Ndls A1 Flashcards

1
Q

désigner

A

aanstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

la direction l’a désignée comme chef de projet

A

de directie heeft haar aangesteld als projectleider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Il ne faut pas charier, comporte toi normalement

A

Je moet niet zo aanstellen, doe maar gewoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

charier

A

aanstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

élaborer, mettre au point

A

uitwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

C’est une version provisoire que je dois encore mettre au point

A

dit is nog maar een voorlopig versie die ik nog moet uitwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

l’esprit d’observation

A

de opmerkzaamheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tenir à l’oeil, je vous ai à l’oeil

A

in de gate houden/ ik hou u in de gate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

C’est elle qui m’a insultée ce matin

A

dat is dezelfde die me vanmorgen heeft uitgescholden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

si je n’étais pas d’accord je me faisais crié dessus

A

als ik het oneens was, werd ik uitgescholden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vous devriez faire plus attention à ces choses là

A

u moet zich meer aan die dingen aantrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ne te tracasse pas pour ça

A

trek je het niet aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

je t’ai vu la reluquer/mater

A

ik zag je haar loeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

tu comptes rester toute là journée là à fixer le mur?

A

je gaat de hele dag naar de muren zitten staren?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Selon ma mère j’ai négligé mon travail

A

volgens mijn moeder heb ik mijn werk verwaarloosd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

négliger

A

verwaarlozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

c’est ce qui va vous rendre fou

A

das wat je dan tot waanzin drijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

qu’est ce qui vous rendait fou?

A

wat dreef u tot waanzin?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

elle m’a mise hors de moi avec ses critiques

A

ze dreef me tot waanzin met haar opmerkingen

20
Q

les gens me rendent fous!

A

mensen maken me gek!

21
Q

sa remarque injurieuse m’a profondément blessé

A

met zijn beledigende opmerking heeft hij me diep gekwetst

22
Q

être coincé

A

vastzitten

23
Q

le bouchon est coincé, je n’arrive pas à l’enlever de la bouteille

A

de dop zit vast, ik krijg hem niet van de fles

24
Q

faire de la prison pour conduite en état d’ébriété

A

vastzitten wegens rijden onder invloed van alcohol

25
Q

je suis bloquée dans les embouteillages

A

ik zit vast in het verkeer

26
Q

quand je suis coincée sur une affaire et que je ne sais pas quoi faire

A

als ik vastzit met een zaak en niet meer wat ik moet doen

27
Q

ik had er naar uitgekeken/ik kijk er zeer naar uit

A

j’attendais ça avec impatience, j’avais hâte

28
Q

la tumeur peut affecter sa mémoire et causer des hallucinations.

A

de tumor zou zijn geheugen kunnen beïnvloeden of de oorzaak van waanideeën zijn.

29
Q

Je sais que ça à l’air fou/insensé, mais je suis sûre que quelque chose ne va pas.

A

Het klinkt krankzinnig, maar ik weet zeker dat er iets mis is.

30
Q

Il est trop con pour ça

A

daar is hij te dom voor

31
Q

Tu es différents de la plupart des autres

A

je bent verschillen dat de meesten

32
Q

Nous sommes des lâches/poules mouillées

A

we zijn lafbek(ken)

33
Q

je zit de hele tijd uit je nek te lullen!

A

tu passes ton temps à dire des conneries/de la merde

34
Q

Dat bewijst dat Tim uit zijn nek lult.

A

Cela prouve que Tim raconte des histoires

35
Q

Ik dacht dat deze de boel een beetje opfleuren.

A

J’ai pensé que ça pourrait égayer un peu la pièce.

36
Q

Ik weet wat je kan opfleuren.

A

je sais ce qui te plairait/rendrait joyeuse

37
Q

Je moet je presentatie wat opfleuren.

A

tu dois un peu égayer ta présentation

38
Q

Kortstondige beslissing… ruïneerde zijn leven voorgoed.

A

Une décision impulsive… a gâché sa vie pour toujours.

39
Q

wat krijg ik ervoor terug?

A

qu’est-ce que je reçois en échange?

40
Q

Je hoeft er niets voor te doen

A

“on ne te demande rien en échange”

41
Q

je ne demande qu’une chose en échange

A

il vraag alleen iets in ruil daarvoor

42
Q

se balader (en liberté)

A

(vrij) rondlopen

43
Q

je voulais le dévorer de baisers

A

il wilde hem verslinden met kussen

44
Q

dévorer la chair des êtres vivants

A

het vlees van de levenden verslinden

45
Q

nous sommes amis depuis des années, mais il ya des choses chez toi qui m’énervent

A

we zijn al jaren vrienden, maar er zijn dingen aan jou die me ergeren

46
Q

Ils ont peur de tout ce qu’ils ne peuvent pas contrôler.

A

Ze zijn bang van alles wat ze niet kunnen bedwingen.

47
Q

Je ne pouvais pas maîtriser mes émotions.

A

Ik kon mijn emoties gewoon niet bedwingen.