Ndls Vertaling Niveau 1/2 Flashcards

1
Q

Een dienst bewijzen

A

Rendre service

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kunt u me een dienst bewijzen aub?

A

Pouvez-vous me rendre un service svp?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een voorbeeld nemen aan

A

Prendre exemple sur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een beroep doen op

A

Faire appel à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een einde maken aan

A

Mettre fin à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een hekel heben aan

A

Avoir horreur de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een teken geven

A

Faire signe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Het geduld verliezen

A

Perdre patience

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik heb veel luk gehad

A

J’ai eu bcp de chance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Je kan ervan overtuigd zijn

A

Tu peux en être certain

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het zal me benieuwen of hij komt

A

Ca m’étonnerait qu’il vienne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Benieuwd zijn naar de afloop

A

Curieux de connaître la fin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het ligt niet aan mij

A

Ce n’est pas de ma faute

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zo gezegd, zo gedaan!

A

Si tôt dit, si tôt fait!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ik heb hem bij toeval/toevallig ontmoet

A

Je l’ai rencontré par hasard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

geldig vanaf

A

Valable à partir de

17
Q

Het is te mooi om waar te zijn

A

C’est trop beau pour être vrai

18
Q

Ik denk er steeds meer aan

A

J’y pense de plus en plus

19
Q

Wanneer zullen we elkaar weerzien?

A

Quand allons-nous nous revoir?

20
Q

Ik wil tijd met jou doorbrengen

A

Je veux passer du temps avec toi!

21
Q

mijn t-shirt is gescheurd

A

Mon T-shirt est déchiré

22
Q

We zijn tot verzoening gekomen

A

Nous nous sommes réconciliés

23
Q

gezelschap

A

Compagnie

24
Q

Speeltjesgezelschap

A

Jeux de sociétés

25
Q

dobbelsteen

A

26
Q

een opvallende gelijkenis tussen haar en haar moeder

A

une ressemblance frappante entre sa mère et elle

27
Q

de beveiliging verschalken

A

déjouer la sécurité

28
Q

zich laten ontploffen

A

se faire exploser

29
Q

de rouwt

A

le dueil

30
Q

Je suis curieux de voir à quoi elle ressemble

A

Ik ben benieuwd hoe ze eruit zal zien

31
Q

Décide toi-même de ton avenir

A

Bepaal voor jezelf hoe morgen eruit zal zien

32
Q

Cela ne mène à rien de s’affoler

A

Het levert niks op om opgewonden te zijn

33
Q

Avec ce piège nous allons attraper notre dîner

A

Met deze val vangen we onze maltijd

34
Q

comprendre que qqchose n’est pas bon pour soi

A

doorhebben dat iets niet goed voor je is

35
Q

tendre un piège

A

een val zetten

36
Q

le mauvais temps persiste

A

(aanhouden) het slecht weer houdt aan

37
Q

jaune canari

A

knalgeel

38
Q

aquarelle

A

waterverf

39
Q

la peinture (peindre)

A

de verf (verf zetten)