lit. college 4 Malschaert & Traas Flashcards

1
Q

waar houdt de psychologie zich mee bezig?

A

met het gedrag van de mens, de ontwikkeling hiervan, de condities en de stoornissen (beschrijvende wetenschap)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waar houdt de pedagogiek zich mee bezig?

A

opvoedend handelen, de motieven hiervoor, de methoden en de effecten ervan (handelingswetenschap)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

soorten psychologische benaderingen

A
  1. gedragspsychologie (behavioristische benadering?
  2. cognitieve psychologie
  3. psychodynamische benadering: psychoanalytische stroming
  4. humanistische psychologie
  5. communicatie- of systeemtheorie
  6. biologische psychologie
  7. kritische psychologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ivan Pavlov (1849-1936)

A

begin gedragspsychologie. toonde de geconditioneerde reflex bij honden aan. op een bepaalde stimulus reageert het organisme met een bepaalde respons.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gedragspsychologie

A

deze stroming (ook wel behaviorisme) gaat ervan uit dat de psychologie alleen datgene van het menselijke gedrag kan bestuderen dat objectief waarneembaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

klassieke conditionering (gedragspsychologie)

A

er is een bepaalde stimulus die voorafgaat aan de respons en deze als het ware oproept. het is leren door straf en beloning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

operante conditionering (gedragspsychologie)

A

de respons wordt niet alleen verbonden met de voorafgaande stimulus, maar ook met het effect. wanneer een bepaald gedrag achteraf een positief effect heeft (bv. beloning), wordt dit gedrag versterkt. je leert door succeservaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

stimulusgeneralisatie (gedragspsychologie)

A

de normale ontwikkeling. een bepaald stimulus kan worden gegeneraliseerd naar andere stimuli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

stimulusdiscriminatie (gedragspsychologie)

A

een dier of kind leert onderscheid maken tussen op elkaar lijkende stimuli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bekrachtigers (gedragspsychologie)

A

een gebeurtenis of conditie die de kans op een bepaalde respons vergroot of juist verkleint.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

visie ontwikkeling menselijk gedrag (gedragspsychologen)

A

ontwikkelt zich als een leerproces. dit leerproces is proefondervindelijk, het kind leert met vallen en opstaan. ook leren kinderen door imitatie (modeling). een mens heeft een aangeboren neiging om mensen te imiteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

toepassing op de opvoeding (gedragspsychologie)

A

Wees consequent, beloon het goede, negeer of straf het kwade. Daarmee zal het ook de waardering van de omgeving oogsten en daarmee zelfrespect verwerven, evenals het vermogen om zich later in de samenleving te handhaven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gedragsstoornissen (gedragspsychologie)

A

gaat niet om leren van bepaald gedrag, maar ook om afleren van bepaalde aangeleerde reacties. men gaat dus niet in op de oorzaken van het gedrag, maar leert de reactie af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

trainingprogramma’s voor gedraggestoorde kinderen (gedragspsychologie)

A

gestructureerde trainingsprogramma’s die minder op de gevoelens van het kind ingaan, maar een bepaald, sociaal meer gewaardeerd gedrag aanleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

automutilatie

A

zichzelf verwonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cognitie

A

het vermogen om kennis op te nemen en te verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

cognitieve benadering

A

gaat uit van het empirisch vast te stellen en te onderzoeken gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wolfgang Köhler (1887-1967)

A

vertegenwoordiger cognitieve benadering. onderzoek naar gedrag en leervermogen bij apen. hij ontdekte dat leerproces niet alleen verklaard kan worden door stimulus-responsconnecties, maar dat er sprake is van een intern organisatiemechanisme bij het individu, waarin ervaringen worden opgeslagen, geselecteerd en georganiseerd. Er word een beeld van werkelijkheid ontwikkeld, dat onafhankelijk is van concrete stimuli en de respons op toekomstige stimuli mede bepaalt. werd medegrondlegger van ‘gestaltpsychologie’, die ervan uitgaat dat alle indrukken en ervaringen van mensen worden opgenomen in en gekleurd door een totaabeeld van de werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Edward Tolman (1886-1959)

A

vertegenwoordiger cognitieve benadering. begrip ‘purposive behavior’ -> edrg wordt niet alleen bepaald door stimuli en bekrachtigers, maar ook door een mentaal patroon binnen de persoon. zegt dat een bepaalde ervaring kan worden opgeslagen als leerervaring en pas weer als respons actief worden als de situatie daartoe aanleiding geeft. = ‘latent leren’.

20
Q

Black Box (cognitieve benadering)

A

een complex organisme waar allerlei psychologische processen functioneren.

21
Q

soorten geheugen (cognitieve benadering)

A

lange (LTG) en korte (KTG) termijngeheugen

22
Q

termijnen waarop cognitieve psychologen hun onderzoek hebben gericht

A

geheugen, taalontwikkeling, denken, probleemoplossing

23
Q

lange termijngeheugen (LTG)

A

slaat niet alleen info op maar organiseert het ook.

24
Q

Tulmans soorten LTG (cognitieve benadering)

A
  • procedurele geheugen (info over hoe iets moet worden gedaan)
  • semantische geheugen (algemene kennis)
  • episodische geheugen (wanneer en waar?)
25
Q

waarom speelt taalontwikkeling een grote rol bij geheugen (cognitieve benadering)

A

deze levert symbolen om ervaringen, stimuli en relaties vast te leggen.

26
Q

problemen oplossen (cognitieve benadering)

A

begintoestand (het probleem herkennen) dan heb je de eindtoestand, de gewenste uitkomst en de werkzame factoren

27
Q

fasen probleemoplossing (cognitieve benadering)

A
  1. definiëren van probleem
  2. ontwikkelen van mogelijke oplossingen
  3. selecteren en evalueren van beste oplossing
28
Q

cognitieve theorie Piaget

A

fases:

  1. 0-2 jaar: sesorisch-motorisch
    - egocentrisch denken en objectpermanentie (voorwerpen bllijven bestaan ook als zie je het niet)
  2. 2-7 jaar: pre-operationeel/subjectief denken
    - taalvaardigheden ontwikkelen
    1. 2-4 jaar: pre-coneptioneel
      - gebruik symbolen
  3. 2 4-7 jaar: intuïtief
    - gebruik concepten
  4. 7-11 jaar: concrete bewerking/objectief denken
    - abstract denken (inductieve en deductieve redeneringen, symbolische weergaven om problemen te analyseren en ideeën te formuleren)
29
Q

Piaget (cognitieve benadering)

A

ging uit van wisselwerking tussen mens en zijn omgeving. er is sprake van een voortdurende aanpassing of adaptie van de persoon aan zijn wereld.
belangrijke processen:
- assimilatie: bestaande geheugenschema wordt toegepast op nieuwe situaties
- accommodatie: bestaande geheugenschema wordt gewijzigd en aangepast aan gewijzigde situaties.

30
Q

Sigmund Freud (1856-1939)

A

psychoanalyse

31
Q

psychodynamische benadering

A

psychoanalyse. het gaat er om wat zich binnen in de mens afspeelt.

32
Q

psychoanalyse

A

de psychische ontwikkeling van de mens kan begrepen worden als strijd tussen primair biologische driften (met name seksuele driften) en de onderdrukking daarvan binnen de cultuur. seksuele drift is lichamelijk-emotionele lustbeleving (libido)

  • ID (onbewuste driften)
  • Superego (onbewuste onderdrukkingsmechanismen)
  • Ego (bewuste realiteitshantering)

het gaat er om dat de mens een voldoende sterk ego ontwikkelt en daarmee het evenwicht tussen ID en Superego voor in de samenleving.

33
Q

aanpassings- of socialisatieproces (psychodynamische benadering freud)

A
  • orale fase (0-15 maanden): lustbevrediging via mond.
  • anale fase (15 maanden tot 3 jaar): lustbeleving via anus (uitscheiding)
  • fallische fase (3-5 jaar): seksuele gevoelens. bewust eigen en ander geslacht
  • latentiefase (6-13): emotionele ontwikkeling naar achtergrond. intellectuele en sociale ontwikkeling (taal en rekenen)
  • puberteit (13/14-16/17): psychoseksuele ontwikkeling (seksualiteitsbeleving) en identiteitsvorming
34
Q

sublimatie (psychodynamische benadering)

A

afweermechanisme. het zoeken van een meer maatschappelijk geaccepteerde bevrediging voor een bepaalde lust behoefte (bv. sport)

35
Q

rationalisatie (psychodynamische benadering)

A

afweermechanisme. het zoeken van een rationele en aanvaardbare verklaring voor een bepaald gevoel of gedrag.

36
Q

oedipusconflict (psychodynamische benadering freud)

A

het kind richt zijn of haar seksuele energie op de ouder of verzorger van het andere geslacht en ervaart daarbij de ouder van het eigen geslacht als (onoverwinlijke) rivaal. oplossing: wordt gevormd doordat het kind zich met de ouder van het eigen geslacht identificeert en dus een soort ideaalbeeld ontwikkelt. Deze identificatie is evenals verdringing een zogenoemd afweermechanisme dat de persoon ontwikkelt om conflicten tussen het id en het superego te beheersen en de angst die ermee gepaard gaat het hoofd te bieden. In het eerste geval lost het ego de situatie op door het ontwikkelen van verlangend maatschappelijk geaccepteerd gedrag. In het tweede geval worden de gevoelens, bekoringen en angsten, die met het conflict te maken hebben, verdrongen naar het onbewuste, zodat ze niet meer bewust worden ervaren. De persoon leert zich in de loop van de ontwikkeling als het ware te wapenen tegen al te zware frustraties door bepaalde (pijnlijke of traumatische) ervaringen te verdringen. Zij blijven in het onbewuste echter aanwezig en werken indirect door in het gedrag, maar de persoon heeft er geen macht meer over.

37
Q

Rogers (humanistische benadering)

A

hoe het blijven hangen in de primaire behoeftebevrediging (groeibelemmering) kan worden verholpen. ontwikkelde ‘client-centred’ therapie: is erop gericht dat de cliënt zijn frustraties en belemmeringen ontdekt en tegelijkertijd het eigen vermogen ontwikkelt om deze problemen op te lossen en te ontwikkelen.

38
Q

fenomenale veld (Rogers)

A

eigen belevingswereld van kind en later van persoon

39
Q

organisme (Rogers)

A

het totaal van bewuste en onbewuste gevoelens en strevingen van persoon

40
Q

het zelf (Rogers)

A

het beeld dat de persoon van zichzelf heeft

41
Q

congruentie (Rogers)

A

van congruentie is sprake als het fenomenale veld van de persoon in overeenstemming is met de feitelijke werkelijkheid

42
Q

ideale zelf (Rogers)

A

het beeld dat de persoon heeft van hoe hij zou willen zijn.

43
Q

Volledige ontplooiing van de persoonlijkheid

A

Dat wil zeggen dat alle vermogens van de persoon op het gebied van emotie, communicatie, creativiteit, intelligentie, seksualiteit en uiteindelijk ook zaken als maatschappelijke verantwoordelijkheid en religie als het ware streven naar verwerkelijking binnen de eigen unieke persoonlijkheid.

44
Q

opvoedingsproces op basis van begeleiding van het socialisatieproces (psychodynamische benadering)

A
  1. tolerantie, begrip en bevredigen van deze driften
  2. noodzaak van continue zorg, aandacht en warmte
  3. aanwezigheid en bereikbaarheid van opvoeders als identificatieobject voor kind.
45
Q

Carl Gustaf Jung (1875-1962)

A

kwam met Freud in conflict vanwege afwijkende visie op het onbewuste. ontwikkelde theorie van onbewuste. allerlei evolutionair bepaalde basisstructuren spelen hierbij een rol.

46
Q

Alfred Adler (psychodynamisch)

A

zijn leer is individualiteitspsychologie. legt naast de relatie tussen kind en ouders meer nadruk op andere sociale relaties. vooral die met andere gezinsleden. ontwikkelde begrippen als gevoel voor eigenwaarde en in relatie daarmee minderwaardigheidsgevoel en minderwaardigheidscomplex

47
Q

humanistische psychologie

A

theorie over menselijke gedrag in het algemeen. gaan ervan uit dat ieder mens een ingeboren kracht heeft, die streeft naar een volledige ontplooiing van de persoonlijkheid. het menselijk gedrag is gericht op het realiseren van geluk.