H 8 en 9 cognitief/gedragsmatige benadering (YL 3.1) Flashcards

1
Q

Gedrags- en cognitieve gedragsbenaderingen kennen een solide wetenschappelijke basis en bieden daarmee bewezen handvatten voor de coachingspraktijk.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gedragsmatige benadering:

A

Gestructureerde en procesmatige aanpak weinig tot geen aandacht voor niet direct zichtbare mentale processen, gaat uit van observeerbaar gedrag als functie van interacties met de omgeving.

Grondleggers: Pavlov, Skinner en Bandura

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cognitief-gedragsmatige benadering
(Cognitive Behavioural Coaching CBC)

A

Wel aandacht voor onderliggende mentale processen als overtuigingen, gedachten en emoties die ten grondslag kunnen liggen aan het gedrag. Een cognitief-gedragsmatige coach zal samen met de coachee op zoek gaan naar emotionele en/of cognitieve blokkades die bepaald gedrag in stand houden en/of het aanleren van nieuw gedrag in de weg staan.

o Cognitieve gedrag coaching (Cognitive Behavioural Coaching CBC) is een integratieve benadering die gebruik maakt van cognitieve-gedragsmatige, niet-diagnostische en probleemoplossende technieken en strategieën combineert binnen een cognitieve gedragsmatige benadering zodat coachees hun realistische doelen bereiken.
o Het kan de prestaties verbeteren, veerkracht verhogen, het welzijn verbeteren, de stress verminderen en belemmeringen voor verandering helpen overwinnen.
o Het is een tweeledige systeembenadering, aangezien het 1) probleemoplossende, 2) oplossingsgerichte en 3) cognitieve gedragsmethodologie gebruikt om coachees te helpen bij het oplossen van praktische problemen en om te gaan met emotionele, psychologische en gedragsblokkades voor prestaties en het bereiken van doelen (Palmer & Neenan, 2000).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

‘black box’ van emoties

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

GROW-model

A

Meest bekende cochingsmodel.
Coach neemt socratische leerstijl aan en stelt open vragen
- Goal
- Reality
- Options
- Way forward

  1. Identificeren van doelen
    Doelen: uitdagend, haalbaar, realistisch, zeer specifiek. Coachee: verbonden met doel, geloven dat hij kan behalen
  2. Herzien van realiteit
    reflectie, huidig functioneren in kaart brengen
  3. Creeren van opties
    meerdere en heel specifiek
  4. Faciliteren van acties
    trial and error
    specifiek gedrag dat leidt tot verbeteringen leren herkennen.

Kern: Focus op verbetering van prestaties door leren en aanpassen van individueel gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Werk van Skinner

A

Skinner was een behaviorist die twee typen gedrag onderscheidde, waaronder operant gedrag. In deze vorm van leren probeert het individu nieuw gedrag uit en ervaart door middel van uitproberen welk gedrag tot een succesvolle uitkomst leidt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Overeenkomsten en verschillen interventiecyclus en GROW-model

A

De interventiecyclus bestaat uit vier fasen, namelijk de 1) diagnosefase, 2) de voorbereidingsfase, 3) de implementatiefase en 4) de evaluatiefase.

De stadia Goal en Reality van het GROW-model passen in de diagnosefase van de interventiecyclus, waarin de probleemdefinitie plaatsvindt en relevante determinanten in kaart worden gebracht.

  • Het ontwikkelen van een interventie als beschreven in de voorbereidingsfase kan worden herkend in het stadium Options van het GROW-model, waarin de coachee mogelijkheden gaat zoeken en benoemen om met de problemen om te gaan.
  • Het laatste stadium (Way forward) van het GROW-model betreft een plan om in de (nabije) toekomst deze mogelijkheden te gaan toepassen. Hier kan een parallel worden getrokken met de implementatiefase van de interventiecyclus, waarin de ontwikkelde interventie wordt geïmplementeerd.

De interventiecyclus wordt gebruikt om tot een passende interventie te komen om aan de oorspronkelijke hulpvraag tegemoet te komen/met een gesignaleerd probleem om te gaan. Deze interventie wordt door de hulpverlener vormgegeven.
In de toepassing van het GROW model wordt niet gestreefd naar de ontwikkeling van een specifieke interventie, maar wordt de coachee begeleid in het zelf zoeken naar ander effectiever gedrag, dat vervolgens wordt geoefend en uitgeprobeerd. het GROW-model geen expliciete evaluatiefase, zoals wel is opgenomen in de interventiecyclus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe is er in het coachingsmodel van Skeffington en Zeus, in tegenstelling tot het GROW-model wel aandacht is besteed aan een vorm van evaluatie?

A

In het derde stadium van het model van Skiffington en Zeus wordt de stap Evaluatie (Evaluation) genoemd, waarbij gekeken wordt naar de bijdrage van het nieuwe gedrag aan het aanvankelijke doel dat de coachee zichzelf heeft gesteld. In het vierde stadium Onderhoud (Maintenance) is ook een element van evaluatie te herkennen, omdat hierin gekeken wordt naar de wijze waarop het nieuwe gedrag kan worden/is ingebed in het gedragspatroon van de coachee. Dit laatste is overigens wel deels te herkennen in het vierde stadium van GROW, waarin de coachee nadenkt over welke stappen hij kan gaan ondernemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Essentieel verschil tussen
interventiecyclus, coachingsmodellen (GROW, T-GROW, I-GROW, vierstadiamodel van Skiffington en Zeus)

A

Zowel de interventiecyclus als de verschillende coachingsmodellen gaan uit van een bepaalde (cyclische) systematiek. In de coachingsmodellen wordt in deze systematiek de regie van het traject expliciet bij de coachee gelegd. Het type open vragen als benoemd in de verschillende modellen, gaat uit van de coachee als expert. ‘Socratic learning style’ De interventiecyclus is een algemeen planningsmodel om stapsgewijs tot een efficiënte en effectieve interventie te komen, waarbij niet per se wordt uitgegaan van de cliënt als expert. Er wordt door de behandelaar gestreefd naar de ontwikkeling en/of implementatie van een psychologische interventie om de cliënt te helpen. In een coachingstraject intervenieert de coachee zelf en wordt daarin (idealiter) niet gestuurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

SPACE

A

SPACE is een acroniem voor de vier gebieden waarop mogelijke veranderingen wenselijk zouden zijn om de doelen van de coachee te behalen:
Fysiologie (Physiology),
Actie (Action),
Cognities (Cognitions)
Emoties (Emotions).
Sociale context waarin dit zou plaatsvinden.

Dit model kan worden gebruikt als een educatief instrument om verbanden tussen deze gebieden aan de coachee te laten zien, onderzoek en ontwikkeling coachingsprogramma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ABCDEF-model Ellis (1962) (deductieve benadering)

A

Is op te splitsen in twee onderdelen.

A: activerende gebeurtenis of tegenslag (activating event),
B: overtuigingen over de gebeurtenis (beliefs); vaak rigide, onlogisch, niet-functioneel
C: (consequences) voor de emotionele, fysiologische en gedragsmatige gevolgen.

In het tweede deel van het ABCDEF-model worden de relaties tussen de modaliteiten vervolgens ook aan de hand van vragen uitgedaagd.

D: uitdagen (‘disputation’) of discussie/uitdagen van denkfouten en deze veranderen.
E: effectieve nieuwe benadering van het omgaan met de uitlokkende gebeurtenis
F: focus op de toekomst, doelen en het leren van dit proces, prestaties verbeteren, beschermen tegen toekomstige stress.
Zo verschuiven de coachees geleidelijk van intellectueel naar emotioneel inzicht.

G: goals: Bij coaching wordt het G-ABCDEF-model vaak ingezet voor stress, prestatie, veerkracht en welzijn

In het SPACE-model zijn deze stappen minder expliciet benoemd, maar is ook aandacht voor het samen met de coachee ontwikkelen van meer behulpzame strategieën en gebruik van meer realistische gedachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Denkfouten niet helpende gedachten, blokkerende gedachten en Prestatie-Interfererende gedachten (thoughts) (PITS)

A

bepaalde verwerking van informatie, waarbij iemand zich richt op onvoldoende of onjuiste informatie en vervolgens onlogische conclusies trekt, niet-accurate verbanden legt of verwachtingen baseert op weinig of geen bewijs.

Toekomstvoorspellen (Fortune-telling): zonder duidelijke aanleiding/bewijslast (‘ik weet het gewoon’)

Labelen (Labelling): in deze gedachte wordt het globale label ‘totaal ongeschikt’ opgeplakt.

Minimaliseren (Minimisation): het hoge cijfer dat iemand heeft gehaald wordt minder waard gemaakt (geminimaliseerd)

Phoneyism: de gedachte dat je men er op een dag achter komt dat je eigenlijk niets voorstelt/ kunt.

Gedachten lezen/conclusies trekken (Mind reading/jumping to conclusions): conclusies trekken op basis van geen of niet-relevante informatie.

Alles-of-niets denken (All-or-nothing thinking): ervaringen beschrijven in extremen/alles of niets.

Schuld (Blame): geen eigen verantwoordelijkheid nemen. Anderen als oorzaak van problemen zien.

Eisen (Demands): rigide gedachten over eisen die iemand aan zichzelf stelt in termen van ‘moeten’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Behaviorisme oorsprong

A

1927 Pavlov en daarna Skinner, klassieke en operante conditionering (trail en error)
Belonen, straffen, wegnemen positieve bekrachtiging.
Bandura (1996) sociaal leren (observeren en imiteren)
Self-efficacy: iemand gelooft in zijn eigen mogelijkheden. Dit concept is gebaseerd op zelfperceptie. Een hoge self-efficacy is gelinkt aan betere prestaties en minder stress.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Concepten uit behaviorisme hebben in de praktijk geleid tot

A

Carrot and stick
- gedrag observeren en competenties meten
- gedrag beloond, bestraft door betaling of beoordeling
- leren wordt gemotiveerd door coaching en rol modellen
Doel: coachee ontwikkeld eigen manieren voor groei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Skeffington & Zeus gebruiken het 4 Fasen & 7 stappen-Model

A
  1. Reflectie
    a. educatie
  2. Voorbereiding
    b. gegevens verzameling
    c. planning
  3. Actie
    d. gedragsverandering
    e. meting
    f. evaluatie
  4. Handhaving
    g. vasthouden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voor welke coachee is behavioristische benadering geschikt?

A

Past bij Westerse filosofie; prestatiedoelen, constante verbetering. No-nonsense en pseudowetenschappelijk
- Doelen stellen inspireert tot hoge prestaties
- Het helpt om het gat tussen nu en doel helder te krijgen door vroegere en huidige prestaties te vergelijken met het doel.
- Het helpt om te brainstormen en om te leren van anderen hun fouten en successen
- Evaluatie met een duidelijk plan
Het heeft een sterk en expliciet leercomponent. Een mogelijkheid tot reflecteren, en leren door het observeren van anderen.

17
Q

o Een belangrijk aspect van cognitieve gedragscoaching is het principe van parsimonie =

A

spaarzaamheid; de minste inspanning leveren om het meeste voordeel te behalen ook bekend als het principe van het scheermes van Occam.

18
Q

Ontwikkeling van cognitieve gedragscoaching

A
  • filosoof Epictetis, die in de eerste eeuw stelde dat individuen ‘niet worden gestoord door de dingen, maar door de kijk die ze erop hebben’.
  • jaren 50 psycholoog Albert Ellis: ontwikkeling rationeel-emotieve gedragstherapie (RET) en het ABCDE-model van emotionele regulatie.
  • In 1960s Aaron Beck  cognitieve therapie
  • Donald Meichenbaum, 1985, benadrukte relevantie van zelf-gesprek in wat hij omschreef als cognitieve gedragstherapie en stress-inoculatietraining.
  • Arnold Lazarus 1981 ontwikkelde multimodale therapie (MMT), een technisch eclectische en systematische benadering die gebruik maakte van een breed scala aan technieken en van verschillende benaderingen. Hij stelde dat MMT-therapeuten als coaches optraden.
  • In de 1980/1990 geleidelijk een fusie van cognitieve therapie met gedragstherapie, ontwikkelde zich tot CGT en CBT
  • REBT was aangepast voor niet-klinische groepen, waaronder Rational Training, uitvoerend leiderschap, productiviteit op het werk, management en uitvoerende ontwikkeling, prestatie en stressmanagementprogramma’s.
  • In VS is Cognitieve Coaching gericht op het ondersteunen van het streven naar excellentie in het lesgeven; een supervisiemodel- of peer-coaching model dat de cognitieve processen en de efficiency van de leraar verbetert.
  • CBC dat zich heeft ontwikkeld sinds de 1990s, integreert de theoretische concepten en strategieën die worden toegepast in cognitief gedrag, multimodaal, rationeel emotioneel gedrag en probleem- en oplossingsgerichte benaderingen.
19
Q

Twee basis uitgangspunten van cognitieve gedragscoaching;

A

1) Iemand heeft onvoldoende ontwikkelde vaardigheden voor het oplossen van problemen en het zoeken naar oplossingen; of past de vaardigheden die hij al heeft niet met succes toe onder druk of stress;
2) De manier waarop iemand zich voelt of zich gedraagt, wordt grotendeels bepaald door de overtuigingen die hij heeft en zijn beoordeling van een bepaalde situatie of probleem. Bovendien kunnen de resulterende negatieve emoties, zoals angst, hun prestaties verstoren en het welzijn verminderen.

20
Q

Doelen van cognitieve gedragscoaching (CBC)

A

o Probleemoplossende vaardigheden verbeteren, bewustwording gedachten, ondersteunen bij het wijzigen van overtuigingen die interfereren bij prestaties, stress-induceren en doelen blokkeren.
o ontwikkelen van actieplannen voor toekomst met als uiteindelijk doel hen te helpen hun eigen coach te worden. Deze plannen omvatten oplossingsgerichte strategieën, verbeteren of maximaliseren van prestaties onder druk.
o gebaseerd op de ‘goal-setting theory’, probleemoplossende theorie, informatieverwerkingstheorie, psychologisch interactionisme en sociaal-cognitieve theorie.

21
Q

Probleemoplossend en oplossingsgericht raamwerk: PRACTICE

A

1 Probleem identificatie (of presenting, prupose of coaching, preferrerd options/outcome
2 Realistische, relevante doelen
3 Alternatieve oplossingen genereren
4 Consequenties
5 ‘Target’ Pak de meeste haalbare oplossing
6 Implementeer de
‘Chosen’ gekozen oplossing
7 Evalueer

o in verschillende talen en culturen
o geen diepgaande cognitieve beoordeling en interventies als deze door de coach en coachee niet nodig worden geacht.
o Als de voorgestelde oplossing succesvol is geweest, kan de coachee een ander probleem selecteren dat hij wil aanpakken en stap 1-7 opnieuw volgen.
o Het is belangrijk om methodisch één groot probleem tegelijk aan te pakken in plaats van meerdere problemen tegelijk.
o Als de coachee vastloopt op een bepaalde stap in het raamwerk vanwege een emotionele of psychologische blokkade - kan de coach het ABCDEF-model gebruiken om deze te helpen onderzoeken en op te heffen.

22
Q

Neenan en Palmer (2001) coaches die bedreven zijn in PRACTICE model: gebruik maken korter model

A

STIR: Selecteer een probeem, Target de oplossing; Implementeer de oplossing; Review de uitkomst.
PIE: Probleemstelling; Implementeer een oplossing; Evalueer het resultaat.

Deze kortere modellen van probleemoplossing worden meestal gebruikt om een probleem snel te verwerken om een crisis het hoofd te bieden of om snel een beslissing te nemen. Kan leiden tot een minder bevredigende uitkomst door de persoon kan worden ervaren.

23
Q

Belangrijk kenmerk CBC

A

beoordeling en conceptualisatie van de casus.
geen diepgaand onderzoek!
Biografische gegevens, reden deelname en doelen worden geconceptualiseerd in cognitief kader en gedeeld met coachee

24
Q

BECK’s cognitieve benadering (3 niveau’s van cognities) (inductieve benadering)

A

1) Automatische gedachten: ‘pop-up’ gedachten of beelden: ik zou een fout kunnen maken.
2) Tussenliggende overtuigingen : regels: ik mag geen fouten maken. veronderstellingen: als ik een fout maak, blijkt dat ik dom ben. Houdingen: ik kan het niet uitstaan om fouten te maken.
3) Kernopvattingen: Meestal gevormd in kindertijd/vroege adolescentie en star. Ik ben mislukkeling.

25
Q

Het veranderingsproces omvat voor coachees een aantal stappen:

A
  1. Het verwerven en verfijnen van zowel praktische als emotiegerichte probleemoplossende en oplossingsgerichte vaardigheden.
  2. Identificeren, uitdagen en veranderen van hun inflexibele, prestatie-interfererende en stress-verhogende denkwijze, attitudes en overtuigingen.
  3. Ontwikkeling van een flexibele denkstijl om prestatie verhogend en stress verlichtend te denken, attitudes en overtuigingen aan te moedigen.
  4. Ontwikkeling van hoge(re) frustratietolerantie, grotere zelfacceptatie en verhoogde fysiologische veerkracht.
26
Q

Ontstaan van problemen

A

Is multifactorieel en worden in stand gehouden door het vermijden van het aanpakken ervan: vaardigheid te kort, denkfouten

27
Q

Denkvaardigheden

A
  • Uw denkfouten opschrijven:
  • Sluit vriendschap met jezelf: Draai je interne kritische stem om en negeer je positieve aspecten niet.
  • Relatief denken: Als u een situatie of uitkomst in absolute termen bekijkt, zoals vreselijk versus uitstekend, probeer dan een middenweg te vinden. Dit helpt om de situatie in perspectief te houden.
  • Zoek naar het bewijs:
  • De-labelen: Vermijd globale beoordelen van uzelf of anderen. overwegen om zelfacceptatie te leren
  • Minder emotioneel denken: emotionele taal, zoals ‘het moet’, ‘het zou moeten’, het is verschrikkelijk’ en ik kan er niet tegen ‘, heeft de neiging stressniveaus te vergroten en de prestaties te verstoren. Minder emotionele uitdrukkingen zouden ons moeten helpen kalm te blijven: ‘heeft de voorkeur’, ‘sterk wenselijk’ enz.
  • Verbreed het plaatje: Als je het gevoel hebt dat je volledig verantwoordelijk bent voor een situatie of probleem, maak dan een lijst van alle andere aspecten die erbij betrokken zijn en maak duidelijk of je echt 100 % schuldig bent.
28
Q

PITS

A

Prestatie-interfererende gedachten uitdagen

29
Q

Affect labeling

A

verwijst naar het vragen aan de coachee om de emotie te noemen die ze ervaren in een situatie (in het echt of ingebeeld

30
Q

Neerwaartse pijltechniek

A

Het proces om onderliggende aannames of kernopvattingen bloot te leggen. (Burns,1990)
Het omvat het verwoorden van de implicaties van de negatieve automatische gedachten (NAT’s) van de coachee. Er wordt tijdelijk aangenomen dat ze waar zijn en er naar hun betekenis wordt gezocht.
Nadat de coach de kernovertuiging heeft opgewekt, kan de coach samen met de coachee aan de slag om deze aan te passen.

31
Q

Keten van gevolgtrekkingen

A

Bij de keten van gevolgtrekkingen worden angsten van de coachee niet uitgedaagd, en tijdelijk wordt aangenomen dat ze kunnen gebeuren. De coach versterkt het B-C-denken (d.w.z. het verband tussen overtuigingen en de emotionele gevolgen) en vermijdt het gebruik van A-C-taal (d.w.z. het verband tussen een activerende gebeurtenis en emotionele gevolgen).

32
Q

Bibliotherapie en bibliotraining

A

Bibliotherapie is het gebruik van relevante zelfhulphandleidingen, boeken, video’s, dvd’s, digitale opnames en websites, om meer kennis te krijgen over hun specifieke probleem.
Overigens wordt bij coaching en training, het woord ‘therapie’ vaak veranderd in bibliotraining of bibliocoaching.

33
Q

Imaginaire technieken

A

Verbeelding om:
- te motiveren eerst leven visualiseren zonder aanpakken probleem en daarna met
- omgaan met het probleem

34
Q

Voor welke coachee is cognitieve gedragscoaching geschikt?

A

is een cognitieve gedragsmatige, praktische, probleemoplossende, en oplossingszoekende manier. Wanneer doelen niet behaald worden kan dat te maken hebben met coachee:
die geen (emotionele) verantwoordelijkheid neemt of klinische aandoening hebben