract beëindigen als de voorziening de afspraken niet nakomt en er na 3 weken
geen verbetering optreedt. In het contract staat dat de pleegouder verplicht is om bij de
opvoeding uit te gaan v/h hulpverleningsplan en hoe de begeleiding vorm krijgt op basis v/h
hulpverleningsplan en de behoefte v/d pleegouder.
 Pleegoudervoogdij  wanneer een pleegkind voor langere tijd in een pleeggezin verblijft en
de ouders zijn ontheven of ontzet uit de ouderlijke macht. De bepalingen dat de pleegouder
begeleiding dient te aanvaarden en dat die moet meewerken aan de omgang v/h kind met de
ouders komen te vervallen. De voorziening betaalt alleen nog de pleegvergoeding maar is
verder niet per sé betrokken.
 Tijdelijk contract  het kind verblijft al in het pleeggezin in afwachting v/dfinitieve plaatsing.
De pleegouders moeten meewerken aan het onderzoek v/d voorziening naar hun
geschiktheid om het kind op te voeden en zij moeten meewerken aan de omgang met de
ouders en familieleden.

31
Q

Wat zijn rechten van pleegouders?

A

 Blokkaderecht: pleegouders kunnen zich verzetten als de ouders het kind weer terug willen.
Daarvoor moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
o De pleegouders hebben het kind al tenminste 1 jaar verzorgd en opgevoed
o De verzorging en opvoeding door de pleegouders vindt plaats met toestemming v/d
ouders of voogd (dus vrijwillige plaatsing)
o Het kind moet door de pleegouders als ‘’behorend tot het gezin’’ zijn verzorgd en
opgevoed
o Er mag geen sprake zijn van ondertoezichtstelling of voorlopige voogdij
 Omgangsregeling als kinderen weer teruggaan naar hun ouders of in een tehuis worden
opgenomen.
 Recht op pleegzorgverlof en kortdurend zorgverlof voor pleegouders die een kind voor lange
tijd verzorgen en opvoeden.

32
Q

Hoe worden pleegouders begeleid?

A

 Zicht op ondersteuningsbehoeften  zodat pleegzorgwerkers pleegouders goed kunnen
begeleiden d.m.v. een begeleidingsplan.
 Geschiedenis v/h pleegkind  kan bepaald gedrag verklaren en kan aanwijzingen bieden
voor de ondersteuningsbehoeften v/h kind.
 Begeleiding in de opvoeding  pleegkinderen hebben een veilige omgeving nodig met
voldoende tijd, aandacht en geborgenheid, dus begeleiding moet gericht zijn op
opvoedingsvaardigheden en strategieën van pleegouders.
 Begeleiding in de omgang met specifiek gedrag  het opbouwen van een
gehechtheidsrelatie en omgaan met het trauma v/h kind zijn belangrijk. De
pleegzorgbegeleider kan pleegouders ondersteunen om de gehechtheidsrelatie te
verbeteren bijv. d.m.v. psycho-educatie en videobegeleiding.

33
Q

Welke vormen van ondersteuning voor pleegouders zijn er?

A

 Informele ondersteuning door familie, vrienden, buren of kennissen
 Training tijdens de plaatsing om nieuwe vaardigheden aan te leren en relevante kennis bij te
brengen
 Pleegoudergroepen om ervaringen met pleegzorg uit te wisselen
 Ondersteuning door de pleegzorgwerker via gesprekken en coördinatie van andere
ondersteuning

34
Q

Wat moeten pleegzorgwerkers in de opvoedondersteuning bevorderen?

A

 Ondersteunen (bemoedigen, gewenst gedrag positief reinforcen, helpen, affectie tonen)
 Toezicht houden (reguleren van kindgedrag met behulp van uitleg, aanwijzingen en
consequent leidinggeven)
 Aansluiten bij de ontwikkelingsleeftijd v/h pleegkind
 Het pleegkind de mogelijkheid bieden over zijn verleden te praten
 Toezicht houden op het doen en laten v/h pleegkind

35
Q

Wat is de effectiviteit van pleegzorg (hulpverlening)

A

 Veel kinderen keren redelijk snel na de uithuisplaatsing weer terug naar huis. De kans op
terugkeer wordt kleiner na 6 maanden. Dit hangt af van verschillende factoren, waaronder
de kenmerken en houdingen v/d ouders en kinderen, redenen voor uithuisplaatsing en
kenmerken v/d hulpverlening.
 Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de kans op hereniging met ouders groter is als er
sprake was van een netwerkplaatsing. Regelmatig bezoek v/d ouders kan een aantal andere
factoren beïnvloeden die samenhangen met hereniging, waaronder een positieve relatie en
hechting tussen de ouders en het pleegkind en de ouderlijke motivatie om te veranderen.
 Kinderen in de basisschoolleeftijd hebben een grotere kans om met hun ouders te worden
herenigd dan jonge kinderen of jongeren.
 Kinderen die uit huis zijn geplaatst vanwege gedragsproblemen hebben meer kans om terug
naar huis te keren dan kinderen die vanwege mishandeling, verwaarlozing of ouderlijke
problemen uit huis zijn geplaatst.
 In Amerikaans onderzoek zijn verschillende problemen van ouders gevonden die
samenhangen met een kleinere kans op hereniging of een groter risico op terugval naar de
zorg na hereniging; armoede, drugsgebruik, chronische psychische problemen,
eenoudergezinnen, sociale isolatie, gebrekkig sociaal netwerk.
 Uit Engels onderzoek blijkt dat terugkeer van kinderen naar huis vaak ongepland is en dat
maatschappelijk werkers weinig aandacht besteden aan de hereniging; die vindt vaak plaats
op initiatief v/d ouders of kinderen.
 Weinig onderzoek naar de psychosociale uitkomsten van pleegzorg en hereniging met
ouders, maar wss zal pleegzorg de psychosociale ontwikkeling niet drastisch veranderen.
 Een beperkt aantal Engelse onderzoeken toonde aan dat 1/3 tot 1/2 v/d kinderen die terug
naar huis keren, opnieuw in de zorg terechtkomen. Het kan zijn dat de terugkeer te snel was
of dat daarbij niet voldoende ondersteuning was.
Moeilijk een conclusie te trekken, effectiviteit is afhankelijk v/d hulp die pleegkinderen en ouders
krijgen. Begeleiding door de pleegzorgbegeleider was wel een belangrijke factor.

36
Q

Wat is de effectiviteit van de opvoedingsvariant?

A

 In NL-onderzoek zijn 3 kindfactoren gevonden die het plaatsingsverloop beïnvloeden;
internaliserend en externaliserend probleemgedrag, leeftijd v/h pleegkind en de
hulpverleningsgeschiedenis v/h pleegkind.
 Bij 1/3 tot 1/2 v/d pleegzorgplaatsingen is sprake van voortijdige uitval v/d jeugdige uit het
pleeggezin. Oudere kinderen, kinderen met ernstige gedragsproblemen en kinderen met een
geschiedenis van verplaatsingen lopen het meeste risico op het afbreken van een
pleegzorgplaatsing. Naar de invloed v/d pleegouders, het pleeggezin en de zorgaanbieder op
de stabiliteit v/d plaatsing is nog onvoldoende onderzoek gedaan.

37
Q

Wat is de effectiviteit van therapeutische pleegzorg?

A

 Uit NL-onderzoek bleek dat de problemen v/d kinderen na afloop v/d behandeling 2x zo hoog
waren dan bij de gemiddelde NL-jeugdige, maar wel lager dan die van kinderen in een
Boddaertcentrum. Na afloop hadden cliënten ook veel sociale beperkingen. Zelfstandig
wonen, relaties met ouders, pleegouders en broers en zussen, de burgerrol en de gezinsrol
leveren veel problemen op. Therapeutische pleegzorg helpt dus onvoldoende en/of de
problematiek is hardnekkig.
 Uit NL-onderzoek bleek dat na vertrek uit het pleeggezin er nog sprake was van enige
psychopathologie, zoals wantrouwen en depressieve klachten, maar veel minder
uitgesproken dan bij psychiatrische populaties. Er bleken ook geen problemen meer in de
sociale omgang.
 Uit internationale onderzoeken blijkt therapeutische pleegzorg betere uitkomsten te hebben
dan niet-therapeutische pleegzorg voor kinderen met gedragsproblemen. Dit lijkt o.a. samen
te hangen met opname op jonge leeftijd, aanwezigheid van minder problemen en
afwezigheid van ernstige gedragsproblemen bij pleegkinderen.
 Licht positief effect op delinquent gedrag.
 Een betere uitkomst van pleegzorg lijkt o.a. samen te hangen met goede verhoudingen v/d
jeugdige met het pleeggezin, ondersteuning aan de pleegouders en betrokkenheid v/d
pleegouders bij de ambulante behandeling aan het kind.

38
Q

Wat zijn factoren voor de pleegzorgorganisatie als het gaat om kwaliteit?

A

het is van groot belang dat aankomende pleegouders training
krijgen waarin ze leren hoe ze de pleegkinderen succesvol kunnen opvoeden tijdens het
verblijf in het pleeggezin. Programma’s die in NL worden gebruikt voor de selectie en training
van pleegouders:

39
Q

Wat is de STAP en TOP training?

A

o STAP-training  Samenwerking, Teamgeest, Aspirant Pleegouders. Aankomend
pleegouders wegen af of pleegouderschap bij hen past, veranderen zo nodig hun
houding tegenover pleegzorg, krijgen kennis en vaardigheden aangereikt en
proberen de samenwerking tussen pleegouders en pleegzorgbegeleiders te
bevorderen. 7 bijeenkomsten, in elke bijeenkomst wordt 1 thema behandeld a.d.h.v.
rollenspellen, inlevingsoefeningen, videofragmenten en schema’s. Er wordt ook een
gezinsprofiel opgesteld a.d.h.v. huisbezoeken. Is positief effectief gebleken.
o TOP-training  Toerusting op Pleegzorg-programma, afgeleid van STAP. 4 avonden
van elk 2.5 uur. A.d.h.v. de thema’s; kennismaking met elkaar en met de pleegzorg,
samenwerking en begeleiding, achtergronden van pleegkinderen, en veranderingen
door de komst van een pleegkind wordt geprobeerd een zo volledig mogelijk beeld
te scheppen v/d pleegzorg en het pleegouderschap. Hierna volgen 1 of meer
huisbezoeken.

40
Q

Wat is matching?

A

er is gerichte opvoeding v/d pleegouders nodig, dit verloopt beter als de
opvoedingskwaliteiten van pleegouders passen bij de behoeftes v/h pleegkind. De match
tussen pleegkind en pleeggezin is cruciaal. Of er sprake is van een positieve match hangt af v/d relatie tussen het pleegkind enerzijds, de opvoedingskwaliteiten v/d pleegouder en het
opvoedingsklimaat in het pleeggezin anderzijds, de verwerking door de ouders v/h
uithuisplaatsen van hun kind, hun houding t.o.v. het pleeggezin. Ook leeftijd v/h kind,
etniciteit, broertjes en zusjes in hetzelfde gezin, geografische afstand voor contact met de
ouders, mogelijkheid op dezelfde school te blijven, beoogde duur v/d plaatsing etc.
belangrijk. Daarbij moeten instellingen pleegouders werven die in staat zijn verschillende
soorten kinderen op te nemen gedurende kortere en langere periodes.

41
Q

Welke kwaliteits factoren spelen nog steeds mee van de pleegzorgorganisatie?

A

 Perspectief  voor een pleegkind is de zekerheid over het vervolg v/d plaatsing van groot
belang. Dit heeft namelijk een positieve invloed op de ontwikkeling v/h kind. De advisering
over het toekomstperspectief v/h kind vindt plaats op basis van dialoog met kind, ouders en
pleegouders en op basis van consent in het pleegzorgteam.
 Begeleiding v/h pleeggezin  een pleegzorgbegeleider heeft 2 belangrijke taken; 1) het
organiseren v/d plaatsing en 2) het bieden van hulpverlening aan de pleegouders, ouders en
pleegkinderen. Het is belangrijk om het emotioneel en gedragsmatig functioneren v/h kind te
monitoren om risico’s vroegtijdig te signaleren.
 Begeleidingsmodel: het Integraal Gelders Pleegzorgmodel  het doel is dat kinderen zich
kunnen ontwikkelen in de pleegzorg zonder v/h ene naar het andere gezin te verhuizen;
‘’meer indien nodig, minder als het kan’’ is het motto. Het model zorgt voor meer
begeleiding, therapie of materiële ondersteuning waar nodig.
 Interventies in het pleeggezin  om de positieve ontwikkelingsuitkomsten bij pleegkinderen
te bevorderen, vooral gehechtheidsrelatie tussen pleegkind en pleegouder is belangrijk.
 Begeleiding v/d ouders  langdurige hulp aan het gezin als sinds voordat het kind uit huis
geplaatst. Als de hulp niet voldoende is vindt dus uithuisplaatsing plaats. Dit roept bij veel
ouders weerstand en wantrouwen op.