Norsk Funksjoner Av Språket 13 Flashcards

1
Q

Dat klopt

A

Det stemmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Dat is juist/Dat klopt

A

Det er riktig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hier is de spijskaart/het menu

A

her er spisekartet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hier is het menu

A

her er menyen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

mag ik de wijnkaart zien?

A

fär jeg se pä vinkartet?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hebben jullie een kindermenu?

A

har dere en barnemeny?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

voorgerecht, hoofdgerecht, nagerecht

A

forret, hovedrett, dessert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

laten we het er eens lekker van nemen

A

la oss spandere det pä oss

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ik trakteer je

A

jeg spanderer pä deg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zowel vlees als vis

A

bäde kjött og fisk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

of vlees of vis

A

enten kjött eller fisk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

noch vlees noch vis

A

hverken kjött eller fisk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dat krijgt men nergens anders/op geen andere plaats

A

det fär man ingen andre steder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

je wilt vast en zeker witte wijn hebben

A

du vil sikkert ha hvitvin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat een prijzen

A

for noen priser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat een onzin

A

for noe tull

17
Q

verse vis

A

nytrukket fisk

18
Q

verse vis, vers vlees

A

fersk fisk, ferskt kjött

19
Q

verse groente, vers fruit

A

friske grönnsaker, frisk frukt

20
Q

ik geef de voorkeur aan/ik prefereer

A

jeg foretrekker

21
Q

ik wil het liefst ….. hebben

A

jeg vil helst ha …..

22
Q

maar dat smaakte goed!/wat smaakte dat goed!

A

det smakte jammen godt!

23
Q

maar jij bent handig!/wat ben jij handig!

A

du er jammen flink

24
Q

je kunt het inhalen met het dessert

A

du kan ta det igjen ved desserten

25
Q

room, slagroom en zure room

A

flöte, krem og römme

26
Q

ja, laten we dat doen

A

ja, la oss det

27
Q

laten we

A

la oss

28
Q

Die biefstuk is niet sappig

A

Den biffen er ikke saftig

29
Q

Deze is ook niet sappig

A

Denne er heller ikke saftig

30
Q

Ik heb geen trek in koffie

A

Jeg har ikke lyst pä kaffe

31
Q

Hij heeft ook geen trek in koffie

A

Han har heller ikke lyst pä kaffe

32
Q

Ik ga niet op vakantie dit jaar. Jij ook niet?

A

Jeg drar ikke pä ferie i är. Ikke du heller?