Maatschappijleer H9 Flashcards

1
Q

asociaal

A

je houdt geen rekening met anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

strafbaar gedrag

A

je overtreedt wetregels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

delict

A

strafbaar feit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

overtredingen

A

strafbare feiten die minder erg zijn. je krijgt vaak een boete

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

misdrijven

A

ernstige strafbare feiten (vernieling, drugs, diefstal, inbraak en moord)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

strafblad

A

krijd je wanneer je gestraft wordt voor een misdrijf. je moet ouder dan 12 zijn. gevolgen bij baan zoeken of reizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

criminaliteit

A

alle misdrijven zoals die in de wet staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

rechtsstaat

A

burgers en de overheid moeten zich aan de wet houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

materiele gevolgen

A

schade die je kunt berekenen in geld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

niet-materiele schade

A

schade die je niet kunt uitdrukken in geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

risicofactoren

A

omstandigheden die de kans op crimineel gedrag vergroten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de risicofactoren?

A

slechte opvoeding, groepsdruk, alcohol of drugs, spijbelen, biologische factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

algemene omstandigheden die crimineel gedrag versterken

A

slecht leefomstandigheden, minder strenge normen, minder sociale controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke groep heeft een hoger aantal misdrijven

A

jongens en mannen
tussen 15/25 jaar
niet westerse achtergrond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

aangeleerd gedragstheorie

A

je bent meer gevoelig voor criminaliteit als de mensen in jouw omgeving criminaliteit doen of normaal vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

anomietheorie

A

mensen willen duurdere spullen dan ze kunnen betalen, dus stelen

17
Q

bindingstheorie

A

jouw vrienden, familie en school zorgen voor geen criminaliteit

18
Q

rationele keuze theorie

A

denkt meer na over wat een misdrijf je oplevert. de gelegenheid maakt de dief

19
Q

etikettentheorie

A

als je het etiket “crimineel” krijgt denk je ‘waarom niet’

20
Q

neutraliseringstheorie

A

crimineel gedrah ontkennen “het is toch niet zo erg”

21
Q

verdachte

A

iemand van wie de politie denkt dat hij iets strafbaars heeft gedaan

22
Q

wat mag de politie doen als je verdacht bent

A

fouilleren, arresteren, huis doorzoeken

23
Q

proces-verbaal

A

speciaal politieverslag over het misdrijf en de verdachte

24
Q

speciale straf

A

gegeven door HALT voor lichte misdrijven. je hoeft dan niet naar de rechter, en je krijgt geen strafblad

25
Q

OM

A

openbaar ministerie. alle officieren van justitie samen. beslsit wat er met een verdachte gebeurt bij zwaardere misdrijven

26
Q

welke drie mogelijkheden heeft de officier van justitie

A

-seponeren:de verdachte komt niet voor de rechter
-strafbeschikking: legt zelf een straf op
-vervolging: hij brengt de verdachte naar een rechter

27
Q

dagvaarding

A

een oproep om voor de rechter te verschijnen

28
Q

wie zijn de belangrijkste personen bij een rechtszaak?

A

verdachte, advocaat, officier van justitie, de rechter

29
Q

wat is de volgorde van een rechtszaak

A

-persoonsgegevens check
-wat is de aanklacht?
-vragen aan verdachte
-getuigen
-officier van justitie zegt dat verdachte schuldig is
-advocaat is oneens
-verdachte mag iets zeggen
-vonnis (wat is rechterlijke beslissing)

30
Q

welke drie vragen moet de rechter “ja” op beantwoorden

A

-gaat het om een strafbaar feit
-heeft de verdachte het gedaan
-is de verdachte strafbar

31
Q

ontoerekeningsvatbaar

A

de rchter noemt jou ontverantwoordelijk voor jouw strafbaar gedrag (door bvb psychische stoornissen)

32
Q

tbs kliniek

A

terbeschikkingstelling. hier zitten mensen die na strafbaar gedrag niet naar de gevangenis gaan. worden behandeld voor psychische stoornissen

33
Q

hoofdstraffen

A

geldboete, gevangenisstraf, taakstraf

34
Q

bijkomende straf

A

altijd met het delict te maken, zoals rijbewijs inleveren bij dronken rijden

35
Q

redenen om straffen op te leggen

A

-afschrikking
-verbetering
-veiligheid
-rechtstaat invoeren
-wraak

36
Q

repressie

A

handelen NA het delict

37
Q

preventie

A

handelen VOOR het delict