L4 Flashcards

Bestuursorgaan, belanghebbende en besluit

1
Q

Is de aanwijzing van een parkeerterrein op grond van een parkeerverordening wel of niet een beschikking?
1. Ja, omdat de eigenschappen van het terrein doorslaggevend zijn.
2. Nee, omdat de eigenschappen van het terrein niet doorslaggevend zijn.
3. ja, omdat het leunt op een wettelijke bevoegdheid.
4. Nee, omdat het een besluit van algemene strekking (BAS) is.

A
  1. Nee, omdat de eigenschappen van het terrein niet doorslaggevend zijn.
    De gemeente zou een dergelijk terrein namelijk ook een andere bestemming kunnen geven.
    Zie onderaan p. 182 van het boek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat voor een besluit is de aanwijzing van een parkeerterrein op grond van een parkeerverordening? Kies het meest juiste antwoord:
1. Een beschikking
2. Een besluit van algemene strekking
3. Een concrete norm
4. Een beleidsregel

A
  1. Een concrete norm
    Zie bovenan p. 182
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welk type besluit is de aanwijzing van een monument op grond van de Erfgoedwet of een gemeentelijke monumentenverordening?
1. Een beschikking, op basis van het zaakscriterium
2. Een beschikking, op basis van het persoonscriterium
3. Een concrete norm, omdat het de wet / de verordening concretiseert.
4. Geen van deze antwoorden.

A
  1. Een beschikking, op basis van het zaakscriterium
    De cultuurhistorische eigenschappen van het monument zijn hierbij bepalend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welk begrip is NIET een van de drie meest centrale begrippen van het bestuursrecht?
1. Bestuursorgaan
2. Belanghebbende
3. Besluit
4. Bestuur

A
  1. Bestuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een …. geldt tussen … en …, en wordt meestal beheert door… (op basis waarvan het bestuursorgaan besluiten neemt).
Kies de meest juiste optie:
1. bestuursbevoegdheid… overheid… een burger… algemene beginselen van behoorlijk bestuur
2. bestuursrechtelijke rechtsverhouding… een bestuursorgaan… burgers… een bevoegdheid
3. bestuurlijke relatie… een bestuur… belanghebbende(n)… een bestuursbevoegdheid
4. bestuursrechtelijke rechtsverhouding… een bestuursorgaan… belanghebbende(n)… een bestuursbevoegdheid

A
  1. bestuursrechtelijke rechtsverhouding… een bestuursorgaan… belanghebbende(n)… een bestuursbevoegdheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In het … spreekt men over…;
in het… spreekt men over… .
Vul in met de juiste optie:
1. privaatrecht… rechtsverhoudingen… publiekrecht… rechtsbetrekkingen
2. publiekrecht… rechtsverhoudingen… privaatrecht… rechtsbetrekkingen
3. privaatrecht… rechtsbetrekkingen… publiekrecht… rechtsverhoudingen
4. publiekrecht… rechtsbetrekkingen…
privaatrecht… rechtsverhoudingen

A
  1. privaatrecht… rechtsbetrekkingen… publiekrecht… rechtsverhoudingen

== antwoord 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke definitie van een bestuursorgaan is correct?
1. Een orgaan van de overheid, niet zijnde een rechtssprekend of wetgevend orgaan, dat is belast met de behartiging van specifieke publieke belangen.
2. Een statelijk ambt, dwz een door het publiekrecht geregelde functie belast met de behartiging van één of meer (specifieke) algemene of publieke belangen.
3. 1+2
4. Geen van deze opties

A
  1. 1+2
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is geen voorbeeld van bestuursorganen?
1. De regering
2. Staatssecretarissen
3. Provinciale staten
4. Commissaris van de Koning.
5. Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR)
6. Waterschappen
7. Al deze opties zijn bestuursorganen.

A
  1. Al deze opties zijn bestuursorganen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke stelling over bestuursbevoegdheden is onjuist?
1. Moeten (in de regel) op de wet steunen
2. Moeten zo nauwkeurig mogelijk door de wetgever zijn omschreven
3. Moeten specifieke, omschreven, doelen hebben
4. Het stelsel van bestuursbevoegdheden is “open”.

A
  1. Het stelsel van bestuursbevoegdheden is “open”.
    ==> Het stelsel van bestuursbevoegdheden is “gesloten”. Dwz dat vooraf duidelijk is over welke bevoegdheden het bestuur beschikt (niet: oneindig veel bevoegdheden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Een openbaar lichaam is de organisatorische samenhang waarin een aantal organen zijn verenigd.
2. Gemeente en provincie zijn voorbeelden van openbare lichamen.
3. Een openbaar lichaam is een rechtspersoon die krachtens de Grondwet verordende bevoegdheid heeft.
4. Er zijn ook lichamen die niet krachtens de Grondwet over verordende bevoegdheid beschikken. Zij hebben ook altijd een rechtspersoonlijkheid.

A
  1. Er zijn ook lichamen die niet krachtens de Grondwet over verordende bevoegdheid beschikken. Zij hebben ook altijd een rechtspersoonlijkheid.
    ==> Er zijn ook lichamen die niet krachtens de Grondwet over verordende bevoegdheid beschikken. Deze hebben een rechtspersoonlijkheid alleen als dit uitdrukkelijk bij of krachtens de wet is bepaald. Voorbeelden: UWV, RDW. Dit heet “rechtspersoon ‘sui generis’”.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een… bevoegdheid is een bevoegdheid tot het vaststellen/geven/maken van… .
Vul in met de meest juiste optie:
1. verordende… algemeen verbindende voorschriften
2. bindende… besluiten
3. verordende… belastende besluiten
4. wettelijke… besluiten van algemene strekking

A
  1. verordende… algemeen verbindende voorschriften
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Er zijn ook lichamen die niet krachtens de Grondwet over verordende bevoegdheid beschikken. Deze hebben een rechtspersoonlijkheid alleen als dit uitdrukkelijk bij of krachtens de wet is bepaald. De naam van zo’n rechtspersoon is rechtspersoon…:
1. persona generis
2. sui generis
3. pacta sunt servanda
4. usus

A
  1. sui generis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Er zijn ook lichamen die niet krachtens de Grondwet over verordende bevoegdheid beschikken. Deze hebben een rechtspersoonlijkheid alleen als dit uitdrukkelijk bij of krachtens de wet is bepaald.
Wat is hier GEEN voorbeeld van?
1. UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
2. RDW: Rijksdienst voor het Wegverkeer
3. CBR: Centraal Bureau Rijvaardigheid
4. Al deze instellingen zijn zulke voorbeelden.

A
  1. CBR: Centraal Bureau Rijvaardigheid

ONZEKER OF DIT ANTWOORD JUIST IS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een belanghebbende (bij een rechtsverhouding) is een … wiens belang… bij een besluit is betrokken.
Vul in met de meest juiste optie:
1. persoon… rechtstreeks
2. persoon of entiteit… rechtstreeks
3. persoon… rechtstreeks of indirect
4. persoon of entiteit… rechtstreeks of indirect

A
  1. persoon of entiteit… rechtstreeks
    ==> art. 1:2 Awb
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Een publiekrechtelijke rechtspersoon is ingesteld krachtens de Grondwet.
2. Een gemeente is een rechtspersoon in de zin van het Burgerlijk Wetboek.
3. Een voetbalvereniging is een rechtspersoon ingesteld krachtens privaatrecht (oprichtingshandeling), en is een rechtspersoon in de zin van het Burgerlijk Wetboek
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Een publiekrechtelijke rechtspersoon is ingesteld krachtens de Grondwet.
    ==> Er zijn publiekrechtelijke rechtspersonen die niet zijn ingesteld krachtens de Grondwet.
    ==> De gemeente is een rechtspersoon ingesteld krachtens publiekrecht (oprichtingshandeling), maar is een rechtspersoon in de zin van het Burgerlijk Wetboek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een rechtspersoon ingesteld krachtens publiekrecht (r.i.k.p.) is een…, …. rechtspersoonlijkheid, vanuit het perspectief van… .
1. orgaan… met… de Awb
2. lichaam… met… de Awb
3. lichaam… zonder… de Awb
4. orgaan… met… de Grondwet

A
  1. lichaam… met… de Awb
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Een lichaam dat in het kader van een gemeenschappelijke regeling tussen gemeenten in het leven wordt geroepen om bepaalde taken doelmatiger te behartigen is volgens art 135 Gw jo. Art. 8 lid 1 Wet gemeenschappelijke regelingen (WGR) een… (kies het beste antwoord).
1. publiekrechtelijk lichaam
2. orgaan
3. lichaam
4. openbaar lichaam

A
  1. openbaar lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Een bestuursorgaan heeft … rechtspersoonlijkheid; het openbaar lichaam waarvan een bestuursorgaan deel kan uitmaken heeft… een rechtspersoonlijkheid.

  1. wel… wel
  2. wel… geen
  3. geen… wel
  4. geen… geen
A
  1. geen… wel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Openbare lichamen zijn onderverdeeld in…:
1. lichamen met een “algemene bestuursbevoegdheid” (bijv. gemeente, provincie, Rijk) en lichamen met een “functionele bestuursbevoegdheid” (bijv. Waterschappen)
2. lichamen met een “algemene bestuursbevoegdheid” (bijv. gemeente, provincie, Rijk) en lichamen met een “specifieke bestuursbevoegdheid” (bijv. Waterschappen)
3. lichamen met een “algemene bestuurstaak” (bijv. gemeente, provincie, Rijk) en lichamen met een “functionele bestuurstaak” (bijv. Waterschappen)
4. lichamen met een “algemene bestuurstaak” (bijv. gemeente, provincie, Rijk) en lichamen met een “specifieke bestuurstaak” (bijv. Waterschappen)

A
  1. lichamen met een “algemene bestuurstaak” (bijv. gemeente, provincie, Rijk) en lichamen met een “functionele bestuurstaak” (bijv. Waterschappen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kan een lichaam tegelijkertijd een openbaar lichaam zijn, een rechtspersoon ingesteld krachtens publiekrecht, en een rechtspersoon in de zin van het Burgerlijk Wetboek?
Kies het meest juiste antwoord.
1. Ja
2. Nee
3. Alleen mits de wet dit expliciet bepaalt
4. Alleen mits de Awb en het BW dit expliciet bepaalt

A
  1. Ja
    ==> Een openbaar lichaam zoals de gemeente is tegelijkertijd:
     Een openbaar lichaam (krachtens de Grondwet; dit betreft het rechtskarakter van de oprichtingshandeling); en
     Een rechtspersoon ingesteld krachtens publiekrecht (r.i.k.p - dit geeft verordende bevoegdheid); en
     Een rechtspersoon in de zin van het Burgerlijk Wetboek (dit betreft de privaatrechtelijke status).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Het begrip… heeft betrekking op het rechtskarakter van de oprichtingshandeling; het begrip… heeft betrekking op de verordende bevoegdheid; en het begrip… betreft de privaatrechtelijke status.
Vul in:
1. rechtspersoon ingesteld krachtens publiekrecht (r.i.k.p)… bestuursorgaan… rechtspersoon in de zin van het Burgerlijk Wetboek
2. bestuursorgaan… openbaar lichaam… organisatie
3. openbaar lichaam… rechtspersoon ingesteld krachtens publiekrecht (r.i.k.p)… rechtspersoon in de zin van het Burgerlijk Wetboek
4. openbaar lichaam… rechtspersoon ingesteld krachtens publiekrecht (r.i.k.p)… rechtspersoon ingesteld krachtens privaatrecht

A
  1. openbaar lichaam… rechtspersoon ingesteld krachtens publiekrecht (r.i.k.p)… rechtspersoon in de zin van het Burgerlijk Wetboek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Een bestuursorgaan heeft de vrijheid om zijn eigen vermogen te besteden, maar moet hiervoor verantwoording afleggen bij het openbaar lichaam
2. Een bestuursorgaan is geen rechtspersoon
3. Een openbaar lichaam neemt geen besluiten
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Een bestuursorgaan heeft de vrijheid om zijn eigen vermogen te besteden, maar moet hiervoor verantwoording afleggen bij het openbaar lichaam
    ==> Een bestuursorgaan heeft geen vermogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Als een bestuursorgaan een overeenkomst wil ondertekenen voor de koop van computers, dan wordt de beslissing om te kopen genomen door…, en wordt deze overeenkomst ondertekend door…, en wordt deze overeenkomst betaald door… .
1. het bestuursorgaan… het bestuursorgaan… het openbaar lichaam…
2. het bestuursorgaan… het openbaar lichaam… het openbaar lichaam
3. het openbaar lichaam… het bestuursorgaan… het bestuursorgaan
4. het bestuursorgaan… het bestuursorgaan… het bestuursorgaan

A
  1. het bestuursorgaan… het openbaar lichaam… het openbaar lichaam
    ==> Een bestuursorgaan heeft geen vermogen, en mag niet ondertekenen omdat het geen rechtspersoon is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Het bestuurlijk organisatierecht (onderdeel van het bestuursrecht) houdt zich bezig met:
1. alle organisaties die in het land publiekrechtelijke handelingen verrichten.
2. bestuursorganen en openbare lichamen.
3. bestuursorganen, openbare lichamen, en de organisatie van het openbaar bestuur in het algemeen.
4. bestuursorganen, openbare lichamen, r.i.k.p. en de organisatie van het openbaar bestuur in het algemeen.

A
  1. bestuursorganen, openbare lichamen, r.i.k.p. en de organisatie van het openbaar bestuur in het algemeen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke stelling over openbaar gezag is onjuist?
1. Een besluit is een eenzijdige publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Gezag is door het recht genormeerde overheidsmacht.
3. Alleen de overheid kan gezag uitoefenen.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke stelling is onjuist?
1. In de behartiging van publieke belangen leunen bestuursorganen altijd op door de wetgever toegekende bevoegdheden.
2. Wanneer de wetgever een nieuwe bestuursbevoegdheid in het leven roept, wijst hij altijd een bestuursorgaan aan.
3. Er zijn bestuursorganen zonder bestuursbevoegdheden
4. Een bestuursorgaan zoals de burgermeester handelt soms privaatrechtelijk (bijv. een overeenkomst) en soms publiekrechtelijk.

A
  1. In de behartiging van publieke belangen leunen bestuursorganen altijd op door de wetgever toegekende bevoegdheden.
    ==> Er zijn ook ongeschreven “publieke taken”, zoals een motie van een gemeenteraad. Dan staat het beginsel van wetmatigheid onder druk.
    ==> mbt 3: Er zijn bestuursorganen zonder bestuursbevoegdheden; ze verrichten feitelijke handelingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Er zijn bestuursorganen die geen openbaar gezag uitoefenen.
2. De normerende werking van de Awb is altijd van toepassing op zowel a-organen als ook b-organen, ongeacht de aard van hun handelen.
3. Een a-orgaan heeft niet altijd bestuursbevoegdheden.
4. NIOD, Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, is een a-orgaan, omdat het onderdeel is van de r.i.k.p. KNAW (Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen)

A
  1. De normerende werking van de Awb is altijd van toepassing op zowel a-organen als ook b-organen, ongeacht de aard van hun handelen.
    ==>
    De normerende werking van de Awb is…:
    o Van toepassing op a-organen, ongeacht de aard van hun handelen
    o Van toepassing op b-organen alleen wanneer het openbaar gezag uitvoert.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het bestuursorgaan “de regering” is een a-orgaan omdat het onderdeel is van de rechtspersoon Het Rijk.
2. Het bestuursorgaan “de kiesraad” is een a-orgaan omdat het onderdeel is van de rechtspersoon Het Rijk.
3. Examinatoren zijn a-organen omdat ze onderdeel zijn van van de rechtspersonen Openbare Universiteiten.
4. Het bestuursorgaan De Nederlansche Bank N.V. is een a-orgaan omdat het onderdeel is van de rechtspersoon Het Rijk.

A
  1. Het bestuursorgaan De Nederlansche Bank N.V. is een a-orgaan omdat het onderdeel is van de rechtspersoon Het Rijk.
    ==> Het is een b-orgaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Een b-orgaan is een bestuursorgaan alleen voor zover het een bestuursbevoegdheid uitoefent.
2. Een b-orgaan kan een r.i.k.p. zijn, indien het geen bevoegdheid heeft om besluiten te nemen.
3. De bestuursbevoegdheid van een b-orgaan heeft in de regel een wettelijke grondslag.
4. Privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen een buitenwettelijke (bestuurs)bevoegdheid hebben, en dam zijn ze wel b-organen.
5. De stichting AFM (Autoriteit Financiële Markten) is een b-orgaan.

A
  1. Een b-orgaan kan een r.i.k.p. zijn, indien het geen bevoegdheid heeft om besluiten te nemen.
    ==> mbt 4: Dit is bepaald in rechtspraak.
     Zie: Arrest stichting bevordering kwaliteit leefomgeving Schipholregio
     Zie: Registratie pitbulls arrest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

In het Arrest stichting bevordering kwaliteit leefomgeving Schipholregio (2014) bepaalde de ABRvS dat een privaatrechtelijke rechtspersoon in beginsel geen bestuursorgaan (b-orgaan) kan zijn, tenzij aan twee criteria wordt voldaan. Deze criteria zijn:
1. (A) Inhoudelijk vereiste: De inhoudelijke criteria voor het uitoefenen van bevoegdheid (hier: verlenen van uitkering) worden in beslissende mate bepaald door een a-orgaan; en (B) Financiële vereiste: De voorziening (hier: uitkering) dient minstens 2/3 door a-organen gefinancierd te zijn.
2. (A) wettelijke vereiste: deze rol van de privaatrechtelijke rechtspersoon bij wettelijk voorschrift is vastgesteld; en (B) Financiële vereiste: De voorziening (hier: uitkering) dient minstens 2/3 door a-organen gefinancierd te zijn.
3. (A) rol vereiste: deze rol van de privaatrechtelijke rechtspersoon bij wettelijk voorschrift is vastgesteld; en (B) taak vereiste: de privaatrechtelijke rechtspersoon vervult een publieke taak die bij wettelijke voorschrift is vastgesteld.
4. (A) mandaat vereiste: de rol van deze organisatie als bestuursorgaan is middels mandaat verkregen; en (B) de financiering van de bestuurlijke taak van organisatie wordt door de Staat gefinancierd.

A
  1. (A) Inhoudelijk vereiste: De inhoudelijke criteria voor het uitoefenen van bevoegdheid (hier: verlenen van uitkering) worden in beslissende mate bepaald door een a-orgaan; en (B) Financiële vereiste: De voorziening (hier: uitkering) dient minstens 2/3 door a-organen gefinancierd te zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke stelling is on juist?

  1. Privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen een buitenwettelijke (bestuurs)bevoegdheid hebben, en dan zijn ze b-organen. Dit is bepaald in het Arrest stichting bevordering kwaliteit leefomgeving Schipholregio en in het Registratie pitbulls arrest.
  2. In het Registratie pitbulls-arrest (1994) bepaalde het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) dat de Stichting Registratie Gezelschapsdieren Nederland een b-orgaan was omdat het een publieke taak uitoefent.
  3. De formele wetgever en rechtsprekende organen zijn geen bestuursorganen; hun besluiten vallen buiten de Awb.
  4. Alle stellingen zijn juist.
A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke stelling over Zelfstandig bestuursorgaan (zbo) is onjuist?
1. Dit begrip komt niet voor in de Awb. Wel in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
2. Zbo’s kunnen organen van de centrale of decentrale overheid zijn.
3. Zbo’s hebben bestuursbevoegdheid, bij de wet, krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet bij ministeriële regeling.
4. Zbo’s kunnen a-organen of b-organen zijn.

A
  1. Zbo’s kunnen organen van de centrale of decentrale overheid zijn.
    ==> Alleen centrale overheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is geen eigenschap van Zelfstandig bestuursorganen (zbo)?
1. Orgaan
2. Behoort bij de centrale overheid
3. Met bestuursbevoegdheid
4. Niet ondergeschikt aan een bewindspersoon (dus geen onderdeel van een ministerie).
5. Ingesteld krachtens privaatrecht

A
  1. Ingesteld krachtens privaatrecht
    ==> Dat geldt alleen voor Zbo’s die b-organen zijn; niet voor Zbo’s die a-organen zijn.
34
Q

Wat is GEEN beschrijving van een type zelfstandig bestuursorgaan (zbo)?
1. Een orgaan van een specifieke r.i.k.p.
2. Een orgaan dat niet behoort tot een specifieke r.i.k.p. maar wel tot de staat
3. Een rechtspersoon die is ingesteld krachtens privaatrecht
4. Al deze opties kunnen zbo zijn.

A
  1. Al deze opties kunnen zbo zijn.
    * Zbo’s die a-organen zijn, kunnen van twee types zijn:
    o Een (orgaan van) een specifieke (dus niet de Staat) r.i.k.p. (bijv. UWV)
    o Een orgaan dat niet behoort tot een specifieke r.i.k.p. maar wel tot de staat (bijv. de Kiesraad)
    * Zbo’s die b-organen zijn:
    o Werken op centraal overheidsniveau
    o Hebben bestuursbevoegdheid
    o Rechtspersoon die is ingesteld krachtens privaatrecht
35
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het UWV is een zbo a-orgaan
2. De Kiesraad is een zbo a-orgaan
3. De AFM is een zbo b-orgaan
4. Geen stelling is onjuist

A
  1. Geen stelling is onjuist
36
Q

Kan een ambtenaar van het ministerie een bestuursbevoegdheid krijgen?
1. Nee, want de ambtenaar is een persoon, terwijl een bevoegdheid aan een bestuursorgaan wordt toegekend.
2. Ja, door middel van mandaat, maar dan is hij nog steeds geen bestuursorgaan.
3. Ja, door middel van attributie of delegatie, en dan heet de ambtenaar een gedeconcentreerd orgaan, en is hij een bestuursorgaan.
4. Ja, door middel van een mandaat, en dan heet de ambtenaar een gedeconcentreerd orgaan, en is hij een bestuursorgaan.

A
  1. Ja, door middel van attributie of delegatie, en dan heet de ambtenaar een gedeconcentreerd orgaan, en is hij een bestuursorgaan.
37
Q

Welke stelling over belanghebbenden is onjuist?
1. Direct belanghebbenden zijn partijen aan wie het besluit is gericht
2. Indirect belanghebbenden zijn partijen wiens belang niet rechtstreeks bij een besluit is betrokken, doch blijkt uit hun feitelijke werkzaamheden.
3. Derdebelanghebbenden: het besluit is niet aan hun gericht maar zij kunnen er wel gevolgen van ondervinden.
4. Natuurlijke personen, rechtspersonen en andere entiteiten kunnen belanghebbenden zijn.
5. Bestuursorganen kunnen ook belanghebbenden zijn.

A
  1. Indirect belanghebbenden zijn partijen wiens belang niet rechtstreeks bij een besluit is betrokken, doch blijkt uit hun feitelijke werkzaamheden.
    ==> het begrip “Indirect belanghebbenden” bestaat niet
38
Q

Welke stelling over belanghebbenden is onjuist?
1. Bij de besluitvormingsfase moet het bestuursorgaan nagaan of, en in hoeverre met de belangen van de belanghebbenden rekening mag en moet worden gehouden.
2. Bij de rechtsbeschermingsfase geldt dat wie als belanghebbend bij het nemen van een besluit moet worden betrokken, zal in beginsel ook bezwaar en beroep tegen het besluit kunnen instellen.
3. Een belanghebbende kan beroep instellen bij de bestuursrechter; en wie beroepsrecht heeft, mag ook bewaar maken.
4. Publieke belangen of belangen van derdebelangenhebbenden die niets met het doel van de bestuursbevoegdheid te maken hebben, mogen in de regel niet in de afweging meegenomen worden.
5. Ook wanneer het bestuursorgaan geen beleidsruimte heeft, moet rekening gehouden met de belangen van belanghebbenden.

A
  1. Ook wanneer het bestuursorgaan geen beleidsruimte heeft, moet rekening gehouden met de belangen van belanghebbenden
    ==>
    * Niet met alle belangen van de belanghebbende wordt rekening gehouden bij het nemen van een besluit:
    o Is er sprake van beleidsruimte? Zo nee, wordt geen rekening gehouden met de belangen.
    o Zo ja, vindt belangenafweging plaats, waarin het specialiteitsbeginsel de grenzen bepaalt van belangenafweging.
39
Q

In welk arrest is bepaald dat er een belanghebbende kan zijn met een legitiem belang, terwijl het bestuursorgaan daar geen rekening mee mag houden, op basis van het specialiteitsbeginsel?
1. Het Registratie pitbulls-arrest (1994)
2. Wijziging schooltijdenregeling (Pres. Rb Amsterdam, 1999)
3. Het Arrest stichting bevordering kwaliteit leefomgeving Schipholregio (2014)
4. Het Vuurwerk-arrest (1958)
5. Raamprostitutiebedrijf (ABRvS, 1999)

A
  1. Wijziging schooltijdenregeling (Pres. Rb Amsterdam, 1999)
40
Q

Welk beginsel lag ten grondslag van het arrest Wijziging schooltijdenregeling (Pres. Rb Amsterdam, 1999)?
1. Legaliteitsbeginsel
2. Specialiteitsbeginsel
3. Rechtszekerheidsbeginsel
4. Vertrouwensbginsel

A
  1. Specialiteitsbeginsel
    ==>
    De relevante wetgeving beoogde de belangen van onderwijs technische aard te beschermen, en dus kon geen rekening worden gehouden met het financiële belang van de ouder, conform het specialiteitsbeginsel.
41
Q

Acronym voor de criteria voor belanghebbendheid van derdebelanghebbenden:
1. BERAEL
2. FEOAIR
3. CCTVOO
4. BREAII

A
  1. FEOAIR
    ==>
    Feitelijk belang, eigen belang, objectief belang, actueel belang, individueel belang, rechtsreeks betrokken belang
42
Q

Welke uitspraak over belanghebbendheid van derdebelanghebbenden is onjuist?
1. De criteria voor belanghebbendheid komen uit (1) de Awb, (2) de parlementaire geschiedenis van artikel 1:2 Awb, en (3) rechtspraak.
2. “Feitelijk belang” komt er op neer dat het nemen van het besluit een verschil maakt voor de belanghebbende.
3. “Feitelijk belang” komt er op neer dat de belanghebbende schade zal lijden als het besluit ongunstig valt.
4. In het arrest Raamprostitutiebedrijf (ABRvS, 1999) is bepaald dat iemand feitelijk belang kan hebben, ook al worden zijn belangen niet door de bepaling in de verordening beschermd.

A
  1. “Feitelijk belang” komt er op neer dat de belanghebbende schade zal lijden als het besluit ongunstig valt.
43
Q

Welke stelling over belanghebbendheid is onjuist?
1. Een belanghebbende kan alleen voor eigen belang opkomen, niet voor belangen van derden, tenzij ze een machtiging hebben afgegeven.
2. Een emotioneel belang kan ook voldoende zijn om als belanghebbende aangemerkt te worden.
3. Een belang bij een besluit X nu, omdat hierdoor in de toekomst wel eens een ander besluit Y zou kunnen worden genomen, is onvoldoende om als belanghebbende aangemerkt te worden.
4. Een apotheker die vond dat zorgverzekeraar voor een bepaalde aandoening een bepaald middel moeten vergoeden, is een onvoldoende belang, omdat het geen individueel belang is.

A
  1. Een emotioneel belang kan ook voldoende zijn om als belanghebbende aangemerkt te worden.
    ==>
    Objectief belang: Het belang moet objectief bepaalbaar zijn. Een emotioneel belang is onvoldoende.
44
Q

Welke stelling over belanghebbendheid is onjuist?
1. Rechtsreeks betrokken belang houdt in dat er een relevant oorzakelijk verband moet zijn tussen de (rechtsgevolgen van) een besluit en de (mogelijke) belangenaantasting.
2. Stel de eigenaar van een winkelpand verhuurt het pand aan een winkelbedrijf. Als de huurder wordt geconfronteerd met ongunstige verkeersmaatregelen die het laden en lossen bemoeilijken, zal ook de eigenaar (verhuurder) belanghebbende kunnen zijn bij de verkeersbesluiten, ook al heeft hij een afgeleid belang en niet een rechtsreeks belang, want de verhuurwaarde van het pand komt in het geding.
3. Wanneer een persoon met afgeleid belang evident in vermogensrechtelijke of fundamentele belangen is geraakt, heeft rechtspraak soms belanghebbendheid aangenomen.
4. Wanneer een afgeleid belang van een persoon tegengesteld is aan dat van de direchtbelanghebbende, erkent de rechtspraak zijn belang meestal niet.
5. Lid 2 en 3 van artikel 1:2 Awb gaan over “statutair” belanghebbenden.

A
  1. Wanneer een afgeleid belang van een persoon tegengesteld is aan dat van de direchtbelanghebbende, erkent de rechtspraak zijn belang meestal niet.
    ==> Juist wel
45
Q

Welke stelling over belanghebbendheid is onjuist?
1. Lid 2 en 3 van artikel 1:2 Awb gaan over “statutair” belanghebbenden.
2. Een bestuursorgaan kan in rechte opkomen tegen een ander bestuursorgaan.
3. Milieuorganisaties en individuele burgers kunnen belanghebbenden zijn wanneer ze bovenindividuele belangen behartigen
4. Een statutair belanghebbende is een belanghebbende wiens belang uit de doelstellingen van de organisatie blijkt, zoals in de statuten staat.

A
  1. Milieuorganisaties en individuele burgers kunnen belanghebbenden zijn wanneer ze bovenindividuele belangen behartigen
    ==> Milieuorganisaties kunnen dat wel; individuele burgers niet.
46
Q

Een politieke partij kan op basis van artikel 1:2 lid 3 Awb … (vul in) belanghebbende zijn, want… (vul in):
1. geen… een politieke partij behartigt geen belang “in het bijzonder”
2. geen… een politieke partij is geen rechtspersoon
3. wel… een politieke partij kan een belang “in het bijzonder” behartigen
4. wel… dat is mogelijk wanneer het belang krachtens de doelstellingen van de partij blijkt

A
  1. geen… een politieke partij behartigt geen belang “in het bijzonder”
47
Q

De belangen van een “statutair belanghebbende” moeten voldoende specifiek zijn, en binnen de doelstellingen van de organisatie vallen. Dat laatste heet:
1. Rechtsreeks betrokken belang
2. Direchtbelanghebbende
3. Direct verband
4. Finaliteitseis

A
  1. Finaliteitseis
48
Q

Bij rechtspersonen die opkomen voor algemene belangen (zoals het milieubelang) wordt geëist dat ze voldoende feitelijke werkzaamheden verrichten. De feitelijke werkzaamheden…
1. Moeten verband houden met de statutaire doelen van de organisatie, maar hoeven niet specifiek betrekking te hebben op het desbetreffende besluit.
2. Moeten verband houden met de statutaire doelen van de organisatie, en moeten specifiek betrekking te hebben op het desbetreffende besluit.
3. Hoeven geen verband te houden met de statutaire doelen van de organisatie, maar moeten specifiek betrekking te hebben op het desbetreffende besluit.
4. Moeten verband houden met de statutaire doelen van de organisatie; of specifiek betrekking hebben op het desbetreffende besluit.

A
  1. Moeten verband houden met de statutaire doelen van de organisatie, maar hoeven niet specifiek betrekking te hebben op het desbetreffende besluit.
    ==> Artikel 1:2 lid 3 Awb
49
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Delen van de Awb zijn ook van toepassing op privaatrechtelijk (rechts)handelen van de overheid en op feitelijk handelen.
2. De geschreven bestuursrechtelijke normeringen ten aanzien van besluiten variëren per type besluit.
3. “Overige besluiten van algemene strekking” zijn beschikkingen.
4. Algemeen verbindende voorschriften (avv), beleidsregels en concrete normen zijn allemaal vormen van besluiten van algemene strekking (BAS), en zijn daarom geen beschikkingen.

A
  1. “Overige besluiten van algemene strekking” zijn beschikkingen.
    ==> Het is een type BAS
50
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Last onder dwangsom is een beschikking.
2. Een ministeriële regeling is een algemeen verbindend voorschrift
3. Een aanwijzing parkeerzone is een algemeen verbindend voorschrift
4. Een subsidieovereenkomst is een meerzijdige rechtshandeling.

A
  1. Een aanwijzing parkeerzone is een algemeen verbindend voorschrift
    ==> het is een concrete norm
51
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Een aanwijzing locatie weekmarkt is een concrete norm
2. Een omgevingsvergunning is een beschikking
3. Onder “besluit van algemene strekking” vallen o.a. algemeen verbindende voorschriften, beleidsregels, concrete normen en plannen.
4. Een nota met betrekking tot standplaatsbeleid is een plan

A
  1. Een nota met betrekking tot standplaatsbeleid is een plan
    ==> Het is een beleidsregel
52
Q

Welke stelling is onjuist:
1. Er zijn twee soorten besluiten: (1) beschikkingen, en (2) besluiten van algemene strekking (BAS).
2. Een plan is een besluit als het (bepaalde) rechtsgevolgen bewerkstelligt.
3. Een weigering om een besluit te nemen is een besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb.
4. Artikel 1:3 lid 1 Awb bevat een positief besluitbegrip; en artikel 1:3 lid 2 Awb bevat een positief en negatief besluitbegrip.

A
  1. Een weigering om een besluit te nemen is een besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb.
    ==>
    Mbt 3 & 4:
    * Algemene besluitbegrip: Positieve besluitbegrip: een weigering om een besluit te nemen is geen besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb. Dus bij weigering is er bijvoorbeeld geen motiveringsplicht. Reden: wegen bestuurslasten
    * Mbt een beschikking staat expliciet in artikel 1:3 lid 2 Awb dat een afwijzing van de aanvraag ook een beschikking is. Waarom hier positieve en negatieve besluitbegrip? Hier is het belang van de burger belangrijker dan het voorkomen van bestuurslasten.
53
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Artikel 1:3 lid 1 Awb definieert het besluitbegrip tbv het primaire bestuurlijke besluitvormingsfase. Artikel 6:2 Awb geeft een aanvullende regeling tbv de rechtsbeschermingsfase.
2. De weigering, zoals geformuleerd in art. 6:2 Awb, heeft betrekking op de weigering om een aanvraag te behandelen, en niet op de inhoudelijke weigering op een verzoek.
3. Een afwijzing van een aanvraag is ook een beschikking.
4. Voor de rechtsbeschermingsfase is er een ruimere definitie van het besluitbegrip dan voor de besluitvormingsfase.

A
  1. De weigering, zoals geformuleerd in art. 6:2 Awb, heeft betrekking op de weigering om een aanvraag te behandelen, en niet op de inhoudelijke weigering op een verzoek.
    ==> Het heeft betrekking op (1) de weigering om een aanvraag te behandelen, en (2) op de inhoudelijke weigering op een verzoek
54
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De wetgever in formele zin is geen bestuursorgaan.
2. De Algemene Rekenkamer is geen bestuursorgaan.
3. De Raad van State is geen bestuursorgaan.
4. De Nationale Ombudsman is geen bestuursorgaan.
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
55
Q

Bij een persoon die een aanvraag voor een beschikking indient, geldt:
1. Hij is altijd belanghebbende
2. Hij is belanghebbende indien hij voldoet aan de criteria: feitelijk belang, eigen belang, persoonlijk belang, rechtstreeks betrokken belang, objectief bepaalbaar belang en actueel belang
3. Hij is belanghebbende indien hij voldoet aan de criteria: feitelijk belang, persoonlijk belang, objectief bepaalbaar belang en actueel belang. Hij heeft altijd een eigen belang en een rechtstreeks betrokken belang.
4. Om als belanghebbende erkend te worden, moet hij bewijzen dat hij aan één voorwaarde voldoet: rechtstreeks betrokken belang (art. 1:2 lid 1 Awb).

A
  1. Hij is altijd belanghebbende
    ==>
    De indiener van een aanvraag voor een beschikking is een direct-belanghebbende. De criteria – feitelijk belang, eigen belang, persoonlijk belang, rechtstreeks betrokken belang, objectief bepaalbaar belang en actueel belang – spelen alleen een rol bij het vaststellen of een persoon of instantie derde-belanghebbende is.
56
Q

Welke stelling is onjuist:
1. Een vergunning is een beschikking (artikel 1:3, tweede lid Awb).
2. De weigering van een vergunningaanvraag is een besluit (artikel 1:3, eerste lid Awb).
3. Het instellen van bezwaar bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen is mogelijk voor alle belanghebbenden bij dit besluit.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. De weigering van een vergunningaanvraag is een besluit (artikel 1:3, eerste lid Awb)
    ==> Vanwege de weigering ontbreken rechtsgevolgen – er ontstaan geen rechten of plichten, er wijzigen geen rechten of plichten en er gaan geen rechten of plichten teniet – en is er geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid Awb (geen rechtsgevolgen betekent dat het geen rechtshandeling is).
57
Q

Een universitair docent Staats- en bestuursrecht van de Radboud Universiteit Nijmegen die tentamens nakijkt is
Opties vraag 2:
1. een a-orgaan.
2. in beginsel een a-orgaan.
3. een b-orgaan.
4. geen a- en geen b-orgaan.

A
  1. een b-orgaan.
    De Radboud Universiteit Nijmegen is een bijzondere universiteit. Onder deze instelling ligt een privaatrechtelijke stichting. Om die reden kan de docent geen a-orgaan zijn. Het nakijken en beoordelen van de tentamens gebeurt op basis van de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. Om die reden is in casu sprake van een b-orgaan.
58
Q

Welke van de onderstaande voorbeelden is een zogenoemd b-orgaan?
1. het algemene bestuur van een waterschap.
2. de Nationale ombudsman.
3. een garagehouder die een apk verricht.
4. een examinator van het CBR.

A
  1. een garagehouder die een apk verricht.
    ==> Een garagehouder is een (natuurlijke) rechtspersoon die op basis van burgerlijk recht werkzaamheden verricht. Een erkende garagehouder kan op basis van de Wegenverkeerswet 1994 een APK uitvoeren. Het uitvoeren van een apk is een vorm van openbaar gezag in de zin van artikel 1:1, eerste lid, sub b Awb. Bij het verlenen van andere diensten is de garagehouder geen bestuursorgaan.
    NB: een examinator van het CBR was in het recente verleden (nog) een b-orgaan. Zie over dit onderwerp R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 2.2.2, pp. 67-68.
59
Q

Welke van de onderstaande organen, personen en instanties worden niet als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, sub a of b Awb aangemerkt?
1. het dagelijks bestuur van het waterschap.
2. de Commissaris van de Koning.
3. het college van burgemeester en wethouders.
4. de Algemene rekenkamer.

A
  1. de Algemene rekenkamer.
    ==> Het dagelijks bestuurs van het waterschap, de Commissaris van de Koning en het college van burgemeester en wethouders, zijn strikt genomen een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, sub a en b Awb. Ingevolge artikel 1:1, tweede lid Awb mag de Algemene rekenkamer niet als een bestuursorgaan worden aangemerkt.
60
Q

Artikel 1:2, eerste lid, Awb spreekt over ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’.
Welke van de volgende criteria spelen een doorslaggevende rol bij het bepalen of iemand als derde-belanghebbende bij een bepaald besluit moet worden aangemerkt?
1. een rechtstreeks betrokken belang
2. een blijvend of voortdurend belang
3. een zwaarwegend belang
4. een bovenindividueel belang

A
  1. een rechtstreeks betrokken belang
    ==> De vraag of iemand kan worden aangemerkt als een derde-belanghebbende gebeurt aan de hand van de volgende criteria: feitelijk belang, eigen belang, persoonlijk belang, rechtstreeks betrokken belang, objectief betrokken belang en een actueel belang.
    Zie hierover R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 2.3.1, p. 79.
61
Q

In de praktijk wordt met behulp van zes criteria vastgesteld of een persoon of instantie kan worden aangemerkt als een belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid Awb.
In welke van de onderstaande gevallen is het niet nodig om deze criteria te gebruiken?
1. bij een persoon die het bevoegd gezag verzoekt om handhavend optreden
2. bij een persoon die namens een rechtspersoon bezwaar aantekent
3. bij een persoon die een aanvraag voor een beschikking indient
4. bij een persoon die op eigen initiatief een bezwaarschrift indient

A
  1. bij een persoon die een aanvraag voor een beschikking indient
    ==> De indiener van een aanvraag voor een beschikking is een direct-belanghebbende. De criteria – feitelijk belang, eigen belang, persoonlijk belang, rechtstreeks betrokken belang, objectief bepaalbaar belang en actueel belang – spelen alleen een rol bij het vaststellen of een persoon of instantie derde-belanghebbende is.
62
Q

Bij welke bepaling maakt het voor de burger verschil of hij al dan niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid Awb is aan te merken?
1. bij de toepassing van artikel 2:7, eerste lid, Awb.
2. bij de toepassing van artikel 3:40 Awb.
3. bij de toepassing van artikel 7:1, eerste lid, Awb.
4. bij de toepassing van artikel 9:2 Awb.

A
  1. bij de toepassing van artikel 7:1, eerste lid, Awb.
    ==>Het instellen van bezwaar bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen is alleen mogelijk voor een belanghebbende (artikel 7:1, eerste lid jo. art. 8:1 Algemene wet bestuursrecht). De toepassing van de wetsartikelen; 2:7, eerste lid Algemene wet bestuursrecht, 3:40 Algemene wet bestuursrecht en 9:2 Algemene wet bestuursrecht, is niet afhankelijk van de vraag of een persoon of instantie belanghebbende is.
63
Q

Antje de Boer vraagt bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lutjebroek een zogenaamde uitwegvergunning aan. Het college van burgemeester en wethouders weigert om de uitwegvergunning te verlenen.
De beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lutjebroek is
1. een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid Awb en een beschikking.
2. een beschikking maar geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid Awb.
3. een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid en een BAS.
4. geen beschikking en een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid Awb.

A
  1. een beschikking maar geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid Awb.
    Het correcte antwoord is B. Antje vraagt bij het college van burgemeester en wethouders een uitwegvergunning aan. Een uitwegvergunning is een beschikking (artikel 1:3, tweede lid Awb). De aanvraag wordt geweigerd. Vanwege de weigering ontbreken rechtsgevolgen – er ontstaan geen rechten of plichten, er wijzigen geen rechten of plichten en er gaan geen rechten of plichten teniet – en is er geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid Awb. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par 4.2, pp. 152-153.
64
Q

Bert de Vries dient bij het college van burgemeester en wethouders van zijn woonplaats een aanvraag voor een evenementenvergunning in. Het college van burgemeester en wethouders laat binnen de beslistermijn niets van zich horen. Bert is woedend en overweegt juridische stappen
Op basis van welke wetsbepaling kan Bert in casu rechtsbescherming instellen?
1. artikel 7:1, eerste lid Awb.
2. artikel 6:2, sub a Awb.
3. artikel 8:1 Awb.
4. artikel 6:2, sub b Awb.

A
  1. artikel 6:2, sub b Awb.
    ==>
    Bert vraagt een evenementenvergunning aan en het college neemt binnen de beslistermijn geen beslissing op de aanvraag. Als gevolg daarvan is er geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste en tweede lid Algemene wet bestuursrecht. Als gevolg daarvan is het niet mogelijk om bezwaar of beroep in te stellen (zie artikel 8:1 jo 7:1, eerste lid Algemene wet bestuursrecht). Het niet tijdig nemen van een besluit wordt gelijkgesteld aan een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 6:2, sub b Algemene wet bestuursrecht). De wettelijke bepaling voor bezwaar en beroep zijn daarop van toepassing. Zie ook R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 4.2, pp. 154-155.
65
Q

Gradus Janssen is agrariër in de gemeente Doetinchem. Hij vraagt bij het college van burgemeester en wethouders van zijn woonplaats een omgevingsvergunning om te bouwen aan. Het college van burgemeester en wethouders verleent hem de gevraagde omgevingsvergunning om te bouwen.
De verleende omgevingsvergunning om te bouwen is
1. alleen een negatieve beschikking.
2. een besluit in de zin van de Awb en een beschikking.
3. alleen een besluit in de zin van de Awb.
4. alleen een positieve beschikking.

A
  1. een besluit in de zin van de Awb en een beschikking.
    ==>De omgevingsvergunning om te bouwen is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 1:3, eerste lid Algemene wet bestuursrecht). Het betreft een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het besluit is tevens een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid Algemene wet bestuursrecht. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 4.2, pp. 155-156.
66
Q

Is in de onderstaande gevallen sprake van bestuursorgaan, een ‘a’-orgaan, ‘b’-orgaan of een uitgezonderd orgaan, persoon of college in de zin van artikel 1:1, eerste en tweede lid Awb?

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renswoude is:

  1. Een a-orgaan
  2. Een uitgezonderd bestuursorgaan
  3. Een b-orgaan
  4. Geen bestuursorgaan
A
  1. Een a-orgaan
    ==>
    Art 123 & 155 (?) Gw: op basis van de Grondwet worden provincies en gemeentes opgezet. In art. 6 Gemw worden de bestuursorganen opgesomd.
    + art 2:1 BW mbt rechtspersoonlijkheid
67
Q

Een ouder die als verkeersregelaar voor de plaatselijke basisschool de verkeersstromen in goede banen leidt.
De verkeersregelaar is:
1. Een a-orgaan
2. Een uitgezonderd bestuursorgaan
3. Een b-orgaan
4. Geen bestuursorgaan

A
  1. Een b-orgaan
68
Q

Een examinator van de faculteit Rechtswetenschappen van de Open Universiteit die het resultaat van een tentamen vaststelt.

De examinator is:
1. Een a-orgaan
2. Een uitgezonderd bestuursorgaan
3. Een b-orgaan
4. Geen bestuursorgaan

A
  1. Een a-orgaan
    ==>
    De OU is een rechtspersoon, ingesteld middels een publiekelijk wet: de wet op de open universiteit 1984. Er bestaat een publiekrechtelijk grondslag.
    In de Wet op het hoger onderwijs en… staat ook de taak van de examinator.
    Dus is de examinator gebonden aan de regels van HS 3 Awb, zoals het motiveringsrecht.
    Formeel wordt het cijfer bepaald door de commissie voor examens.
    De OU is geen a-orgaan; het is een lichaam. De organen daarbinnen zijn a-organen.
     Zie p. 67 boek
    Uitzonderingen:
    * VU – christelijke universiteit
    * Radboud universiteit – katholiek
    Die twee zijn geen r.i.k.p.
69
Q

De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden.
De procureur-generaal is:
1. Een a-orgaan
2. Een uitgezonderd bestuursorgaan
3. Een b-orgaan
4. Geen bestuursorgaan

A
  1. Een uitgezonderd bestuursorgaan
    ==>
    Procureur-generaal is uitgezonderd bestuursorgaan, op basis van artikel 1:1 lid 2 sub g Awb. In feite is hij wel een bestuursorgaan maar we beschouwen het niet als bestuursorgaan; dat wordt bedoeld met “worden niet als bestuursorganen aangemerkt”; het betekent dat het wel een bestuursorgaan is, maar we bestempelen het niet als zodanig. Dus niet aangemerkt = een uitgezonderd bestuursorgaan.
    * Hij is geen a-bestuursorgaan wegens de scheiding van machten (trias politica). Anders staan er rechtsmiddelen open tegen wat hij doet, en is hij belemmerd voor zijn werk.
70
Q

De Commissaris van de Koning in de provincie Limburg is:
1. Een a-orgaan
2. Een uitgezonderd bestuursorgaan
3. Een b-orgaan
4. Geen bestuursorgaan

A
  1. Een a-orgaan
    ==>
    De commissaris van de koning is een bestuursorgaan, onderdeel van de provincie.
    Art 123 lid 1 & 155 (?) Gw: op basis van de Grondwet worden provincies en gemeentes opgezet. In art. 6 Gemw worden de bestuursorganen opgesomd.
    + art 2:1 BW mbt rechtspersoonlijkheid
71
Q

Beoordeel ten aanzien van de onderstaande casus of er sprake is van belanghebbendheid (artikel 1:2, eerste, tweede of derde lid Awb). Motiveer uw antwoord:
Frans Janssen werkt als arts in het ziekenhuis. Na een avonddienst rijdt hij met een snelheid van 140 kilometer per uur naar huis. Hij wordt geflitst op de A2 en ontvangt een boetebeschikking thuis. Hij wil tegen de boetebeschikking administratief beroep instellen bij de Officier van Justitie.
Frans is:
1. Direct-belanghebbende (artikel 1:2, eerste lid Awb)
2. Derde-belanghebbende (artikel 1:2, eerste lid Awb)
3. Direct-belanghebbende (artikel 1:2, tweede lid Awb)
4. Geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb

A
  1. Direct-belanghebbende (artikel 1:2, eerste lid Awb)
    ==>
    Direct vs derde:
    * Als je de ontvanger of aanvrager bent van een beschikking, dan ben je direct belanghebbende. Hij ontvangt de beschikking.
    * Anders ben je derde belanghebbende. Hiervoor zijn 6 criteria ontwikkeld in de rechtsspraak: feitelijk, eigenlijk, persoonlijk,… . Alleen als aan deze criteria wordt voldaan, dan ben je derde belanghebbende.
72
Q

Kees Dubbeldam heeft in zijn voortuin een valse acacia van 40 meter hoog staan. Bij toeval ontdekt hij rotte plekken in de stam. Een boomchirurg adviseert om de boom wegens mogelijk valgevaar te laten kappen. Dubbeldam vraagt bij het college van burgemeester en wethouders van zijn woonplaats een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit aan (artikel 5.1, eerste lid, sub a Ow). De omgevingsvergunning wordt verleend. De buren van Dubbeldam – Ad en Rietje – zijn erg gesteld op de boom en willen bezwaar maken tegen de verleende kapvergunning.
De buren van Kees zijn:
1. Geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb
2. Derde-belanghebbende in de zin van artikel 1;2, derde lid Awb
3. Direct-belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid Awb
4. Derde-belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid Awb

A
  1. Geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb
  2. Direct-belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid Awb
    (Twee antwoorden zijn mogelijk te beredeneren)
    ==>
    Geen direct belanghebbende want de vergunning is niet voor hun.
    Je kunt betogen dat ze 3e belanghebbenden zijn of dat ze geen belanghebbenden zijn.
    Waarom geen belanghebbenden?
    * Ze zijn erg gesteld op de boom; dat is een emotioneel belang, en dus geen objectief bepaalbaar belang.
    Je zou kunnen redeneren dat “erg gesteld” wel te objectiveren is. En dan redeneer je dat ze wel derde belanghebbenden zijn, op basis van lid 1.
    Dus 2 antwoorden zijn mogelijk.
73
Q

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort dient een bezwaarschrift in tegen een vergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de buurgemeente Bunschoten-Spakenburg is verleend ten behoeve van de realisatie en exploitatie een intensieve veehouderij in de buurt van de buitenwijk Amersfoort-Vathorst. Het college is van mening dat de komst van de nieuwe veehouderij – wegens de geldende milieuregels – ten koste gaat van de mogelijkheden om de woonwijk Amersfoort-Waterrijk te realiseren.
Het college van B&W van de gemeente Amersfoort is:
1. Direct-belanghebbende op basis van artikel 1:2, derde lid Awb
2. Derde-belanghebbende op basis van artikel 1:2, tweede lid Awb
3. Direct-belanghebbende op basis van artikel 1:2, tweede lid Awb
4. Geen belanghebbende op basis van artikel 1:2 van de Awb

A
  1. Derde-belanghebbende op basis van artikel 1:2, tweede lid Awb
    ==>
    Het 3e lid is niet van toepassing want het gaat om rechtspersonen op basis van privaatrecht, zoals stichtingen of verenigingen. Dat is hier niet het geval.
    Geen direct belanghebbende want de gemeente heeft geen beschikking aangevraagd/ontvangen.
74
Q

Woningstichting De Key in Amsterdam vraagt bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een omgevingsvergunning aan (artikel 2.1, eerste lid, sub h Wabo) voor de sloop van enkele oude huurwoningen. De aangevraagde omgevingsvergunning wordt verleend. Mevrouw Janssen – huurder en bewoner – van één van die woningen is het niet eens met die beslissing en dient een bezwaarschrift in.
Mevrouw Jansen is:
1. Direct-belanghebbende op basis van artikel 1:2, eerste lid Awb
2. Derde-belanghebbende op basis van artikel 1:2, tweede lid Awb
3. Derde-belanghebbende op basis van artikel 1;2, eerste lid Awb
4. Geen belanghebbende op basis van artikel 1:2 van de Awb

A
  1. Derde-belanghebbende op basis van artikel 1;2, eerste lid Awb
    ==>
    Geen direct belanghebbende want de heeft geen vergunning aangevraagd en been beschikking gekregen.
    Is ze 3e belanghebbende? We checken de 6 criteria.
    Is dit een rechtsreeks betrokken belang? Nee, het is een afgeleid belang. Dat zou betekenen dat ze geen belanghebbende is. In de jurisprudentie zijn wel uitzonderingen geformuleerd, dwz dat er afgeleid belang is, maar wel sprake van belanghebbendheid. De huurder heeft een tegenovergesteld belang van de woningcorporatie. Daarom moet ze worden toegelaten tot de bezwaar procedure. Dat is een uitzondering in de jurisprudentie: ze wordt wel gezien als belanghebbende, op basis van art 1:2 lid 1 Awb.
75
Q

De vereniging ‘Recreatiebelang Texel’ is een belangenorganisatie waarbij veel plaatselijke horeca-exploitanten zijn aangesloten. Zij stelt zich onder meer tot doel om de gemeenschappelijke bedrijfseconomische belangen van de aangesloten ondernemers te behartigen. Het college van burgemeester en wethouders van Texel besluit vanwege de coronapandemie om een groot deel van de (smalle) wandelpaden in het Nationale Park Duinen van Texel voor een periode van 3 maanden af te sluiten. De vereniging ‘Recreatiebelang Texel’ kan zich hier niet mee verenigen en dient een bezwaarschrift in tegen deze beslissing.

Recreatiebelang Texel is:
1. Derde-belanghebbende op basis van artikel 1:2, derde lid van de Awb (collectief belang)
2. Direct-belanghebbende op basis van artikel 1:2, eerste lid van de Awb (collectief belang)
3. Derde-belanghebbende op basis van artikel 1:2, derde lid van de Awb (algemeen belang)
4. Geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb (algemeen belang)

A
  1. Derde-belanghebbende op basis van artikel 1:2, derde lid van de Awb (collectief belang)
    ==>
    * Geen direct belanghebbende (geen aanvrager/ontvanger van besluit)
    * De algemene en collectieve belangen van de vereniging worden erkend als belang.
    * Het gaat om collectieve belangen: bijv. visserij
    * Algemene belangen: iets zoals Greenpeace
76
Q

Steven Hooijman wil graag het woongedeelte van zijn boerderij uitbreiden en vraagt daartoe bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan. De vergunning wordt verleend.

Bovengenoemd besluit is:
1. Geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste en tweede lid Awb
2. Een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste en tweede lid Awb
3. Een besluit in de zin van artikel 1:3, derde en eerste lid Awb
4. Een besluit in de zin van artikel 1:3, vierde en eerste lid Awb

A
  1. Een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste en tweede lid Awb
77
Q

Steven Hooijman wil graag het woongedeelte van zijn boerderij uitbreiden en vraagt daartoe bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan. Het college van B&W weigert op basis van de Omgevingswet de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.

De beslissing van het college van B&W is:
1. Een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid Awb
2. Een besluit in de zin van artikel 1:3, tweede lid Awb
3. Een besluit in de zin van artikel 1:3, derde lid Awb
4. Een besluit in de zin van artikel 6:2, sub a Awb

A
  1. Een besluit in de zin van artikel 1:3, tweede lid Awb
    ==> Er ontstaat geen rechtsgevolg (omdat de vergunning wordt geweigerd), dus is er geen rechtshandeling. En dus geen besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb.
    Maar het is wel een besluit op basis van art. 1:3 lid 2 Awb. Dat is belangrijk want alleen als het een besluit is, mag je in beroep gaan.
78
Q

Steven Hooijman wil graag het woongedeelte van zijn boerderij uitbreiden en vraagt daartoe bij de het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan. Het college van B&W neemt binnen de wettelijke beslistermijn geen beslissing op de aanvraag van Steven.

De handelswijze van college van B&W is:
1. Een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid Awb
2. Een besluit in de zin van artikel 1:3, tweede lid Awb
3. Een besluit in de zin van artikel 1:3, derde lid Awb
4. Een besluit in de zin van artikel 6:2, sub b Awb

A
  1. Een besluit in de zin van artikel 6:2, sub b Awb
    ==>
    Het voldoet niet aan art 1:3 1e lid Awb, omdat er geen rechtsgevolg ontstaat.
    Het is geen negatieve beschikking, omdat er geen negatief antwoord is gegeven. Er is geen beslissing genomen. Dus het voldoet niet aan art 1:3 2e lid Awb.
    Het voldoet niet aan art 1:3 3e lid Awb want dit gaat over een aanvraag, niet over het besluit.

Art 6:2 sub b Awb stelt jet niet tijdig beslissen gelijk met een besluit, zodat de burger rechtsbescherming zal kunnen krijgen. Anders zou de burger in theorie oneindig lang kunnen wachten op een besluit van een bestuursorgaan.

79
Q

Steven Hooijman wil graag het woongedeelte van zijn boerderij uitbreiden en vraagt daartoe bij de het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan. Het college van B&W weigert om een beslissing op de aanvraag van Steven te nemen. Als gevolg daarvan wordt de wettelijke beslistermijn overschreden.

De handelswijze van college van B&W is:
1. Een besluit in de zin van artikel 6:2, sub a Awb
2. Een besluit in de zin van artikel 1:3, tweede lid Awb
3. Een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid Awb
4. Een besluit in de zin van artikel 6:2, sub b Awb

A
  1. Een besluit in de zin van artikel 6:2, sub a Awb
    ==>
    Er is geen positieve beschikking of negatieve beschilling, dus art 1:3 is nvt.
    Het juiste antwoord is 6:2 sub a Awb. De beslistermijn wordt overschreden omdat het bestuursorgaan weigert om een beslissing te nemen.
80
Q

De gevallen die onder art. 1:1 lid 2 Awb worden door de examinator van deze cursus …. genoemd:
1. uitgezonderde bestuursorganen
2. geen bestuursorganen
3. a-organen
4. b-organen

A
  1. uitgezonderde bestuursorganen
81
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Bij een weigering om een besluit van algemene strekking te nemen, geldt een motveringsplicht.
2. Bij een afwijzing van een beschikking, geldt een motiveringsplicht.
3. 1 en 2 zijn juist.
4. 1 en 2 zijn onjuist.

A
  1. Bij een weigering om een besluit van algemene strekking te nemen, geldt een motveringsplicht.
    ==>  Positieve besluitbegrip: een weigering om een besluit te nemen is geen besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb. Dus bij weigering is er bijvoorbeeld geen motiveringsplicht van art. 3:46 Awb. Echter op de inhoudelijke afwijzing van een beschikking (bijv. van een aanvraag) zijn de bepalingen van HS3 en HS4 wel van toepassing (hier spreekt men van een positief en negatief beschikkingsbegrip). Hier is het belang van de burger belangrijker dan het voorkomen van bestuurslasten.