Ndls woordenschat niveau 1/2 Flashcards
L’esclave
de slaaf
Contaminer
Besmetten
Commettre un péché
Een zonde begaan
Pardonner ses péchés à qqn
iemand zijn zonden vergeven
C’est dommage!
Dat is zonde!
Injonction de payer
Bevel tot betaling
Etre sous les ordres du capitaine
Onder bevel staan van de kapitein
l’utérus
de baarmoeder
Le faire-part
de rouwkaart
Le casier judiciaire
het strafblad
étouffant
zwoel
démanger
jeuken
L’hôte
de gastheer
Une aiguille
Een naald
Le moine
de monnik
Convertir
bekeren
Se convertir à l’islam
zich bekeren tot islam
Contaminer
Besmetten
Au moins
Minstens
Certes, c’est vrai
weliswaar
avoir l’air
eruit zien
L’équipage (bateau ou avion)
de bemanning
Nuageux
bewolkt
Les conditions météorologiques
de weersomstandigheden
l’amygdale
de keelamandel
Un chat affectueux
een aanhankelijk kat
Adapté (personne)
aanpassend
méfiant
achterdochtig
Prudent
behoedzaam
honnête
eerlijk
persistant
doorzettend
Ne pleure pas, sois forte!
Niet huilen, wees een flinke meisje!
obéissant
gehoorzaam
Bosseur, travailleur
ijverig
difficile, exigeant
kieskeurig
fragile
kwetsbaar
avide d’apprendre
leergierig
compatissant
medelijden
solitaire
mensenschuw
curieux
merkwaardig
irritable
prikkelbaar
désinvolte, méprisant
spottend
d’humeur changeante
wisselvallig
indépendant
zelfstandig
sûr de soi
zelfzeker
peu loquace, silencieux
zwijgzaam
attentif
zorgzaam
confus, désordonné
wanordelijk
embarrassé
beschaamd
un lâche
een lafaard
malgré
ondanks
l’obscurité
de duisternis
probablement
vermoedelijk