P - Practicum nefrologie online Flashcards

1
Q

Op welke van de volgende aandoeningen zou “demping beiderzijds in de flanken” kunnen wijzen:
Ernstige ascites, ziekte van Crohn, lever- en miltvergroting, colitis ulcerosa, cystenieren (3)

A

Ernstige ascites, lever- en miltvergroting, cystenieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarvoor staat GFR?

A

Glomerulaire filtratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarvoor staat RPF?

A

Renale plasmastroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarvoor staat RR?

A

Arteriële bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bicarbonaatveranderingen zijn vrijwel altijd (acuut/chronisch)

A

Acuut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een laag K is eigenlijk (nooit/altijd) chronisch

A

Nooit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom zijn K (1) en Ureum (3) levensbedreigend bij verhoging?

A

K verhoogd Kan leiden tot Geleidingsstoornissen,
Ureum verhoogd kan leiden tot acute uremische pericarditis, uremische gastritis, en trombocytopathie met bloedingsneigingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke diagnostiek kan gedaan worden om een uremische pericarditis uit te sluiten bij verhoogd ureumgehalte in het bloed? (3)

A

ECG, echocardiogram, auscultatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een zieke nier produceert (soms/altijd) renine dat zorgt voor synthese van Angiotensine (I/AII)

A

Altijd, AII

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Angiotensine AII versterkt de Na terugresorptie in de proximale tubulus en daarmee de terugresorptie van Cl en water. Waar leidt tot tot? (2)

A

Hypertensie, overvulling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Angiotensine AII (remt/versterkt) de Na terugresorptie in de (proximale/distale) tubulus en daarmee de terugresorptie van (Cl en water/Mg en water)

A

Versterkt, proximale, Cl en water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Angiotensine AII zorgt voor algemene (vasoconstrictie/vasodilatatie)

A

Vasoconstrictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn algemene indicaties voor dialyse? (3)

A

Anurie met overvulling, K > 7.5 mmol/l met spitse T-top, pericardiaal wrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Over welke 2 mechanismen beschikt het lichaam om de normale K-belasting door de voeding van 75 mmol/dag het hoofd te bieden (m.a.w. Om dat vele K weet kwijt te raken) (2)

A

Versterkte secretie van K door de hoofdcel, toename van de glomerulaire filtratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn acute maatregelen voor ernstige hyperkaliëmie met ECG-afwijkingen? (2)

A

Toedienen Ca-verbinding, toedienen van een Na/K-pomp activator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de snelst werkende verlager van de cellulaire prikkelbaarheid (hyperkaliëmie)?

A

Cagluconaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoog K leidt tot (mindere/grotere) productie en secretie van aldosteron

18
Q

Er is (geen/wel een) relatie tussen K en ACTH

19
Q

Angiotensine II (remt/stimuleert) de aldosteronsynthese, en is zelf (ongevoelig/zeer gevoelig) voor K

A

Stimuleert, ongevoelig

20
Q

Waarom leidt verhoogd K in de ecv tot toename van de aldosteron activiteit?

A

K activeert aldosteronsynthese

21
Q

Ca (dempt/verhoogt) de prikkelbaarheid van synapsen

22
Q

Te (lage/hoge) Ca geeft gevoeligheid met spontane prikkelvorming. Te (laag/hoog) Ca geeft verminderde prikkelbaarheid met zeer trage tot afwezige reflexen en reacties.

A

Laag, hoog

23
Q

Waar slaan Cafosfaat stenen neer? (2)

A

Spierweefsel, vaatwand

24
Q

Welk orgaan zorgt voor gecontroleerde afvoer van fosfaat uit het lichaam?

25
PTH (remt/versterkt) de Ca terugresorptie in de nier en (verlaagt/verhoogt) de fosfaatexcretie
Versterkt, verhoogt
26
Hoe stimuleert PTH osteocyten om Ca vrij te maken?
Door activatie van osteoclasten die botweefsel afbreken waardoor Ca vrijkomt
27
Hoe reguleert PTH zijn eigen synthese en secretie? (Wat voor soort terugkoppeling)
Negatieve terugkoppeling
28
PTH activeert het 1-hydrocylase waardoor de synthese van actief D3 (afneemt/toeneemt)
Toeneemt
29
PTH in het parathyroïd (remt/stimuleert) secretie en synthese van PTH
Remt
30
Waarom wordt aan patienten met chronische nierinsufficientie al bij een daling van de GFR tot 55 1-OHD3 (alfacalcidol (actief D3)) gegeven? Wat is het effect hiervan? Leg uit.
Omdat insufficientie nieren onvoldoende 1-hydroxylase hebben, waardoor 1,25D3 afneemt wat leidt tot verminderde Ca- (fosfaat) absorptie in de darm, waardoor Ca-tekort en een te hoog PTH, en een hoog fosfaat wat het aanwezige 1-hydroxylase in de tubuluscellen remt. Bij geven van alfacalcidol (1-OHD3 (actief D3)) zorgt de nog wekende lever van de nierinsuffciente patient voor 25-hydroxylering,waardoor actief D-3 ontstaat.
31
Waneer wordt niet-actieve D3 gegeven bij nierinsufficientie? En wanneer wordt alfacalcidol (1-OHD3 (actief D3)) gegeven?
Niet-actieve D3 wordt in eerste instantie gegeven, als het PTH dan daalt is er werkzaam 1-hydroxylase en wordt dat voortgezet. Als PTH niet daalt dan wordt alfacalcidol (1-OHD3 (actief D3))gegeven
32
Erythropoëtine wordt gemaakt door cellen in het (cortex/interstitium) van de nier, die vooral peritubulair/perivasculair liggen, op de overgang van (cortex/interstitium) naar medulla.
Interstitium, cortex
33
De O2-consumptie van de tubulaire cellen is (laag/hoog)
Hoog
34
Wat maakt tijdens hypoxie in het interstitium van de nieren mRNA voor EPO productie en zet aan tot de synthese van EPO?
O2-gevoelige cellen
35
De aanwezigheid van blaasdemping maakt slechte urine-afvloed als oorzaak van verminderde nierfunctie (onwaarschijnlijk/waarschijnlijk)
waarschijnlijk
36
Wat voor oorzaak is het: postrenaal/prerenaal/renaal/alle: onvoldoende vochtinname
prerenaal
37
Wat voor oorzaak is het: postrenaal/prerenaal/renaal/alle: hypotensie
prerenaal
38
Wat voor oorzaak is het: postrenaal/prerenaal/renaal/alle: geringe urineproductie
alle
39
Wat voor oorzaak is het: postrenaal/prerenaal/renaal/alle: medicijngebruik (2)
Prerenaal, renaal
40
Welke factoren verstoren de volgende aanpassing d.m.v. EPO bij mensen met chronische nierinsufficientie: EPO zorgt ervoor dat de O2-transportcapaciteit (rode cellen met hun Hb) van bloed wordt aangepast aan het ventilatoire O2- aanbod: hoe beter de ademhaling (en het O2 gehalte van de lucht) des te kleiner is de behoefte aan EPO (in de bergen: ijlere lucht en meer EPO) (2)
Destructie van EPO-producerende cellen in het niermerg; beenmergremmende effecten van uremische producten
41
Hoe komt het dat bepaalde factoren de volgende aanpassing d.m.v. EPO bij mensen met chronische nierinsufficientie verstoren: EPO zorgt ervoor dat de O2-transportcapaciteit (rode cellen met hun Hb) van bloed wordt aangepast aan het ventilatoire O2- aanbod: hoe beter de ademhaling (en het O2 gehalte van de lucht) des te kleiner is de behoefte aan EPO (in de bergen: ijlere lucht en meer EPO)
Stoffen die zich ophopen verminderen de gevoeligheid van het beenmerg voor EPO
42