Norsk Funksjoner Av Språket 3 Flashcards

1
Q

Wat doet hij? Wat is zijn beroep?

A

Hva gjör han?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hij is bakker

A

Han er baker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ik werk op een kantoor

A

Jeg arbeider pä et kontor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zij werkt bij een bank

A

Hun jobber i en bank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hij is bouwvakker

A

Han er bygningsarbeider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hij is leraar

A

Han er learer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ik ben werkeloos

A

Jeg er arbeidsledig/arbeidslös

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer vertrekt de trein?

A

När gär toget?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Die gaat om twee(2) uur

A

Det gär klokka to(2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe laat moet je naar je werk?

A

När skal du pä jobb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ik moet om kwart over acht(8) naar mijn werk

A

Jeg skal pä jobb kvart over ätte(8)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer ga je weer naar huis?

A

När skal du hjem igjen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wij stappen in de bus

A

Vi gär pä bussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wij stappen uit bij de volgende halte

A

Vi gär av bussen ved neste holdeplass

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Er rijdt hier geen bus ‘s winters

A

Det gär ikke noen buss her om vinteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

’s Zomers rijden er elke dag drie(3) bussen, behalve op zondag

A

Om sommeren gär det tre(3) busser hver dag, unntatt söndag

17
Q

Waar is de volgende halte?

A

Hvor er neste holdeplass?

18
Q

Daar bij de hoek rechtsaf

A

Der borte ved hjörnet til höyre

19
Q

Dank je wel!

A

Takk skal du ha!

20
Q

Ik wil twee(2) paar sokken

A

Jeg skal ha to par sokker

21
Q

Dat is twaalf(12) kronen alstublieft

A

Det blir tolv(12) kroner, takk

22
Q

Alstublieft, hier is het geld

A

Vaersägod, her er pengene

23
Q

Plus(optellen)

A

Pluss

24
Q

Min(aftrekken)

A

Minus

25
Q

Keer(vermenigvuldigen)

A

Ganger

26
Q

Gedeelt door(delen)

A

Delt Pä