Norsk Funksjoner Av Språket 2 Flashcards
1
Q
De dagen van de week
A
Ukedagene
2
Q
een dag
A
en dag
3
Q
een week
A
en uke
4
Q
maandag
A
mandag
5
Q
dinsdag
A
tirsdag
6
Q
woensdag
A
onsdag
7
Q
donderdag
A
torsdag
8
Q
vrijdag
A
fredag
9
Q
zaterdag
A
lördag
10
Q
zondag
A
söndag
11
Q
De weg vragen
A
ä spörre etter veien
12
Q
Neem me niet kwalijk, waar stopt de bus?
A
Unnskyld, hvor stopper bussen?
13
Q
Waar is de bushalte?
A
Hvor ligger bussholdeplassen?
14
Q
De bus stopt naast de winkel
A
Bussen stopper ved siden av butikken
15
Q
De bus stopt bij het ziekenhuis
A
Bussen stopper ved sykehuset