Oefententamenvragen Flashcards
Lees het onderstaande fragment van de uitspraak Rb. Noord-Nederland 18 mei 2020 (r.o. 3.2): “De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er geen wettelijke grondslag is aan te wijzen voor deze regelgeving en dat de regels, zoals die in het Besluit zijn opgenomen, moeten worden aangemerkt als beleid in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb.”
Welk belangrijk bestuursrechtelijk uitgangspunt wordt door de rechtbank in het bovenstaande tekstfragment besproken?
1. Het formele zorgvuldigheidsbeginsel
2. Het legaliteitsbeginsel
3. Het specialiteitsbeginsel
4. Het evenredigheidsbeginsel
- Het legaliteitsbeginsel
==> Het correcte antwoord is ‘’ Het legaliteitsbeginsel‘’ (zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 1.1.3). Het tekstfragment uit de vraag doelt op het legaliteitsbeginsel, op grond waarvan bestuurlijk optreden moet rusten op een wettelijke grondslag. Hoewel het
legaliteitsbeginsel één van de centrale beginselen van het bestuursrecht vormt, is het niet als zodanig gecodificeerd. Het specialiteitsbeginsel is onjuist, omdat op grond van dit beginsel een bevoegdheid slechts mag worden uitgeoefend binnen het doelgebonden kader van de wet die de bevoegdheid verleent.
Lees het onderstaande artikel uit de Algemene Plaatselijke Verordening Heerlen 2012:
Artikel 3:53 Sluiting overlast gevende, voor het publiek openstaande gebouwen
De burgemeester kan, indien zulks naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat is vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw – niet zijnde een inrichting als bedoeld in de artikelen 2:27, 2:66, 3:3 of 3:30 – of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.
Van wat voor bevoegdheid is in dit artikel sprake?
1. Beleids- en beoordelingsruimte
2. Beleidsruimte
3. Beoordelingsruimte
4. Geen van het bovenstaande
- Beleids- en beoordelingsruimte
==> Het correcte antwoord is ‘’ Beleids- en beoordelingsruimte’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 2.8.1). De beleids- en beoordelingsruimte kan men respectievelijk herkennen aan de woorden ‘kan’ en ‘naar het oordeel van’.
Welke van de onderstaande bepalingen is aan te merken als een bepaling van facultatief recht?
1. Art. 2:6, eerste lid Awb;
2. Art. 3:46 Awb;
3. Art. 3:10, eerste lid Awb;
4. Art. 4:13 Awb.
- Art. 3:10, eerste lid Awb;
==> Het correcte antwoord is ‘’Art. 3:10, eerste lid Awb’’ (zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 3.1.4). Artikel 3:10 lid 1 Awb is een facultatieve bepaling, omdat deze alleen van toepassing is indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. Wat betreft de andere
bepalingen geldt dat art. 2:6 lid 1 Awb een aanvullende bepaling is, art. 3:46 Awb een
dwingende bepaling en art. 4:13 Awb een aanvullende bepaling.
Welke van de volgende overheidshandelingen is géén besluit in de zin van de Awb?
1. De vaststelling van een rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de bestrijding van zorgfraude
2. De vaststelling van een algemene maatregel van bestuur door de minister van Economische Zaken en Klimaat
3. De vaststelling van een provinciaal inpassingsplan door provinciale staten van de provincie Gelderland
4. De vaststelling van een gemeentelijke marktverordening door de gemeenteraad van Leiden.
- De vaststelling van een rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de bestrijding van zorgfraude
==> Het correcte antwoord is ‘’ De vaststelling van een rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de bestrijding van zorgfraude’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 2.2.3. De Algemene Rekenkamer is op grond van art. 1:1 lid 2 sub e Awb geen bestuursorgaan en kan daarom geen besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb tot stand
brengen.
Het college van burgemeester en wethouders is een orgaan van een rechtspersoon ingesteld krachtens publiekrecht, namelijk een orgaan van de gemeente.
Waaruit blijkt dat de gemeente krachtens publiekrecht is ingesteld?
1. Artikel 2:1, eerste lid Burgerlijk Wetboek;
2. Artikel 6 Gemeentewet;
3. Artikel 123 Grondwet;
4. Artikel 1:1, eerste lid sub a Awb.
- Artikel 123 Grondwet;
==> Het correcte antwoord is artikel 123 Grondwet. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 2.2.1). Publiekrechtelijk wordt een gemeente ingesteld op grond van art. 123 lid 1 Gw. De rechtspersoonlijkheid die gemeenten hebben als openbaar lichaam ontlenen zij aan art. 2:1 BW.
Tot in de jaren ’70 van de vorige eeuw werd in het zuiden van de provincie Limburg bruin- en steenkool gewonnen. Inwoners die als gevolg van deze mijnbouw schade ondervinden aan hun woning kunnen om een voorziening vragen bij de stichting Calamiteitenfonds mijn(water)schade Limburg. Dit fonds wordt volledig gefinancierd van overheidswege en de schaderegeling is aan goedkeuring onderworpen van de provincie Limburg.
Is de stichting Calamiteitenfonds mijn(water)schade Limburg een bestuursorgaan in de zin van de Awb?
1. Ja, de stichting is een a-orgaan, in de zin van art. 1:1, eerste lid sub a Awb;
2. Nee, de stichting is geen bestuursorgaan, omdat zij niet met openbaar gezag is bekleed;
3. Ja, de stichting is een b-orgaan, in de zin van art. 1:1, eerste lid sub b Awb;
4. Nee, stichting is geen bestuursorgaan, omdat zij een privaatrechtelijke rechtspersoon is in de zin van art. 2:3 BW.
- Ja, de stichting is een b-orgaan, in de zin van art. 1:1, eerste lid sub b Awb;
==> Het correcte antwoord is ‘’Ja, de stichting is een b-orgaan, in de zin van art. 1:1, eerste lid sub b Awb’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 2.2.2. Er is sprake van een b-orgaan wanneer een ander persoon of college met enig openbaar gezag is bekleed (art. 1:1 lid 1 sub b Awb). Dit is bijvoorbeeld het geval bij privaatrechtelijke rechtspersonen die op geld waardeerbare voorzieningen verstrekken die worden gefinancierd en (inhoudelijk) genormeerd door de overheid. Vgl. Stichting bevordering kwaliteit leefomgeving Schipholregio, ABRvS 17 september 2004.
Johannes de Weert woont in Sellingen. Hij hoort via via dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde (waar Sellingen deel van uitmaakt) een omgevingsvergunning om te slopen (art. 2.1, lid 1,sub f Wet algemene bepalingen omgevingswet) heeft verleend voor het gebouw waar zijn oude basisschool was gevestigd. Johannes bewaart goede herinneringen aan zijn tijd op de ‘lagere school’ en wordt depressief van de gedachte dat het gebouw wordt gesloopt. Hoewel hij ondertussen is verhuisd naar het naburige dorp Vlagtwedde, besluit hij toch bezwaar in te dienen tegen de verleende vergunning.
Waarom is Johannes geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, lid 1 Awb?
1. Johannes heeft geen actueel belang;
2. Johannes heeft geen feitelijk belang;
3. Johannes heeft geen rechtstreeks betrokken belang;
4. Johannes heeft geen persoonlijk belang.
- Johannes heeft geen persoonlijk belang.
==> Het correcte antwoord is ‘’Johannes heeft geen persoonlijk belang’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 2.3.1. Naarmate iemand op grotere afstand woont van de activiteit waar het besluit betrekking op heeft, zal er minder snel een persoonlijk belang worden aangenomen. In casu is Johannes verhuisd naar een ander dorp, waardoor een persoonlijk belang ontbreekt.
Joost Kleinwater heeft een veeteeltbedrijf in de landelijke contreien van de gemeente Coevorden. Zijn huidige schuren zijn verouderd, waardoor Joost het plan heeft opgevat een nieuwe schuur op zijn perceel bij te bouwen. Joost vraagt daarom de benodigde omgevingsvergunning om te bouwen aan bij de gemeente Coevorden, maar het college van burgemeester en wethouders wijst zijn aanvraag (per brief) af.
Deze brief is aan te merken als:
1. Een besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb;
2. Een besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb én een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb;
3. Een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb;
4. Een voor bezwaar en beroep met een besluit gelijk te stellen beslissing in de zin van artikel 6:2 Awb.
- Een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb;
==> Het correcte antwoord is ‘’ Een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 4.2 en 4.7). Ingevolge art. 1:3 lid 2 Awb wordt onder beschikking verstaan een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan. Een omgevingsvergunning is een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 omdat het afgebakend kan worden naar persoon of zaak. Daarom is er geen sprake van een besluit van algemene strekking. De aanvraag van Joost voor een omgevingsvergunning wordt afgewezen. Op grond van 1:3 lid 2 Awb wordt de afwijzing desondanks gekwalificeerd als een beschikking.
Door de coronacrisis wil het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde de markttijden aanpassen. Het college hoopt hiermee het aantal personen dat de markt bezoekt beter te kunnen spreiden. Op grond van de ter plaatse geldende marktverordening neemt het college van burgemeester en wethouders een besluit waarmee de begin- en eindtijd voor de wekelijkse markt wordt verruimd.
Het besluit van het college van burgemeester en wethouders is:
1. een beschikking;
2. een algemeen verbindend voorschrift;
3. een beleidsregel.
4. een concretiserend besluit van algemene strekking;
- een concretiserend besluit van algemene strekking;
==> Het correcte antwoord is ‘’een concretiserend besluit van algemene strekking’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 4.4.3.2). Met het besluit geeft het college een nadere invulling aan de marktverordening. Er is daarom sprake van een concretiserend besluit van algemene strekking.
De gemeente Almere wil een nieuw bedrijventerrein ontwikkelen in de wijk Almere Hout.
Daartoe sluit zij onder andere een contract met een projectontwikkelaar voor de uitvoering van verschillende bouwwerkzaamheden.
Is artikel 3:2 Awb op het sluiten van deze overeenkomst van toepassing?
1. Ja, want er is in casu sprake van een besluit.
2. Nee, want er is sprake van een privaatrechtelijke rechtshandeling en niet van een besluit.
3. Ja, voor zover de aard van de handeling zich daar niet tegen verzet.
4. Nee, want er is in casu sprake van een uitgezonderd besluit.
- Ja, voor zover de aard van de handeling zich daar niet tegen verzet.
==> Het correcte antwoord is ‘’Ja, voor zover de aard van de handeling zich daar niet tegen verzet’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par.
3.1.3). Het sluiten van een contract is een privaatrechtelijke handeling. Op grond van de
schakelbepaling van art. 3:1 lid 2 Awb zijn de afdelingen 3.2 t/m 3.4 daarop van
toepassing, voor zover de aard van de handelingen zich daartegen niet verzet.
Van welk algemeen beginsel van behoorlijk bestuur vormen de hoorplichten van art. 4:7 en 4:8 Awb een uitwerking?
1. Het verbod van vooringenomenheid;
2. Het zorgvuldigheidsbeginsel;
3. Het gelijkheidsbeginsel;
4. Het verbod van détournement de pouvoir.
- Het zorgvuldigheidsbeginsel;
==> Het correcte antwoord is ‘’Het zorgvuldigheidsbeginsel’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 5.2.2). De hoorplichten van art. 4:7 en 4:8 Awb vormen een uitwerking van het formeel zorgvuldigheidsbeginsel.
Welke van de onderstaande algemene beginselen van behoorlijk bestuur is gecodificeerd in de Awb?
1. Het rechtzekerheidsbeginsel;
2. Het gelijkheidsbeginsel;
3. Het motiveringsbeginsel;
4. Het vertrouwensbeginsel.
- Het motiveringsbeginsel;
==> Het correcte antwoord is ‘’ Het motiveringsbeginsel’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 5.2.5 en art. 3:46 Awb). De andere beginselen zijn niet in de Awb gecodificeerd.
Binnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan een onderscheid worden gemaakt tussen formele en materiële beginselen.
Welke van de volgende uitspraken over formele en materiële beginselen is juist?
1. Beginselen die betrekking hebben op de inhoud van een besluit zijn materieel van aard;
2. Wanneer de bestuursrechter een besluit vernietigt vanwege het schenden van een formeel beginsel van behoorlijk bestuur, krijgt het bestuur niet de kans om het vernietigde besluit te ‘repareren’;
3. Een besluit dat wordt vernietigd wegens strijd met een materieel beginsel van behoorlijk bestuur leidt meestal niet tot een inhoudelijk anders luidend besluit;
4. Art. 3:2 Awb is een voorbeeld van een materieel beginsel van behoorlijk bestuur.
- Beginselen die betrekking hebben op de inhoud van een besluit zijn materieel van aard;
==> Het correcte antwoord is ‘’Beginselen die betrekking hebben op de inhoud van een besluit zijn materieel van aard’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par.
5.1).
Welke van de onderstaande rechtsleren staat centraal in het Windmill arrest (HR 26 januari 1990, AB 1990/408, m.nt. G.P. Kleijn)?
1. De tweewegenleer;
2. De gemene rechtsleer;
3. De gemengde rechtsleer;
4. De doorkruisingsleer.
- De doorkruisingsleer.
==> Het correcte antwoord is ‘’De doorkruisingsleer’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 6.3.1).
Sjouke Noorda wil met een zogenaamde ‘foodtruck’ kleine etenswaren en frisdranken verkopen aan de openbare weg, in de nabijheid van het Abe Lenstra stadion. Hij vraagt daartoe een standplaatsvergunning aan bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen. Het college kent de vergunning toe, maar stelt dat Sjouke ook privaatrechtelijke toestemming aan de gemeente dient te vragen. Volgens Els, een nicht van Sjouke, die rechten studeert bij de Open Universiteit, is de stelling van de gemeente onjuist.
Wie heeft in casu gelijk?
1. Els, want in casu is sprake van algemeen gebruik van de openbare weg waardoor op grond van het leerstuk van publiek domein géén privaatrechtelijke toestemming hoeft te worden gevraagd;
2. Het college, want in casu is sprake van bijzonder gebruik van de openbare weg, waardoor op grond van het leerstuk van publiek domein privaatrechtelijke toestemming kan worden gevraagd;
3. Els, want op grond van het Amsterdam/Geschiere arrest zou het vragen van privaatrechtelijke toestemming bij een reeds verleende vergunning misbruik van bevoegdheid opleveren;
4. Het college, want op grond van het Parlevinker arrest dient voor privaatrechtelijke toestemming bovendien een geldelijke vergoeding voor het gebruik te worden vastgelegd in een overeenkomst met het bestuur.
- Het college, want in casu is sprake van bijzonder gebruik van de openbare weg, waardoor op grond van het leerstuk van publiek domein privaatrechtelijke toestemming kan worden gevraagd;
==> Het correcte antwoord is ‘’Het college, want in casu is sprake van bijzonder gebruik van de openbare weg, waardoor op grond van het leerstuk van publiek domein privaatrechtelijke
toestemming kan worden gevraagd’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 6.4. Het verkopen van kleine etenswaren en frisdranken valt onder bijzonder gebruik van het publiek domein, waarvoor privaatrechtelijke toestemming van gebruik kan worden gevraagd.
Als tegen de overtreding van een wettelijk voorschrift zowel een last onder dwangsom als een strafrechtelijke boete kan worden opgelegd, dan:
1. Mogen de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke sanctie vanwege het cumulatieverbod niet beide worden opgelegd.
2. Moet vanwege het verbod van ne bis in idem een keuze gemaakt worden tussen de bestuursrechtelijke of de strafrechtelijke sanctie.
3. Mogen de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke sanctie beide worden opgelegd, omdat zij elk een ander doel dienen.
4. Mogen vanwege het una via beginsel de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke sanctie niet gelijktijdig of achtereenvolgens worden opgelegd.
- Mogen de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke sanctie beide worden opgelegd, omdat zij elk een ander doel dienen.
==> Het correcte antwoord is ‘’mogen de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke sanctie beide worden opgelegd, omdat zij elk een ander doel dienen’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 7.7). Een bestuursrechtelijke herstelsanctie en strafrechtelijke sanctie dienen elk een ander doel, namelijk herstel van een onrechtmatige in een rechtmatige toestand, respectievelijk leedtoevoeging, artikel 5:2 lid 1 aanhef en onder b en c Awb. Een
cumulatieverbod geldt voor het gelijktijdig of achtereenvolgens opleggen van een
bestraffende sanctie voor dezelfde overtreding.
Een Haagse uitgaansgelegenheid houdt zich al een aantal jaren niet aan de openings‐ en sluitingstijden die gelden op grond van de Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente. Tot op heden is daartegen nooit handhavend opgetreden. Op verzoek van de buurman van deze gelegenheid besluit de burgemeester de uitbater van de uitgaansgelegenheid een last onder dwangsom op te leggen. De uitbater dient de overtredingen met onmiddellijke ingang te beëindigen op straffe van een dwangsom van € 2000,‐ per keer dat overtreding van de sluitingstijden wordt geconstateerd, met een maximum van € 30.000. De uitbater stelt in zijn bezwaarschrift tegen het besluit, dat de burgemeester had moeten afzien van een last onder dwangsom omdat hij de overtredingen de laatste jaren door de vingers heeft gezien.
Is het besluit van de burgemeester om een last onder dwangsom op te leggen onrechtmatig in het licht van de beginselplicht tot handhaving?
1. Nee, want een bestuursorgaan is te allen tijde verplicht tot oplegging van een herstelsanctie, zodra het een overtreding constateert.
2. Ja, want gedogen verplicht altijd tot het maken van een uitzondering op de handhavingsplicht.
3. Nee, want jarenlang stilzitten door het bestuursorgaan betekent niet dat er niet handhavend mag worden opgetreden.
4. Ja, want optreden is in strijd met het vertrouwensbeginsel omdat gedogen gerechtvaardigd vertrouwen wekt.
- Nee, want jarenlang stilzitten door het bestuursorgaan betekent niet dat er niet handhavend mag worden opgetreden.
==> Het correcte antwoord is ‘’Nee, want jarenlang stilzitten door het bestuursorgaan betekent niet dat er niet handhavend mag worden opgetreden’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 7.8.1 en 7.8.2).
De algemene bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om bestuursdwang toe te passen is gebaseerd op:
1. de Gemeentewet.
2. de Awb.
3. de Grondwet.
4. de Wabo
- de Gemeentewet.
==> Het correcte antwoord is ‘’de Gemeentewet’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 7.3). De bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders is in artikel 125 lid 1 Gemeentewet geregeld.
Toezichthouder Mark Harbers, werkzaam bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bezoekt een transportbedrijf in het kader van het toezicht op de naleving van de Arbeidstijdenwet. Mark wil de tijdregistraties bestuderen om de arbeidstijden en rusttijden voor chauffeurs te controleren.
Welke van onderstaande bevoegdheden behoort niet tot de bevoegdheden van een toezichthouder ingevolge de Awb?
1. Het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner.
2. Het vorderen van inlichtingen over de tijdsregistraties.
3. Het vorderen van inzage in de identiteitsbewijzen van de werknemers.
4. Het onderzoeken van de vrachtwagens op het terrein.
- Het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner.
==> Het correcte antwoord is ‘’ Het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner’’. Op grond van artikel 5:15 heeft een toezichthouder de
bevoegdheid om elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder
toestemming van de bewoner (deze bevoegdheid kan wel ingevolge een bijzondere wet
bestaan). Het vorderen van inlichtingen is in art. 5:16 Awb geregeld. De bevoegdheid
vervoermiddelen te onderzoeken is in art. 5:19 Awb geregeld en de bevoegdheid om
een identiteitsbewijs te tonen is in art. 5:16a Awb geregeld.
Welke stelling met betrekking tot toetsing in de bestuurlijke voorprocedure en in de bestuursrechtspraak is niet juist?
1. In administratief beroep wordt alleen een doelmatigheidstoetsing toegepast.
2. De bestuursrechter toetst alleen de rechtmatigheid van een besluit of van een andere handeling.
3. In administratief beroep geldt als uitgangspunt dat heroverweging ex nunc plaatsvindt.
4. Een bestuursrechter beoordeelt het besluit in de regel ex tunc.
- In administratief beroep wordt alleen een doelmatigheidstoetsing toegepast.
==> Het correcte alternatief is ‘’In administratief beroep wordt alleen een doelmatigheidstoetsing toegepast’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 9.1.1). In administratief beroep vindt zowel een rechtmatigheidstoetsing als doelmatigheidstoetsing plaats.
Tegen welke van de volgende handelingen staat geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open?
1. Het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst door de Staat tot aankoop van een schilderij.
2. De verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Goes voor de bouw van een parkeergarage.
3. De verlening van een subsidie aan de Stichtging Toneelgroep Maastricht door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor 2019 van € 1 miljoen.
4. De uitvaardiging van een parkeerverbod voor voertuigen aan de Elisabethgaarde ter hoogte van nummer 20 te Bussum door het college van burgemeester en wethouders van Bussum op grond van art. 15 en 18 Wegenverkeerswet 1994.
==>
- Het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst door de Staat tot aankoop van een schilderij.
==> Het correcte antwoord is ‘’ Het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst door de Staat tot aankoop van een schilderij’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.4.1.
In artikel 8:69 Awb komen enkele centrale beginselen van het bestuursprocesrecht tot uitdrukking.
Welke hoort daar niet bij?
1. Het verbod van ultra petita.
2. Het verbod van reformatio in peius.
3. Het verdedigingsbeginsel.
4. Het verbod van vooringenomenheid.
- Het verbod van vooringenomenheid.
==> Het correcte antwoord is ‘’ Het verbod van vooringenomenheid’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.3.2.). Het verbod van vooringenomenheid blijkt niet uitdrukkelijk uit 8:69 Awb.
Dick heeft onlangs een café in de binnenstad van Amsterdam gekocht, waarin hij een aantal speelautomaten wil plaatsen. Op grond van de Verordening Speelautomaten heeft hij hiervoor onder andere een aanwezigheidsvergunning nodig, die hij aanvraagt bij de burgemeester. De burgemeester weigert hem deze vergunning te verlenen. Per stadsdeel kan maar een beperkt aantal vergunningen worden verleend, en dat aantal is in het centrum van Amsterdam al vergeven. Dick vindt deze gang van zaken buitengewoon oneerlijk. Op de laatste dag van de indieningstermijn ontvangt de burgemeester dan ook een bezwaarschrift van Dick. Hierin staan de naam en het adres van Dick vermeld, evenals de dagtekening en een omschrijving van het weigeringsbesluit.
Mag de burgemeester Dick niet-ontvankelijk verklaren in zijn bezwaar?
1. Nee, want Dick heeft aan alle formele vereisten voor de indiening van een bezwaarschrift voldaan.
2. Ja, want Dick heeft zijn bezwaarschrift op de laatste dag van de indieningstermijn ingediend en daarom is er geen tijd meer om een eventueel verzuim te herstellen.
3. Nee, want Dick moet in de gelegenheid worden gesteld zijn verzuim te herstellen.
4. Ja, want Dick heeft in zijn bezwaarschrift niet aangegeven waarom hij het met de beslissing van de burgemeester oneens is.
- Nee, want Dick moet in de gelegenheid worden gesteld zijn verzuim te herstellen.
==> Het correcte antwoord is ‘’Nee, want Dick moet in de gelegenheid worden gesteld zijn verzuim te herstellen’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par.
9.2.3).
Hans heeft een tuin op het zuiden, waarin hij bij mooi weer vaak te vinden is. De overbuurvrouw van Hans heeft een vergunning aangevraagd voor een dakkapel op haar huis. De vergunning is door het college van burgemeester en wethouders verleend, waarvan kennis wordt gegeven in het huis-aan-huisblad van de gemeente.
Aan buurman Rob is de verlening van de vergunning tevens meegedeeld; Hans is niet op de hoogte gebracht van het besluit tot vergunningverlening, hoewel de nieuwe dakkapel zijn zonlicht in de tuin zal ontnemen. Als de overbuurvrouw begint met de bouw van de dakkapel – acht weken nadat het college het besluit heeft genomen – komt Hans er tot zijn grote schrik achter dat voor de bouw een vergunning is verleend en maakt hij daartegen alsnog bezwaar. Hij geeft aan dat hij door opname in het ziekenhuis niet eerder het bezwaar heeft kunnen indienen. Zijn bezwaarschrift wordt door het college niet‐ontvankelijk verklaard.
Is dat een juiste beslissing?
1. Ja, want Hans heeft de wettelijke termijn overschreden en termijnoverschrijdingen zijn nooit verschoonbaar.
2. Nee, want Hans heeft de wettelijke termijn weliswaar overschreden, maar die termijnoverschrijding is verschoonbaar.
3. Ja, want Hans heeft de wettelijke termijn overschreden en die termijnoverschrijding is in dit geval niet verschoonbaar.
4. Nee, want Hans is niet in de gelegenheid gesteld om zijn verzuim te herstellen.
- Ja, want Hans heeft de wettelijke termijn overschreden en die termijnoverschrijding is in dit geval niet verschoonbaar.
==> Het correcte antwoord is ‘’Ja, want Hans heeft de wettelijke termijn overschreden en die
termijnoverschrijding is in dit geval niet verschoonbaar’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 9.2.3). Artikel 6:11 Awb bepaalt dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege blijft indien deze verschoonbaar is. Dat is volgens vaste jurisprudentie niet het geval bij ziekte.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam verleent een omgevingsvergunning voor het slopen van een gebouw aan de Dijkzigt vanwege de bouw van een metrostation. Omwonenden zijn tegen de sloop en willen dat deze niet doorgaat.
Kunnen zij direct na de vergunningverlening bij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening verzoeken?
1. Ja, mits zij bezwaar maken tegen de omgevingsvergunning.
2. Nee, dat kan alleen als zij beroep hebben ingesteld bij de rechtbank.
3. Ja, dat kan op elk moment van een bestuursrechtelijke procedure.
4. Nee, de op basis van de wet vereiste spoed ontbreekt.
- Ja, mits zij bezwaar maken tegen de omgevingsvergunning.
==> Het correcte antwoord is ‘’ Ja, mits zij bezwaar maken tegen de omgevingsvergunning’’.
Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.5). Artikel 8:81 Awb geeft de mogelijkheid van een voorlopige voorzieningsprocedure. Dan moet aan de connexiteitseis zijn voldaan, d.w.z. dat een (voor)procedure in de hoofdzaak aanhangig is. Dat kan ook een bezwaarprocedure zijn.
Als geen bijzondere wettelijke regeling van toepassing is, dan is de rechtsbescherming tegen besluiten als volgt geregeld:
1. Bezwaar, daarna beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
2. Administratief beroep, daarna beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
3. Bezwaar, daarna beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4. Bezwaar, daarna administratief beroep bij Gedeputeerde Staten van de provincie en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
- Bezwaar, daarna beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
==> Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.8). Op grond van art. 8:6 lid 1 Awb is de rechtbank de algemene bestuursrechter, tenzij een bijzondere rechtsgang is aangewezen. In artikel 8:105 Awb wordt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangewezen als algemene
hogerberoepsrechter in bestuursrechtelijke zaken.
Harry heeft een omgevingsvergunning om te bouwen aangevraagd om een uitbouw achter zijn huis te realiseren, maar het college van burgemeester en wethouders wijst zijn aanvraag af. Harry gaat in bezwaar, maar zijn bezwaarschrift wordt ongegrond verklaard. In beroep concludeert de rechter dat er een motiveringsgebrek aan het besluit kleeft.
Welke uitspraak dient de rechter, gelet op de in artikel 8:41a Awb neergelegde doelstelling van definitieve geschilbeslechting, te doen?
1. Gegrondverklaring van het beroep en gehele vernietiging van het bestreden besluit (art. 8:70 sub d jo. 8:72 lid 1 Awb).
2. Gegrondverklaring van het beroep en gehele vernietiging van het besluit, waarbij de rechterlijke uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit (art. 8:70 sub d jo. 8:72 lid 3 sub b Awb).
3. Gegrondverklaring van het beroep en gehele vernietiging van het besluit, met instandlating van de rechtsgevolgen (art. 8:70 sub d jo. 8:72 lid 3 sub a Awb).
4. Gegrondverklaring van het beroep en gehele vernietiging van het besluit, waarbij de rechter het college opdraagt om binnen een in de uitspraak gestelde termijn een nieuw besluit te nemen (art. 8:70 sub d jo. 8:72 lid 4 sub b Awb).
- Gegrondverklaring van het beroep en gehele vernietiging van het besluit, waarbij de rechter het college opdraagt om binnen een in de uitspraak gestelde termijn een nieuw besluit te nemen (art. 8:70 sub d jo. 8:72 lid 4 sub b Awb).
==> Het correcte antwoord is ‘’Gegrondverklaring van het beroep en gehele vernietiging van het besluit, waarbij de rechter het college opdraagt om binnen een in de uitspraak gestelde termijn een nieuw besluit te nemen (art. 8:70 sub d jo. 8:72 lid 4 sub b Awb)’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.7).
De burgerlijke rechter speelt een belangrijke rol in de bescherming van de burger tegen vermeend onrechtmatig overheidsoptreden. In het arrest HR 31 december 1915 Noordwijkerhout/Guldemond heeft de Hoge Raad bepaald dat de burgerlijke 19 april 2021 Tentamen Inleiding bestuursrecht rechter bevoegd is, indien het voorwerp van het geschil gaat over een (gesteld) burgerlijk recht of een schuldvordering.
Hoe wordt deze leer genoemd?
1. De leer van fundamentum petendi.
2. De leer van ius commune.
3. De leer van de formele rechtskracht.
4. De leer van objectum litis.
- De leer van objectum litis.
==> Het correcte antwoord is ‘’ De leer van objectum litis’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.9.1 en 10.9.3). De formele rechtskracht-leer houdt in dat de burgerlijke rechter uitgaat van de rechtmatigheid van het besluit, als dat is vastgesteld door de bestuursrechter. De leer van fundamentum petendi (waarbij de aard van de rechtsverhouding centraal staat) heeft de Hoge Raad juist afgewezen in dit arrest. Ius commune is een term voor gemeenschappelijk (Europees) recht.
Welke bewering met betrekking tot de bevoegdheden en procedures van het EHRM en het HvJ EU is onjuist?
1. Het EHRM kan zowel individuele klachten als statenklachten beoordelen.
2. Zowel het EHRM als het HvJ EU kennen een prejudiciële procedure.
3. Bij zowel het EHRM als het HvJ EU kan een burger een klacht indienen.
4. Het HvJ EU kan beroepen van natuurlijke rechtspersonen behandelen inzake EU-handelingen.
- Bij zowel het EHRM als het HvJ EU kan een burger een klacht indienen.
==> Het correcte antwoord is ‘’Bij zowel het EHRM als het HvJ EU kan een burger een klacht indienen’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par.
10.11). Het EHRM is bevoegd bij individuele klachten van burgers. Het HvJ EU
beantwoordt echter alleen prejudiciële vragen van nationale instanties over EU-recht en
is bevoegd bij een inbreukprocedure door de Europese Commissie.
Diny had een goedlopende kapperszaak, totdat corona daar een einde aan maakte. Zij raakte vervolgens in een procedure verwikkeld met het UWV omtrent een werkloosheidsuitkering. Zij heeft alle benodigde gegevens ingediend, maar krijgt steeds te horen dat haar aanvraag niet volledig is. Meerdere malen heeft zij telefonisch om opheldering gevraagd maar ze wordt steeds kortaf verwezen naar de online omgeving. Haar aanvraag wordt afgewezen en zij dient meteen een bezwaarschrift in. Ze wil ook een klacht indienen over de wijze waarop zij is bejegend door de UWV-medewerkers, maar wenst die klacht direct bij de nationale ombudsman in te dienen.
Kan Diny rechtstreeks een klacht bij de nationale ombudsman indienen?
1. Nee, want zij heeft al bezwaar ingediend.
2. Ja, als er een bestuursrechtelijke procedure aanhangig is, kan zij direct naar de nationale ombudsman.
3. Nee, want voorafgaand heeft zij geen klacht bij het bestuursorgaan ingediend.
4. Ja, als belanghebbende kan zij een klacht indienen bij de nationale Ombudsman
- Nee, want voorafgaand heeft zij geen klacht bij het bestuursorgaan ingediend.
==> Het correcte antwoord is ‘’Nee, want voorafgaand heeft zij geen klacht bij het bestuursorgaan ingediend. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.12). Krachtens artikel 9:20 lid 1 Awb dient de verzoeker een klacht in te dienen bij het betrokken bestuursorgaan, alvorens een verzoek aan de ombudsman te doen.