Levensloopbenadering (YL 4.2) Flashcards

1
Q

Wat zijn transities (Merriam)

A
  1. Perioden van verandering die perioden van stabiliteit afwisselen. In een transitieperiode worden vraagtekens gezet bij het levenspatroon gevormd door zowel biologische en psychologische behoeften als sociale verwachtingen.
  2. Verschillende mogelijkheden tot verandering worden verkend. Er tekent zich een voorkeur af voor keuzes die de basis van de structuur vormen voor de volgende periode van stabiliteit in iemands leven.
  3. Een transitie wordt beschouwd als een keerpunt in iemands leven, is gekenmerkt door verschillende mogelijkheden en uitdagingen en gaat gepaard met een cruciale verandering in relaties, patronen, aannames en rollen.
  4. Transities zijn gelegenheden om te leren en om zich te ontwikkelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4 types transities (Merriam)

A
  1. Geanticipeerde transities: levensgebeurtenissen die verondersteld worden plaats te vinden in de levensloop van de meeste mensen. B.V: afronden studie, vinden levenspartner, krijgen van kinderen = normatieve levensgebeurtenissen. Komen ongeveer gelijktijdig voor bij een aantal individuen in eenzelfde cultuur en eenzelfde tijdgeest. Toch ook zekere variabiliteit tussen mensen in de timing. Of de transitie gepaard gaat met mogelijkheden tot leren en ontwikkelen, hangt af van de timing. Wanneer = rond het moment waarop deze gebruikelijk is dan is de kans op leren en ontwikkeling groter dan wanneer dat niet het geval is. In dat laatste geval is er minder sociale steun aanwezig en is het risico groter dat de transitie gepaard gaat met een crisis.
  2. Niet-geanticipeerde transities: onverwachte levensgebeurtenissen die sterk persoonsgebonden zijn en die niet bij een bepaalde levensperiode horen. B.V: ongeval, scheiding, winnen van de loterij = niet-normatieve invloeden op de levensloop die het leven van het individu een heel ander verloop geven. Deze transities zijn dikwijls zeer stressvol maar hebben vaak meer mogelijkheden om tot leren en ontwikkeling te leiden dan de geanticipeerde transities.
  3. ‘Non-event’-transities zijn levensgebeurtenissen die zich tegen de verwachting in niet hebben voorgedaan en zo de koers van het leven veranderen zoals het onverwacht kinderloos blijven of het uitblijven van een verwachte promotie. Ook deze transities kunnen gepaard gaan met leren en ontwikkelen.
  4. De sluimerende transities (“sleeper transition”) zijn transities die geleidelijk, soms onopgemerkt plaatsvinden totdat ze uiteindelijk resulteren in een verandering van rollen, relaties en patronen zoals het gradueel verslechteren van een relatie of het subtiel verwerven van een bepaalde competentie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

transitiemodel van Bridges

A

driefasenmodel dat begint met een
1. ‘loslaatfase’ (‘endings’) waarbij iemand loskomt van routines of gedragspatronen, rollen, relaties, aannames of het zelfbeeld. Dit loslaten kan gradueel of abrupt, pijnlijk of opwindend zijn. De daaropvolgende fase, de
2. ‘neutrale zone’ genoemd, is een niemandsland tussen de oude en de nieuwe realiteit. Het oude is er niet meer en het nieuwe voelt nog niet comfortabel. De derde en laatste fase is de
3. fase van het nieuwe begin waarbij iemand bewust en doelgericht overgaat tot een nieuwe, andere manier van handelen en zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zevenfasenmodel van Sugerman

A

focus op de fysieke en emotionele aspecten van een transitie, met name de transities die zich onverwacht in de levensloop voordoen. Bij zulke gebeurtenissen
1. voelt een individu zich geïmmobiliseerd, overweldigd en is hij vaak niet in staat om onmiddellijk te reageren (fase 1).
2. Deze eerste reactie kan gevolgd worden door een opvallende stemmingswisseling in de richting van wanhoop of extase, afhankelijk van de aard van de gebeurtenis (fase 2).
3. De derde fase bestaat vaak uit een minimalisering van deze gevoelens, en ook van de mogelijke impact van de gebeurtenis op het leven.
4. De vierde fase wordt gekenmerkt door loslaten van of breken met het oude.
5. Hierna worden verschillende alternatieven voor de nieuwe realiteit getest (fase 5).
6. In een zesde fase staat zingeving centraal, waarbij iemand bewust probeert te leren van de ervaring en van wat zich heeft voorgedaan.
7. In een zevende en laatste fase is er sprake van integratie waarbij het individu vrede heeft met de verandering en er zich comfortabel bij voelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verloop van transities

A

Niet zo lineair is als transitiemodellen doen vermoeden. Transities zijn complex; individuen kunnen niet alleen heen en weer bewegen tussen de verschillende fasen, maar kunnen ook in of uit transitie zijn of te maken hebben met verschillende transities. Transities zijn bovendien niet sequentieel in de levensloop maar laten hun invloed vaak gedurende de gehele levensloop gelden. Een transitie eerder in het leven heeft vaak invloed op een transitie later in het leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Aan welke voorwaarden moet volgens Merriam een transitie voldoen om een leerervaring te worden?

A

Bij een gebeurtenis die te incongruent of te gelijkend is aan de voorgaande ervaringen is de kans klein dat ervan geleerd kan worden. Een gebeurtenis moet zodanig ongemakkelijk zijn, onrust veroorzaken of het individu zodanig intrigeren dat deze de gebeurtenis niet kan negeren of verdringen, maar gedwongen wordt er aandacht aan te besteden en erop te reflecteren. Reflectie, oftewel de cognitieve en affectieve activiteiten van een individu om zijn ervaringen te onderzoeken en tot nieuwe inzichten te komen, typeert vaak het begin van de leerervaring. Daarnaast bepaalt ook de betekenis die iemand aan de gebeurtenis geeft het leerpotentieel van die gebeurtenis. Deze betekenis is persoonsgebonden en wordt mede beïnvloed door culturele en contextuele factoren. Ook de leermogelijkheden in de omgeving zoals scholing of toegang tot coaching, bepalen of en wat er geleerd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De coach heeft de rol om het leren en het ontwikkelen bij transitie mogelijk te maken. Hoe kan de coach zo’n ontwikkelingsgerichte verandering stimuleren bij de coachee?

A

Leren gedurende een transitie kan additief zijn; er worden nieuwe vaardigheden, gedragingen en sociale rollen aangeleerd. Leren gedurende een transitie kan echter ook ontwikkelingsgericht zijn in de zin er dat er significante veranderingen optreden in iemands perspectief of proces van zingeving. Transitie is stressvol en kan gepaard gaan met negatieve emoties die een nadelige invloed hebben op de geestelijke gezondheid. Kan helpend zijn om emoties te zien als een ‘normaal’, gebruikelijk element van het transitieproces.

Stimuleren ontwikkelingsgerichte verandering stimuleren door aan te moedigen om buiten diens bestaande referentiekader te denken.

Opbouwen van effectieve copingstrategieën en hulpbronnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Alexandra Sacks ‘push and pull’ :

A

Baby’s zijn na hun geboorte uitermate afhankelijk van hun ouders; ouders moeten veel inspanning leveren om voor hun kind te zorgen. Het hormoon oxytocine is belangrijk voor de binding tussen het kind en de moeder, dat door huid-op-huid contact af wordt gegeven. Dit hormoon helpt om het ‘brein’ van de moeder helemaal op de baby te focussen en al haar aandacht op het kind te richten (‘pulling her attention in’). De baby neemt op die manier een centrale positie in haar leven in.
Aan de andere kant voelt de nieuwe moeder, volgens Alexandra Sacks, een drang in zich om deze centrale positie van de baby weg te duwen (‘pushing away’). De moeder wordt zich bewust van alle andere onderdelen van haar identiteit die niet direct iets te maken hebben met het moeder-zijn; zoals haar sociale contacten, haar werk, haar hobby’s, haar spiritueel en intellectueel leven. Daarnaast zijn er ook fysieke aspecten die voor haar belangrijk zijn zoals slapen, eten en sporten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het INSIGHT-framework

A

Werd in 2011 ontwikkeld door Palmer en Panchal. Het framework bestaat uit zeven onderdelen die elk een ander doel binnen het coachingtraject nastreven:
zelfinzicht vergroten;
fasen van transitie normaliseren;
positieve coping ondersteunen;
integratie van verleden,
heden en toekomst;
tijd en ruimte nemen;
inzicht in het grotere plaatje en
oplossingen schetsen die specifiek aangepast zijn op het individu. Is een heel variabel framework en op verschillende manieren toe te passen op casussen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uit recente cijfers van de Nederlandse Orde van Beroepscoaches uit een benchmark onder ruim 1100 beroepscoaches (NOBCO, 2018) kwam naar voren

A

Dat vier van de top-vijf coachvragen werkgerelateerde thema’s zijn, namelijk de werk-privé-balans,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

persoon-omgevingsbenadering (person-environment approach) van Frank Parsons (1909).

A

Ook wel het matchingsmodel genoemd, probeert individuen te ondersteunen een goed onderbouwde loopbaankeuze te maken door kennis over zichzelf te relateren aan een beroep of functie. Volgens Parsons zorgde een bewuste beroepskeuze op basis van matching ervoor dat de tevredenheid en betrokkenheid in het werk toenamen. Hierdoor zou productiviteit stijgen en zouden inefficiëntie en onnodige arbeidskosten afnemen. Binnen deze benadering worden met behulp van verschillende instrumenten belangrijke persoonlijke eigenschappen als talenten, vaardigheden, interesses, resources, beperkingen en andere kwaliteiten van de coachee in kaart gebracht. Vervolgens wordt een beroep of een functie aangeraden waarvan de beschrijving zo goed mogelijk aansluit bij dat persoonlijke profiel. De persoonlijkheid van de coachee wordt zo gematcht met ‘de perfecte baan’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kritische bedenkingen over de persoon-omgevingsbenadering van Frank Parsons

A
  1. Statisch model. Er wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid tot verandering. De match tussen persoon en omgeving is immers niet statisch, maar dynamisch.
    Organisaties veranderen continu om te kunnen blijven voldoen aan behoeften van klanten, om de concurrentie bij te blijven en om in te spelen op disruptie en technologie-gedreven innovaties. 2. Tijdgeest met het belang en de waarde die aan werk worden toegekend, verandert. In plaats van een eenmalige, zo perfect mogelijke match tussen de persoon en de functie wordt het nu steeds duidelijker dat ‘de perfecte match’ een kwestie is van voortdurende wederzijdse aanpassing waarbij de werknemer ook regie heeft, meer nog, regie moet nemen.
    De vraag naar de persoonlijke betekenis van werk voor die bepaalde persoon komt steeds meer centraal te staan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

mechanismen en processen die beschrijven hoe werk betekenisvol kan worden voor iemand. Een mechanisme kan worden gezien als Rosso, Dekas en Wrzesniewski (2010)

A

Een soort drijvende kracht onderliggende aan een verband tussen twee of meer variabelen; mechanismes geven als het ware een inzicht in processen waarmee variabelen elkaar kunnen beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zeven verschillende categorieën van mechanismes besproken die beschrijven hoe het kan komen dat werk als betekenisvol wordt waargenomen. Rosso, Dekas en Wrzesniewski (2010)

A

Authenticiteit

Zelfeffectiviteit (self-efficacy)

Zelfwaardering (self-esteem)

Purpose, (gevoel doelgerichtheid)

Belongingness (betrokkenheid bij een groep)

Transcendentie (transcendence)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Authenticiteit

A

Overeenkomst tussen iemands gedragingen en de waarneming van het eigen zelfbeeld. Ervaringen op het werk die samengaan met het zelfbeeld hebben een significante invloed op hoe betekenisvol iemand zijn eigen werk vindt

drie verschillende manieren openbaren:

  1. Overeenstemming met het zelfbeeld (self-concordance): in hoeverre mensen denken dat gedragingen en taken op hun werk passen bij hun eigen interesses en waarden. Als deze overeenkomen voelt de persoon hierdoor een diep gevoel van verbondenheid met zichzelf wat wederom ervoor zorgt dat het werk als betekenisvol wordt waargenomen.
  2. Identiteitsbevestiging (Identity affirmation): mechanisme waarbij werk ervoor zorgt dat kenmerken van de persoonlijke identiteit aangesproken en geprikkeld worden.
  3. Persoonlijke toewijding (personal engagement): mechanisme waar werk betekenisvol wordt door individuele gevoelens van toewijding en intrinsieke motivatie. Deze gevoelens zorgen ervoor dat werk betekenisvol wordt voor een individu omdat het als een soort verwerkelijking of naleving (enactment) van het ware zelf of het zelfbeeld kan worden gezien.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zelfeffectiviteit (self-efficacy)

A

Individuele overtuiging iets te kunnen bereiken. Het ervaren van zelfeffectiviteit op of door het werk kan werk betekenisvol maken omdat het iemand het gevoel geeft controle uit te kunnen oefenen op zijn/haar omgeving

Drie manieren

  1. Autonomie: mensen behoefte aan autonomie - zich psychologisch vrij kunnen voelen. Binnen de context van het werk zou dat kunnen betekenen dat iemand zijn eigen taken en de invulling ervan tot op zekere hoogte mee kan bepalen.
  2. Competentie: Een gevoel van competentie kan ontstaan door bijvoorbeeld uitdagingen te overwinnen op het werk. Als iemand zich in staat voelt om werkgerelateerde uitdagingen het hoofd te bieden, wordt het werk als betekenisvol/zinvol waargenomen.
  3. Waargenomen invloed: het idee hebben een verschil te maken binnen bijvoorbeeld de organisatie of werkgroepen.
17
Q

Zelfwaardering (self-esteem) =

A

Zelfwaardering (self-esteem) kan worden gedefinieerd als de waardering voor het eigen ik, met alle positieve en negatieve kenmerken en competenties die daarmee worden geassocieerd (Baumeister, 1998). Het gevoel iets te bereiken of het gevoel van bevestiging, door de vervulling van werktaken, kan ervoor zorgen dat individuen inzien dat ze waardevolle personen zijn. Dit mechanisme lijkt sterk op het mechanisme bij zelfeffectiviteit. Het onderscheidt zich erin dat zelf-effectiviteit gaat over de controle die iemand voelt om invloed op zijn omgeving uit te oefenen en deze te kunnen veranderen, terwijl het mechanisme van zelfwaardering meer gaat over het gevoel diep van binnen waardevol te zijn.

18
Q

Belongingness (betrokkenheid bij een groep)

A

behoefte om voortdurende, positieve en belangrijke relaties te vormen en te onderhouden. twee mechanismes onderscheiden.

  1. Sociale identificatie kan werk betekenisvol door mogelijkheid contact te hebben met anderen en deel uit te maken van een begerenswaardige groep, waar overtuigingen en eigenschappen gedeeld worden.
  2. Interpersoonlijke verbondenheid: werk, door het gevoel deel uit te maken van een groep en erbij te horen, een bron kan zijn van positieve gevoelens.
19
Q

Transcendentie (transcendence) wordt als een zesde mechanisme beschreven. Dit mechanisme kan hierbij op de volgende manieren tot uiting komen:

A

Zelf-abnegatie: Werk kan ons de mogelijkheid bieden dat we iets bijdragen aan dingen die verder reiken dan de eigen persoon of het eigen bestaan.
Interconnectie: Werk kan ervoor zorgen dat we iets positiefs kunnen bijdragen aan de samenleving, de organisatie, de familie of een spirituele entiteit. Dit versterkt het gevoel deel uit te maken van een groep/systeem die/dat alleen kan bestaan door de inspanning van verschillende individuen).

20
Q

Cijfers CBS over werk

A

gemiddeld blijven werknemers tien jaar bij eenzelfde werkgever werkzaam
Jongeren onder de 25 jaar blijven niet eens langer dan 2 jaar bij eenzelfde werkgever;
Oudere werknemers tussen de 25 en 45 jaar werken gemiddeld 7 jaar bij eenzelfde werkgever en veranderen vaak intern van functie.

21
Q

meta-analyses (Oliver et al.,1988; Whiston et al., 1998) onderzochten de kortetermijneffectiviteit van loopbaancoaching

A

Loopbaancoaching werd hierbij omschreven als elke behandeling of aanpak gericht op het bevorderen van de coachee zijn carrièreontwikkeling of op het in staat stellen van de coachee om betere carrièregerelateerde beslissingen te nemen. Uit beide meta-analyses bleek dat zulke interventies een significant positief effect hadden op het algemeen functioneren van de coachee; deze ontwikkelde betere sollicitatiegespreksvaardigheden, betere probleemoplossende vaardigheden en rapporteerde ook meer zelfwaardering en zelfvertrouwen. Daarnaast hadden deze interventies ook een significant positief effect op de beslisvaardigheid bij werkgerelateerde keuzes.

22
Q

Een meer recente studie (Perdix et al., 2011) onderzocht het langeretermijneffect van loopbaancoaching

A

face-to-face setting, vier tot vijf sessies van een uur.
Eerste fase: coachvraag helder geformuleerd.
Tweede fase: assessment en informatievergarende opdrachten. Derde fase werden opties geëvalueerd, besluiten genomen en actieplannen ontwikkeld om de besluiten uit te voeren.

Onmiddellijk na het traject gemeten, na drie maanden en na twaalf maanden.

Ouder of jonger dan 21 jaar

De resultaten laten in beide groepen een continue daling zien in carrièrebesluiteloosheid van de coachees. Ook op een langere termijn van 3 of 12 maanden zorgt de loopbaancoaching voor een afname van carrièrebesluiteloosheid. De resultaten lieten ook zien dat er sprake was van een interactie tussen leeftijdsgroep en tijd: de oudere groep (>21 yrs) liet significant meer stabiliteit in CDDQ-scores over tijd zien dan de jongere groep (<=21 yrs), waarbij een duidelijkere afname over tijd zichtbaar was.

23
Q

Naast kwantitatieve gegevens werden in het onderzoek van Perdrix en collega’s (2011) ook kwalitatieve data verzameld. Coachees kregen drie en twaalf maanden na beëindiging van het coachtraject de open vraag om de veranderingen te beschrijvingen die zich in de afgelopen tijd in hun professionele en privéleven hadden voorgedaan, evenals de mate waarin ze hun werkgerelateerde coachdoelstellingen hadden bereikt en hun tevredenheid daarbij.

A

Vier categorieën:

  1. Implementatie
    tijdens het coachtraject genomen beslissingen in de praktijk uitgevoerd.

Het merendeel van de coachees (50 van 78 coachees = 64 procent) behoorde tot de categorie ‘implementatie’. Een jaar na het coachtraject hebben ze de besluiten die ze tijdens het traject namen, in de praktijk gebracht. Ze zijn tevreden en zijn van mening dat ze de doelstellingen zoals ze voor en tijdens het coachtraject geformuleerd hadden, bereikt hebben.

  1. Verandering
    wijzigden hun beslissingen en maakten in de praktijk dus andere dan in het coachtraject besproken keuzes.

Tien coachees (13 procent) hebben het carrièrepad bijgestuurd. Zij veranderden van mening en maakten uiteindelijk andere keuzes. Hoewel dit strikt genomen als een mislukking van de loopbaancoaching geïnterpreteerd kan worden, namen deze coachees een werkgerelateerde beslissing en brachten ze deze in de praktijk zonder bijkomende ondersteuning. Het in staat zijn om zelfstandig werkgerelateerde keuzes te maken en daarop te vertrouwen bij de implementatie getuigt van toegenomen besluitvaardigheden en kan vanuit dat perspectief gezien worden als een positief gevolg van de loopbaancoaching.

  1. Partiële implementatie
    vooruitgang in hun situatie, maar hadden de doelstellingen die zich zelf voorgenomen hadden tijdens het coachtraject nog niet bereikt. Belangrijke professionele vragen bleven nog onbeantwoord.

Andere coachees (9 van 78 coachees=12 procent) bereikten een partiële implementatie van de doelstellingen. Belangrijke professionele vragen bleven nog onbeantwoord.

  1. Geen professionele verandering.
    geen betekenisvolle vooruitgang in het nemen en uitvoeren van werkgerelateerde beslissingen.

Eenzelfde grote groep coachees (9 van 78 coachees=12 procent) gaf aan geen betekenisvolle vooruitgang te ervaren in het nemen en uitvoeren van werkgerelateerde beslissingen. Een aantal van deze coachees had persoonlijke moeilijkheden zoals een scheiding of psychische klachten zoals burn-out-symptomatologie. Zulke persoonlijke moeilijkheden waren te gecompliceerd voor dit type van kortdurende loopbaancoaching; vaak verhinderen zulke persoonlijke moeilijkheden de coachees ook om tijd en energie te besteden aan het verwezenlijken van hun professionele doelen.

Besluitend: de meeste coachees bleken binnen een jaar de werkgerelateerde keuzes die ze tijdens of na het coachtraject maakten, te implementeren. Dit is een indicatie van de kortetermijneffectiviteit van loopbaancoaching.

Dit nog goed uitwerken en dan verder bij vraag drie van 4.2.4

24
Q

Artikelen over de langeretermijneffectiviteit van loopbaancoaching en de precieze invulling van effectieve coaching zijn nog te schaars

Eén meta-analyse (Brown et al, 2000) identificeerde op basis van 62 studies 18 componenten die onderdeel waren van de loopbaancoachtrajecten.

Door de effectiviteit van de verschillende componenten op basis van eerder onderzoek te vergelijken identificeerden de onderzoekers vijf zogenaamde kritische (oftewel effectieve) componenten van loopbaancoaching die een cruciale bijdrage aan de effectiviteit van de loopbaancoaching hebben.
– i) het gebruiken van werkboeken of geschreven oefeningen,
ii) gepersonaliseerde interpretaties en feedback,
iii) het tijdens de sessie verzamelen van werkgerelateerde informatie,
iv) modeling
v) aandacht voor de sociale steun of sociale afkeuring die bij de werkgerelateerde beslissing hoort

A

Studies waarbij de loopbaancoaching geen van de vijf kritische componenten bevatte, maar wel één of meerdere van de overige componenten , toonden gemiddeld een effectgrootte van 0.22.

Loopbaancoaching waarbij enkel de ‘niet-kritische componenten’ worden toegepast zijn effectief, doch beperkt in hun effectgrootte vergeleken met loopbaancoaching waarbij een of meerdere kritische componenten zijn toepgepast.

Studies waarbij de loopbaancoaching één, twee of drie van de geïdentificeerde kritische componenten bevatten, toonden gemiddeld een effectgrootte van respectievelijk 0.45, 0.61 en 0.99.

Elke kritische component draagt dus wezenlijk bij aan de effectiviteit van de loopbaancoaching. Deze resultaten suggereren dat deze vijf specifieke loopbaancoaching-componenten cruciaal zijn voor de effectiviteit van het coachtraject, onafhankelijk van de opzet van de studie, de steekproef of de aard van de coaching in termen van een individueel, groeps- of zelfgestuurd format.

Opmerkelijk is ook dat geen enkele studie meer dan drie van de vijf kritische componenten bevatte. Of de effectiviteit verder toeneemt bij toepassing van vier of alle vijf de componenten is dus nog onzeker; ook verklaringen waarom juist deze vijf componenten zo cruciaal zijn, ontbreken nog. Onderzoek ter replicatie en ter verdieping van deze bevindingen is nodig.

25
Q

Uit het voorgaande blijkt dat loopbaancoaching effectief is, zeker wanneer de coach tenminste één van de vijf kritische componenten integreert in zijn coachingsaanpak. De kwaliteit van de coach, in termen van achtergrond, opleiding en up-to-date vakkennis, is onmiskenbaar van belang. De beroepsvereniging van loopbaanprofessionals en jobcoaches (https://www.noloc.nl/) heeft als een van haar speerpunten het voortdurend bevorderen van de deskundigheid van de loopbaancoach en heeft de functie-eisen voor een loopbaancoach op een rij gezet:

A
  1. Werkervaring samen met kennis van mensgerichte vakken op hbo-niveau
    Elke Noloc-erkende loopbaanprofessional heeft op hbo-niveau kennis van mensgerichte vakken. Dankzij een afgeronde opleiding (hbo, universitair of gecertificeerde EVC), algemene werkervaring en specifieke ervaring als loopbaanprofessional. Die kennis richt zich op minstens één eigen deskundigheidsgebied.
  2. Kennis van loopbanen en arbeidsmarkt
    De Noloc-erkende loopbaanprofessional is thuis in loopbanen, beroepen, functies, opleidingen en de arbeidsmarkt; zo diagnosticeert hij makkelijk uw situatie. Daarbij kijkt hij vanuit verschillende perspectieven en houdt hij rekening met denkpatronen. De loopbaanprofessional houdt de nieuwste ontwikkelingen en trends bij. Bijvoorbeeld rondom arbeidsrecht, werkloosheid, re-integratie, sociaal-economische zaken en de invloed hiervan op de werkomgeving.
  3. Inzet van technieken in omgaan met loopbanen en arbeidsmarkt
    Wat werkt goed in uw situatie? De Noloc-erkende loopbaanprofessional kiest hiervoor uit verschillende psychodiagnostische werkwijzen. Ook uit werkwijzen en technieken van het loopbaanadviesvak.
  4. Inzet als coach en adviseur
    De loopbaanprofessional communiceert sterk, luistert goed. Hij ondersteunt en geeft passend en – waar nodig – sturend advies. Ook zet hij verschillende coachings- en trainingstechnieken in.
  5. Doorlopende zelfverbetering
    De loopbaanprofessional blijft zichzelf ontwikkelen. Bijvoorbeeld door vakliteratuur te lezen, training en opleiding te volgen en door zichzelf steeds een spiegel voor te houden. Ook probeert hij andere manieren van benaderen uit.