lit. college 2 Horst et al. Flashcards

1
Q

opvoedstijl

A

de algemene manier waarop een ouder zich gedraagt tegenover een kind in verschillende opvoedsituaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Jogn Bowlby

A

grondlegger gehechtheidstheorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

zorgt scheiding van ouders voor problemen

A

ja. het kan zorgen voor een prolematische ontwikkeling. een slechtere sociale en cognitieve ontwikkeling. invloed op hersenen en expressie genetisch materiaal etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

basisbehoeften van kinderen volgens internationale verdrag voor de rechten van het kind (IVRK)

A
  1. basale behoeften (voeding, verzorging, fysiek veilige en stabiele omgeving) -> ontbreekt het kan gezondheid, groei en ontwikkeling niet gewaarborgd worden
  2. emotionele ondersteuning (emotionele veiligheid en warme relatie ouders) –> zorgt voor ontwikkelen van veilige gehechtheidsrelatie en gevoel eigenwaarde en zelfvertrouwen.
  3. stimulatie (bieden onderwijs, mogelijkheid sociale vaardigheden te ontwikkelen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe basisbehoeften verwezenlijken

A

door toezicht. krijgt goed beeld van hoe kind ontwikkelt en of er aan wordt voldaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waarvoor jeugdhulp en jeugdbescherming?

A

voor kinderen die in een gezin opgroeien waar hun ontwikkeling of gezondheid ernstig wordt bedreigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ontwikkelingsopgaven

A

staan centraal in ontwikkeling. vaardigheden die een kind moet leren beheersen. in elke fase vereist dit een andere begeleiding van de ouders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sensitiviteit

A

het afstemmen van het opvoedgedrag op de behoeften en signalen van een kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

belangrijkste ontwikkelingsopgaven baby

A

opbouwen van gehechtheidsrelatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke ontwikkeling vinden plaats in de babyfase?

A

motorische, sociale en cognitieve ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verdeling hoofdtypen gehechtheid

A

veilige hechting en onveilige hechting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

typen onveilig hechting

A
  • onveilig-ambivalent gehechte kinderen: zijn in stressvolle situaties erg gericht op de ouder en zijn moeilijk te troosten. ze maximaliseren het contact met ouder, omdat ze uit eerdere ervaringen hebben geleerd dat de ouder wisselend is in het tegemoetkomen aan hun behoeften
  • onveilig-vermijdend gehechte kinderen: vermijden de verzorger in stressvolle situaties en zijn gericht op de omgeving. verzorger is vaak niet beschikbaar dus toenadering heeft geen zin
  • gedesorganiseerd gehechte kinderen: hebben geen strategie om met stressvolle situaties om te gaan, doordat het gedrag van de verzorger er onvoorspelbaar en onberekenbaar (vaak mishandeling en traumatische ervaringen). in stressvolle situaties laten ze vaak tegenstrijdig of extreem angstig gedrag laten zien.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dreumes en peuter vaardigheden

A

taal en cognitieve vermogens en sociale en communicatieve vaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

moeilijkheid dreumes en peuter

A

balans vinden tussen autonomie en het stellen van duidelijke grenzen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ontwikkelingen schoolkind

A

leren langere tijd concentreren en te verplaatsen in anderen. ze ontwikkelen wederkerige relaties en houding verandert van egocentrisch naar een sociale gerichtheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ontwikkelingen puber

A

lichamelijke veranderingen. zoekende en onzeker door veranderingen in sociale positie. ontwikkeling persoonlijke identiteit

17
Q

opvoedstijl pijlers

A

ondersteuning (warmte, betrokkenheid) en structuur (grenzen, regels)

18
Q

opvoedstijlen Baumrind (1966)

A
  • autoritatief: ouders stellen zich democratisch op, zijn zeer betrokken en hebben veel aandacht voor de behoeftes van het kind (hoge sensitiviteit) tegelijkertijd hanteren zij duidelijke regels en bieden zij structuur.
  • autoritair: hanteren duidelijke regels en structuur, maar tonen weinig emotionele ondersteuning en betrokkenheid. ze maken gebruik van psychologische controle om het kind te laten luisteren. Het kind wordt onder druk gezet en gemanipuleerd en de relatie wordt ingezet als machtsmiddel, ook wel love withdrawal genoemd
  • permissief: ouders hanteren weinig regels en houden veel rekening met de wensen en gevoelend van het kind
19
Q

model Maccoby en Martin (1983)

A

vierde opvoedstijl naast model Baumrind

  • verwaarlozend: ouders zijn niet betrokken, noch hanteren zij regels voor het kind, waarmee zij zich onttrekken aan de verantwoordelijkheid van het opvoeden.
20
Q

wie zijn vaker autoritatief of permissief

A

hoogopgeleide ouders

21
Q

wie zijn vaker autoritair of verwaarlozend

A

laagopgeleide ouders

22
Q

kinderen uit autoritatieve opvoedstijl

A

presteren beter op school, hebben sterker ontwikkelde sociale vaardigheden, ontwikkelen zich tot onafhankelijke en assertieve kinderen met een gevoel van eigenwaarde

23
Q

kinderen uit autoritaire gezinnen

A

vaker passief of vijandig, stellen zich afhankelijker op, zijn minder sociaalvaardig en zelfverzekerd. kinderen leren niet omgaan met teleurstelling of frustratie, doordat kind erg beperkt wordt

24
Q

kinderen met permissieve ouders

A

lijken op kinderen uit autoritaire gezinnen. kinderen leren niet omgaan met teleurstelling of frustratie, doordat er geen gebrek aan regels is.

25
Q

het procesmodel van Belsky (1984)

A

combineert verschillende perspectieven uit sociologische, psychiatrische en ontwikkelingspsychologisch disciplines om tot een algemeen model te komen over de bepalende factoren van opvoeding.

26
Q

donald Winnick

A

good enough parenting. ze wilden ouders aanmoedigen te vertrouwen op hun instinct en hen te beschermen tegen een onrealistisch ideaalbeeld. zolang ze kinderen voorzien van een stabiele omgeving om de emotionele en cognitieve ontwikkeling van de kinderen.

27
Q

procesmodel van Jay Belsky

A

dominant model om de verschillen tussen ouders te verklaren

28
Q

bepalen hoe competent ouders zijn

A

ecologisch model van Bronfenbrenner en procesmodel van Jay Belsky

29
Q

wat zijn wederkerige modellen

A

er is ruimte voor d invloed die kinderen kunnen hebben op de ouders en op de opvoeding die zij krijgen.

30
Q

twee invloedrijke wederkerige modellen

A
  • vicieuze cirkel van dwang (Patterson)

- het transactioneel model (Sameroff en Chandler)

31
Q

vicieuze cirkel van dwang (Paterson)

A

illustreert hoe negatieve interactiepatronen tussen ouder en kind kunnen escaleren. het gedrag van ouder en kind beïnvloed elkaar wederzijds.

32
Q

het transactioneel model (Sameroff en Chandler)

A

is gericht op cognitieve processen en betekenisgeving die verandert op basis van onderlinge interacties.

33
Q

intern werkmodel

A

wordt gevormd door de ervaringen van het kind met de ouder en wordt het kader waarin toekomstige gedrag wordt geïnterpreteerd.

34
Q

categorieën ernst

A
  • opvoedingsonzekerheid: betrekking op specifieke praktische problemen
  • opvoedingsspanning: wanneer er al langere tijd sprake is van ongerustheid en opvoedingsproblemen
  • opvoedingscrisis: ontstaat wanneer deze problemen en spanningen zich verder opstapelen
  • opvoedingsnood: langere tijd complexe problemen, de situatie wordt als uitzichtloos ervaren.
35
Q

meest gunstige opvoedstijl

A

warme maar gestructureerde opvoedstijl