lit. college 6 Nederlands jeugdinstituut Flashcards

1
Q

kans op armoede ….

A

daalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kans op opgroeien in langdurige armoede … hoezo?

A

neemt toe. door de groeiende groep mensen die moeilijk uit de bijstand komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

langdurige armoede

A

langer dan vier jaar achtereen rondkomen van een laag inkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoeveel kinderen groeien op in armoede

A

1 op de 10 kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke kinderen hebben vooral met armoede te maken?

A
  • kinderen uit gezinnen met een niet-westerse achtergrond en de nieuwe EU-lidstaten.
  • kinderen met alleenstaande moeders
  • kinderen in vluchtelingengezinnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

maar de ouders werken toch?

A

vallen vaak buiten inkomensafhankelijke regelingen en het armoedebeleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kinderen met armoede

A

vaak slechter af. zijn veel minder vaak lid van vereniging en gaan minder vaak op vakantie of uitstapjes. etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is meedoen in de samenleving

A

eerste levensbehoefte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

mogelijk gevolg armoede

A

sociaal isolement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vier vormen sociaal isolement

A
  1. materiële deprivatie (geldgebrek): kinderen kunnen bepaalde essentiële zaken missen zoals nieuwe kleidng of sport
  2. onvoldoende sociale participatie: ze moeten uitstapjes missen, bezoeken vriendjes etc.
  3. onvoldoende toegang tot sociale grondrechten: saamhorigheid en veiligheid in de buurt en het voorzieningenaanbod voor kinderen
  4. onvoldoende normatieve integratie: overtreden kinderen regels op school (geschorst worden en spijbelen) en in de samenleving (diefstal, vernieling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

meerwaarde sport

A

fysieke ontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling. leren van structuur en normen en waarden, zelfvertrouwen en het opdoen van vriendschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

negatieve invloed op welbevinden van kinderen

A

gevoelens van angst, afhankelijkheid en ongelukkig. maken zich zorgen over armoedesituatie. dit leidt tot fysieke of psychische klachten. leven biedt weinig stabiliteit of zekerheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe gaan kinderen met armoede om?

A

proberen omstandigheden vaak te verbergen. kinderen praten zo weinig mogelijk over geld en laten niet merken dat ze iets willen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gevolg armoede op ouders

A

armoede verergert andere problemen. lijden vaan onder stress, voelen zich psychisch steeds minder goed en worden onzeker over hun rol als ouder. maken zich zorgen over toekomstperspectief kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

invloed steun ouders

A

kunnen een gevoel van eigenwaarde geven. zijn beter in staaat om ondersteuning dan te bieden aan kind. negatief opvoedingsgedrag (schreeuwen etc.) neemt af en positief neemt toe. ook is er een betere ouder-kind-relatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

invloed armoede aleenstaande moeders

A

onzeker en wanhopig. last van stigmatisering. gevoel situatie is eigen schuld en dit zelf moeten oplossen. zijn bang voor de sociale controle

17
Q

effect matrifocale cultuur

A

trekken zich minder aan van stigmatisering, zijn beter voorbereid op armoede en ervaren meer steun van andere vrouwen

18
Q

behoeften ouders

A

rust, stabiliteit en een uitstapje met het gezin. willen maatwerk van gemeenten een een laagdrempelig persoonlijk contact met iemand die meedenkt over de thuissituatie

19
Q

visie oorzaak armoede ‘cultuur van armoede

A

al enige generaties sprake van armoede. cultuur ontstaan van lage verwachtingen, fysieke vormen van disciplinering, hard of inconsistent straffen en weinig vertrouwen in het feit dat je zelf invloed hebt op je eigen situatie.

20
Q

waardoor ontstaan opvoedproblemen

A

door een gebrek aan cultureel, sociaal en psychologisch kapitaal.

21
Q

opvoedstijl arme ouders

A

vaak autoritaire of inconsistente opvoedstijl

22
Q

hechting gezin in armoede

A

vaak onveilig gehecht

23
Q

waar kunnen materiële achterstanden aan bijdragen?

A

aan stressklachten, slechtere concentratie en leerachterstanden

24
Q

internaliserend probleemgedrag

A

naar binnen gekeerd. angst, depressie, sociale teruggetrokkenheid

25
Q

externaliserend probleemgedrag

A

naar buiten gericht. ongehoorzaamheid, agressie of regelovertreding

26
Q

voor wat voor gedrag/probleem leidt een lage sociaaleconomische positie?

A

vaker tot externaliserend dan internaliserend.

27
Q

effect overgewicht

A

gepest, gestigmatiseerd, kwaliteit van leven (gelukkig, contacten) is slecht

28
Q

gezondheid personen met lage sociaaleconomische status

A

roken en drinken meer, eten minder groenten en fruit, bewegen minder, slechte woon- en werkomstandigheden