lit. college 1 (de Graaf en Tieleman) Flashcards

1
Q

Wat zijn de deelgebieden in de pedagogiek? (Graaf & Tieleman) (6)

A
  • klinische pedagogiek
  • orthopedagogiek
  • onderwijskunde
  • sociale pedagogiek
  • transculturele pedagogiek
  • wijsgerig-historisch pedagogiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

klinische pedagogiek

A

gericht op het onderzoek naar opvoedingsprocessen in het algemeen en naar sociale, culturele en economische factoren die daarop van invloed zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

orthopedagogiek

A

richt zich op het onderzoek van de hulpverlening aan kinderen die van het gemiddelde afwijken en de opvoedsituatie waarin zij verkeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

onderwijskunde

A

richt zich op alle vormen van scholing en op schoolsystemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sociale pedagogiek

A

Beoordeeld de sociale omstandigheden aan de hand van pedagogische maatstaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wijsgerig-historisch pedagogiek

A

richt zich op de opvoedingswetenschap in het algemeen en daarmee een meer theoretisch deelgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

transculturele pedagogiek

A

richt zich op onderzoek naar opvoeding van kinderen die in een andere cultuur wonen dan in het land van oorsprong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is pedagogiek?

A

de wetenschap van het begeleiden van kinderen tot aan de volwassenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoezo word de mens te vroeg geboren?

A

baby is relatief hulpeloos. Heeft lange intensieve zorg nodig. Ze worden met relatief kleine herseninhoud geboren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is co-evolutie?

A

baby wordt geboren met relatief kleine herseninhoud (30%). De opvoeding neemt als omgevingsfactor een deel van functie baarmoeder over. De hersenen vormen zich mede naar het opvoedingsklimaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe komt het dat kinderen dingen kunnen aanleren?

A

een baby kan niet staan en weglopen. dus baby kan onder doelgerichte controle komen. bewust manipuleren. hierdoor kunnen mensen nieuwe patronen aanleren. de baby leert leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een kind is een animal educandum?

A

dier dat opgevoed dient te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat kwam er in 1990?

A

Het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. een recht op opvoeding. als gevolg daarvan een plicht tot opvoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

is er een asymmetrische relatie tussen de opvoedeling en de opvoeder.

A

ja. dit gaat uiteindelijk over in een symmetrische relatie na ongeveer 20 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat staat er in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind

A
  • kind heeft recht op een vorm van opvoeding en verzorging.
  • het kind heeft recht op een levensstandaard die toereikend is voor zijn lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en sociale ontwikkeling. (Het kind moet mogelijkheid hebben tot ontplooiing)
  • het kind heeft recht op onderwijs dat het kind voorbereidt op een actief en verantwoordelijk leven in een vrije samenleving met respect voor anderen en de omgeving. (het kind moet leren aanpassen aan de eisen en verwachtingen van samenleving)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn opvoedingsplichtigen?

A

de ouders uit het zogenoemde kerngezin waar het kind wordt opgevoed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is opvoeding?

A

een proces waarin een onvolwassen mens wordt geholpen en begeleid tot aan het punt waarop het kind de regie over het leven verder zelf kan overnemen en dat dan ook doet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe noem je het als volwassenheid meestal in stukjes opgeëist wordt?

A

aarzelende of semidefinitieve volwassenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is een subsysteem?

A

twee fronten die tegenover elkaar staan (ouder vs kind, leerkracht vs leerling) het ene front voedt het andere op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is het uiteindelijke doel van opvoeding?

A

volwassenheid. onafhankelijkheid ten opzichte van de opvoeders. zelfverantwoordelijke zelfbepaling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is zelfopvoeding?

A

het leren gaat door zolang men leeft. iedereen moet zich blijven aanpassen aan de veranderende samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het ‘vreemde situatie-experiment’?

A

experiment waarbij de hechtingpersoon gevraagd wordt even weg te gaan en een paar minuten later terug te komen. (kinderen tussen 11 en 18 maanden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hoe reageert een veilig gehecht kind en hoe een onveilig gehecht kind? en wat is de conclusie?

A

veilig gehecht: protesteren, dan exploreren (willen omgeving verkennen) en daarna blij zijn wanneer ouder terugkeert.
onveilig gehecht: afwerend gedrag wanneer ouder terugkeert.

conclusie: kinderen die worden getroost, worden zelfstandiger en huilen minder dan kinderen die niet getroost worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat is persoonlijkheidsontwikkeling?

A

kinderen worden niet alleen begeleid om zich aan te kunne passen aan de samenleving, maar worden ook begeleid in het uitgroeien tot een uniek individu die van anderen te onderscheiden is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat moet je doen om kinds motivatie om iets te worden centraal te stellen?

A

eigen wensen en dromen van opvoeder over zijn of haar kind opzij te zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat zijn de vijf typen opvoeders?

A
  • conservatieve materialisten
  • doeners
  • sociale idealisten
  • onopvallende conservisten
  • gematigde hedonisten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

conservatieve materialisten

A

sturen vooral aan op goede banen en inkomsten voor hun kinderen. de behulpzaamheid is hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

doeners

A

willen dat hun kinderen goed presteren, dapper en trots zijn en zich weten te handhaven in de maatschappij. goede manieren en primaire deugden staan centraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

sociale idealisten

A

sturen aan op het ontwikkelen van sociale eigenschappen. altruïsme en verantwoordelijkheid zijn belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

onopvallende conservisten

A

sturen aan op eerlijkheid en bevordering van de gezondheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

gematigde hedonisten

A

levensvreugde staat centraal, samen met humor, optimisme, tolerantie en oog hebben voor de medemens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

in welke tijd werd het onderwijs massaal klassikaal?

A

tijdens de industriële revolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

hoe was het onderwijs in de industriële evolutie?

A

massaal klassikaal. op basis van efficiëntie werd het onderwijs gegeven in plaats van op basis van een opvoedkundig doel. alle kinderen in grote klassen waren op hetzelfde moment met dezelfde stof bezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

wat kwam er in 1874?

A

Kinderwet van Van Houten: deze wet verbood dat kinderen tot twaalf jaar werden ingezet in het arbeidsproces op het land en in fabrieken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

wat was het gevolg van de Kinderwet van Van Houten?

A

gezinnen werden kleiner. kinderen hadden namelijk geen economisch nut meer en kostten alleen maar geld en voedsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

wat was het gevolg van het liberalisme (19e eeuw)?

A

persoonlijke vrijheid kwam meer centraal te staan in de opvoeding.

37
Q

wat was de algemene opvoedingsvisie in de tweede helft van de 19e eeuw?

A

opvoedingsvisie was materialistisch en kapitalistisch (nuttige en praktische zaken werden bijgebracht). Het Victoriaanse denken ontstond, waarbij de opvoeding streng, autoritair en dominant was. hierdoor werd de zelfstandige volwassenheid uitgesteld tot latere periode.

38
Q

wat was de reactie op klassikaal onderwijs?

A

Reformpedagogen. zij hadden als thema dat de individualiteit of uniciteit van het kind moest worden gewaarborgd.

39
Q

wat is effective parenting?

A

conditioneren of africhten van kinderen. gewenst gedrag aanleren en ongewenst gedrag afleren.

40
Q

waardoor was er behoefte aan opvoedingsondersteuning?

A

opvoeders hadden vaak te maken met onzekerheden over hoe ze met problemen op moeten gaan.

41
Q

wat is het nadeel van alle cursussen en andere vormen van overheidsbemoeienis op het gebied van opvoeding?

A

ouders werden onzekerder over hun opvoedingskwaliteiten

42
Q

M.J. Langeveld (1905-1989)

A

staat achter fenomenologische benadering. volgens hem is er in de voorschoolse perioden nog geen sprake van eigenlijke opvoeding, maar van gewenning of voorbereidende opvoeding. (routinehandelingen, gewoonten, herhalingen). Het is volgens hem noodzakelijk dat de opvoeder zijn of haar gezag laat blijken, zodat het kind erkent dat deze zijn meerdere is en dat het van deze persoon zaken kan en moet leren

43
Q

wat is de fenemologische benadereing?

A

gebeurtenissen en voorvallen zoals deze beschreven zijn door de opvoeder, staan centraal en worden geanalyseerd. de fenomenologie richt zich op gebeurtenissen en voorvallen zoals deze worden beleefd. dus de subjectieve waarneming van de opvoeder staat centraal, niet de fysische, objectieve werkelijkheid. situatie is niet goed of fout, maar wordt als goed of fout beleefd.

44
Q

voorbeelden reformpedagogen

A

maria montessori, john dewey, alexander neill, carl rogers, fröbel

45
Q

Wolfgang Brezinka (1928-2020)

A

de opvoeding gaat niet om het overbruggen van de verschillen tussen opvoeders en opvoedelingen wat betreft leeftijd en sociale positie. het gaat om verschillen in zelfstandigheid en mondigheid die door opvoeding moeten worden gestimuleerd. Ook volwassenen kunnen worden opgevoed (andragogiek). het draait in de opvoeding om de intentie van de opvoeder; degene die wordt opgevoed is van ondergeschikt belang.

46
Q

andragogiek

A

het helpen en begeleiden van volwassenen met als doel hun welzijnssituatie te verbeteren

47
Q

Theodor Litt (1880-1962)

A

fenomenologische pedagoog. wilt onderzoeken of er in de opvoedingssituatie sturend of kindvolgend gehandeld moet worden (führen of wachsenlassen). wachsenlassen betekent letterkijk dat een kind niet beïnvloed dient te worden en dat alles vanzelf goed komt. Er zit gevaar in het uitoefenen van macht. Führen is het doel om een bepaald ideaal menstype te vormen. een kenmerk hiervan is het strak leiding geven en zo veel mogelijk voor het kind bepalen. als een van de twee polen wegval is ook de opvoedingsrelatie verdewenen.

48
Q

Maria Montessorie

A

opvoedeling moet op het juiste moment (gevoelige periode) zaken aangereikt krijgen waarmee het zich kan ontwikkelen.
= een kindvolgend en een responsieve theorie. er wordt niet opgedwongen. opvoeder heeft als taak het kind moedig te maken en vertrouwen te geven in de wereld en in zichzelf. in puberteit wordt relatie meer symmetrisch

49
Q

STEP-programma

A

trainingsprogramma waarbij met concrete rollenspellen wordt geoefend. de gelijkwaardigheid tussen ouder en kind en hun behoefte aan verbondenheid staat centraal. Belangrijk uitgangspunt is ondogmatisch opvoeden.

50
Q

ondogmatisch opvoeden

A

er is geen vaste gedragsvoorschriften voorhanden voor het handelen van de opvoeder als het kind bijvoorbeeld schreeuwt of liegt. methoden zijn van ondergeschikt belang; het gaat er vooral om dat ouders voor zichzelf leren aangeven waar hun opvoedingsgrenzen liggen

51
Q

SESK-programma

A

hecht veel waarde aan rechten van kind, met name opvoeding zonder geweld. ouders moeten leren uitleggen wat de zin is van regels en grenzen

52
Q

Triple-P-programma

A

meer sturend dan SESK of STEP. positieve pedagogiek.

53
Q

hyper-parenting / too good mothering

A

ouders maken zich voortdurend zorgen om lichamelijke en geestelijke welzijn van kind.

54
Q

tabula rasa (John Locke)

A

onbeschreven blad. blad wordt na geboorte volgeschreven door opvoeding.

55
Q

nature/nurture-kwestie

A

het karakter van het kind is voornamelijk biologisch bepaald (nature) of het kind is voornamelijk een product van zijn opvoeding (nurture)

56
Q

Herbart (1776-1841)

A

een van grondleggers pedagogiek als academische discipline. bespreekt voorwaarden voor opvoeding. Bildsamkeit = het aanspreekbaar zijn voor veranderingen en de mogelijkheid hebben om zelf te kunnen veranderen. opvoeden is het kind inleiden in een zinvolle wereld die de opvoedeling aanspreekt, hem of haar boeit, en dat hij of zij zich opgeroepen (uitgedaagd) voelt tot zelfverwezenlijking. niet allerlei feiten en normen doorgeven.

57
Q

Jean-Jacques Rousseau (1712-1778)

A

boek Emile. een opvoedeling kan pas uitgroeien tot een goed burger als hij zijn eigen koers kan uitzetten door zijn eigen denken. de opvoeding wordt gegeven door de natuur, de oorspronkelijke aanleg, de mens en de noodzaak. de kindertijd mag niet worden opgeofferd aan de onzekere toekomst. de ontwikkeling van het kind moet door het leren worden gestimuleerd. de opvoeder moet uitdagen om hem zaken te laten leren.

58
Q

Ton Beekman (1926-2014)

A

pedagogiek is plansysteem. doelen en middelen worden samengebracht. de opvoeding is vooral gericht op opgroeien in een pluriforme samenleving, waar levensbeschouwingen en verschillende culturen moeten samenleven. de opvoeding moet onderscheidingsvermogen bijbrengen, evenals bereidheid tot levenslang leren. moet grotere tolerantie opbrengen voor andere groepen en minderheden in de samenleving.

59
Q

valkuil Beekmans systeem

A

de nogal technologische benadering kan gemakkelijk te centraal komen staan.

60
Q

Ben Spiecker (1943-2009)

A

benadrukt het belang van het humaniseren in de opvoeding. door interactie wordt het kind uitgenodigd tot deelname aan de menselijke levensvormen. het doel van opvoeding is persoonswording. een persoon worden betekent geleid kunnen handelen, getraind worden in vaardigheden die ervoor zorgen dat kinderen later aan de samenleving kunnen deelnemen. Het opvoedingsklimaat is bepalender dan de pedagogische handelingen.

61
Q

Jan Dirk Imelman (1939)

A

gevoel geven van vertrouwen en geborgenheid aan kind is nodig op opvoeding te laten slagen. hij onderzoekt welke persoonlijke eigenschappen van belang zijn om een goede opvoeder te zijn. hij pleit voor een appellerend-normatieve pedagogiek. we kunnen onszelf onderscheiden doordat we begripsmatig greep kunnen krijgen op de wereld en daarnaar kunnen gaan handelen. opvoeden is maatwerk geworden.

62
Q

Jan Dirk Imelman (1939)

A

gevoel geven van vertrouwen en geborgenheid aan kind is nodig op opvoeding te laten slagen. hij onderzoekt welke persoonlijke eigenschappen van belang zijn om een goede opvoeder te zijn. hij pleit voor een appellerend-normatieve pedagogiek. we kunnen onszelf onderscheiden doordat we begripsmatig greep kunnen krijgen op de wereld en daarnaar kunnen gaan handelen. Imelman gaat hierbij in tegen de empirisch-technologische en de normatieve pedagogiek. Deze vormen leiden tot een formeel uitsprakensysteem over de meest geschikte wijze van beïnvloeden.

63
Q

appellerend-normatieve pedagogiek

A

pedagogiek dicteert niet wat er gedaan of gelaten moet worden, maar geeft hooguit maatstaven. opvoeden is maatwerk geworden

64
Q

Rien van Ijzendoorn (1952)

A

bepleit reflectie over waarden en normen die verband houden met opvoedingsdoelen en aanvaardbare opvoedingsmiddelen. belangrijk thema in zijn onderzoek is hechtingsgedrag. Ook genetische en neurobiologische achtergronden van gehechtheid, ontwikkeling brein en hormonale ontwikkeling van kinderen evenals de regulatie van emoties

65
Q

Philippe Meirieu (1949)

A

legt accent op bieden van weerstand. het recontrer en confronter (botsen van personen). opvoeden is volgens hem het aangaan van de strijd. de opvoeder mag zich niet aan de strijd onttrekken en de weerstand die daardoor ontstaat moet zijn of haar uitdaging zijn. de opvoedeling kan slechts zichzelf worden als hij of zij niet vlucht uit deze weerstand ten opzichten van de opvoeder, waarbij wederzijdse verantwoordelijkheden ontstaan.

66
Q

Jesper Juul (1948)

A

ouders moeten vooral worden begeleid bij hun introspectie. ouders moeten vooal voor zichzlef duidelijk bepalen wat de grenzen zijn. kinderen leren door nabootsing en daarom zijn explicite opvoedingsmiddlen zoals straffen en belonen vaak niet nodig.

67
Q

John Dewey (1859-1952)

A

accentueert het bevorderen van de zelfstandigheid en de alertheid van de opvoedelingen. hij benadrukt het belang van het begeleiden en stimuleren tot het zelfstandig leren denken. stimuleren van de nieuwsgierigheid en kritische blik op de maatschappij. visie van pragmatisme. het opvoedingsproces is het vinden van een dynamische balans tussen de individuele en de sociale aspecten. Opvoedende taak van school staat boven het leren. Samenwerkend leren in kleine groepjes.

68
Q

pragmatisme

A

een stroming waarbij de mens primair wordt beschouwd als een denkend of kennend wezen

69
Q

Johann Heinrich Pestalozzi (1746-1827)

A

gaat uit van creatieve samenspel tussen ontwikkeling, socialisering en zelfvorming, georganiseerd door opvoeder. Medeleven en affectie zijn belangrijke ingrediënten van de opvoeding. ze ontwaken dan geestelijk. hierdoor zijn zij later in staat met iedereen van verschillende rangen en standen te kunnen omgaan en hen als gelijken te behandelen. In zijn pedagogiek legt hij het accent op de ontwikkeling van de emoties en niet op het onderrichten van dociele burgers die zonder vragen de autoriteiten zouden gehoorzamen.

70
Q

bio psychologen over nature/nurture

A

alles is nature en bijna alles is nurture. we handelen eerst op grond van onze breingeschiedenis (gevolg van ervaringen) en daarna zeggen we pas wat we denen

71
Q

opvoedingmilieus

A
  1. het primaire opvoedingsmilieu = de ouders van het kind (kerngezin)
  2. het secundaire opvoedingsmilieu = opvoeding buitenshuis door professionals zoals op school en kinderdagverblijf
  3. het tertiaire opvoedingsmilieu = de straat, de buurt en de cultuur.
72
Q

Range of reaction

A

alle mogelijke uitkomsten van de speelruimte tussen het genotype en het fenotype. Naarmate bij een soort de range of reaction groter is, dus naarmate er meer verschillende uitkomsten van aanleg zijn, zoals die in de genen is vastgelegd, de omgeving en daarmee de opvoedingscontext in potentie van meer belang is. Bij mensen is deze range of reaction zeer groot, waardoor opvoeding en kennis van opvoeding van zeer groot belang zijn.

73
Q

het constructivistische model (opbouwmodel) van Piaget

A

nature en nurture construeren elkaar, beïnvloeden elkaar in een dynamische wisselwerking. Hierbij wordt nature als het ware geconstrueerd (opgebouwd) door een groot aantal individuele ontwikkelingen.

74
Q

Brain interpreter

A

iemand die een keuze moet rechtvaardigen nadat deze al om andere redenen is gemaakt.

75
Q

risico gesloten gezin

A

sociaal isoloment

76
Q

plaats in kinderrij

A

oudste kind kan zich tekortgedaan voelen als na hem nog anderen kinderen komen (sibling rivalry). kan leiden tot onzekerheid en frustatie. middelste kinderen worden doorgaans meer ontspannen opgevoed. zij zijn meer geneigd tot compromissen. jongste kinderen krijgen meestal veel vrijheid, waardoor zij speelser zijn en veel vertrouwen hebben in andere mensen.

77
Q

typen vaders (jain, 1996)

A
  1. de verzorgende vader
  2. de vader als speelkameraad of leraar
  3. de disciplinerende vader
  4. de niet-betrokken vader

de eerste twee typen zijn hoger opgeleid en hebben een hoger sociaal prestige. de laatste twee scoren hoger op problemen zoals neuroticisme

78
Q

pedagogische taken school

A

het bevorderen van een sociaal-emotionele en morele ontwikkeling en het helpen en begeleiden van de leerlingen om eenzelfstandig en verantwoordelijk persoon te worden.

79
Q

voorschriften school

A
  • kinderen moeten leren respectvol met elkaar om te gaan, moeten leren te weten dat ze weaardeerd worden, dat ze uitgedaagd worden om verantwoordelijkheid te nemen voor elkaar en ze moeten leren intitiatieven te nemen om zelfstandig te kunnen werken.
  • de leerkrachten dienen daarvoor houvast en structuur te bieden. leerkrachten hebben naast hun didactische taken ook pedagogische verantwoordleijkheid voor de leerlingen. deze verantwoordelijkheid moet voortvloeien uit een goed besef van verschillende culturele, maatschappelijke en sociale contexten.
80
Q

gevolg secundair opvoedingsmilieu

A

krijgen andere waarden, regels en normen dan thuis. worden in andere zaken gestimuleerd of geremd. kan tot verwarring leiden maar ook feilbaarheden in opvoeding compenseren.

81
Q

pedagogische principes reform onderwijs

A
  • het onderwijs moet een continue ontwikkeling van leerlingen waarborgen en moet kindvolgend zijn
  • moet rekening houden met individuele verschillen tussen leerlingen wat betreft mogelijkheden, belangstelling en tempo
  • dient creativiteit te worden ontwikkeld.
82
Q

reformbaisscholen

A
  • freientscholen
  • montessorischolen
  • jenaplanscholen
  • daltonscholen
  • de vrije school
83
Q

is schoolopvoeding waardevrij?

A

nee. Er zijn protestante, katholiek, openbare etc. scholen. leerlingen moeten de waarden en normen hieraan naleven.

84
Q

wat voor invloed heeft tertiare opvoedingsmilieu op kinderen?

A

leren vershil goed en kwaad door conflicten. door contact andere kinderen leren ze emoties ervaren en herkennen. sociale vaardigheden en ondervinden belang vriendschap.

85
Q

Judith rich Harris

A

omgeving beïnvloed kind. pleit voor herwaardiering van de rol van ouders en tegen het nutteloze schuldgevoel over het eventuele falende resultaat van de opvoeding.

86
Q

Accomodatie en assimilatie

A

er is in de opvoeding sprake van een wisselwerking tussen accomodatie en assimilatie. het verwerven van kennis en inzichten. zorgt voor adaptie = een aanpassing aan de omgeving.

87
Q

accommodatie

A

het vormen van een nieuw denkschema of het aanpassen of veranderen van eenbestaand denkschema in het organisme. het gaat dus om het bouwen van een structuur waarin gebeurtenissen een plaats krijgen.

88
Q

assimilatie

A

het inpassen van gebeurtenissen of feiten binnen een accommodatie. als de feiten niet meer in de theorie passen, moet de theorie worden aangepast. oftewel verder worden geaccommodeerd.