Ndls woordenschat: thèma: oorlog Flashcards
La guerre
De oorlog
Faire la guerre
Oorlog voeren
se battre
vechten
Attaquer
Aanvallen
Battre l’ennemi
de vijanden verslaan
La victoire
de overwinning
La défaite
de nederlaag
L’Armistice
de wapenstilstand
L’armée
het leger
Les forces militaires
de krijgsmacht
Un chevalier
een ridder
le bouclier
het schild
L’armure
het harnas
Un combat
Een strijd
Commémorer
herdenken
Une commémoration
Een herdenking
La frontière
de grens
Un prisionnier de guerre
een krijggevangen
Le gardien de prison/ geôlier
de cipier
Garde-à-vous!
Geeft acht!
Le génocide
de volkenmoord
S’opposer
zicht verzetten tegen
Se rendre/ capituler
zich overgeven
Peine de mort
doodstraf
Punir
bestraffen
La violence
de geweld
Le serment
de eed
survivre
overleven
Un trou perdu
een boerengat
Kidnapper
Ontvoeren
Le kidnappeur
De ontvoerder
Prendre en otage
Grijzelen
Une prise d’otage
Een grijzelneming
La poursuite
de vervolging
Pot-de-vin
de omkoopsom