Hoofdstukken 6 en 7 (YL 1.2) Flashcards
Volgens Anthony Grant (2008) is gebruik van de beste voorhanden zijnde psychologische kennis essentieel bij ‘evidence-based’ coaching. Waarom?
o Theoretisch onderbouwde wetenschap is de basis tav gedragsprocessen en begrip menselijke
verandering
o Erkende academische studie
o Enige kennis mbt geestelijke problematiek tbv evt tijdige onderkenning bij cliënt
o Bekendheid van verschillende psychische processen die cliënt kan doormaken
o Bij psychische problematiek bewust zijn van grens eigen kunnen en zonodig doorverwijzen
Evidence-based practice (EBP) =
Besluitvormingsproces waarbij zorgvuldig, expliciet en oordeelkundig gebruik wordt gemaakt van het beste
bewijs dat op dat moment beschikbaar is, met als doel om beslissingen te nemen samen met coachees om zo de kwaliteit van coaching te verbeteren.
3 kenmerken EBP (Briner & Rousseau)
- integreert de eigen expertise met resultaten uit onderzoek
- is een actief proces om de best beschikbare informatie/kennis te verkrijgen, indien mogelijk
door wetenschappers, onderwijzers en behandelaars bij het proces te betrekken - maakt gebruik van systematische reviews om alle beschikbare en relevante informatie te
beoordelen, in plaats van te vertrouwen op enkelvoudige onderzoeken.
Redenen waarom het moeilijk is binnen coaching te voldoen aan EBP
- Aard van coachinginterventies = divers: 1) management, 2) scholing, 3) filosofie en 4) psychologie.
- Grote diversiteit coachingsinterventies + uitkomstmaten
- Diversiteit coachingsdisciplines => verschillende oz methoden naar coaching
- Weinig RCT als oz methode gebruikt, vaker kwalitatief nr bv gevoerde dialogen
En coaching is veel gevarieerder dan andere interventies
Hiërarchie in evidentie (ranking)
- Systematic review en meta-analyse
- Gerandomiseerde, gecontroleerde onderzoeken met resultaten
- Gerandomiseerde, gecontroleerde onderzoeken zonder definitieve resultaten
- Cohort studies / cross-sectionele (observationele) studies
- Casus controle studies
- Cross sectionele surveys
- Casus rapporten
meta-analyse van Theeboom en collega’s (2014): Het hoofddoel: inzicht te geven in de effecten van coaching op verschillende psychologische uitkomsten op individueel niveau. ‘Werkt coaching?’.
Uitkomstmaten: prestaties/vaardigheden, welbevinden, coping, attitudes en zelfregulatie, in een organisatorische context.
Wat zijn de belangrijkste conclusies?
- Coachinterventies = significante pos effecten op alle uitkomstmaten
- Coaching = significante pos impact op alle individuele resultaten
- Aantal coachsessies niet gerelateerd ad effectiviteit vd coachingsinterventie:
- groter aantal coachsessies nuttig voor coping en zelfregulatie
- Kleiner aantal coachsessies nuttig voor attitudes, prestaties/vaardigheden
Cognitieve dissonantie
Daarnaast kunnen deelnemers aangeven dat het coachingstraject succesvol was omdat de kosten van een coachingstraject duur kunnen zijn en de coachees zelf veel tijd en moeite in het proces hebben moeten steken
Beperkingen van hedendaags onderzoek naar coaching. (review van Grover en Furnham 2016)
- Kwantitatief vs kwalitatief oz
Kwalitatief is nuttig in beginstadium maar nu meer behoefte aan RCT + meta-analyses - Correlatie & cross-sectionele studies.
Geen uitspraken kunnen doen over causaliteit daarom ook geen gegronde uitspraken tav effectiviteit. - Coaching icm andere ontwikkelingsinterventies
oz naar versch interventies gecombineerd waardoor het moeilijk is om specifieke effecten in kaart brengen. - Gebrek aan longitudinaal oz
wel behoefte aan om kosten-batenanalyses en de effectiviteit van de interventie in kaart kan brengen - Overmatig vertrouwen in zelfrapportages
zelfrapp blijken effecten vaak te overschatten. Om nauwkeurigere uitspraken te doen over de effectiviteit van coachingsinterventies: objectieve meetinstrumentengebruiken - Hiaten in het oz
oz naar bv culturele versch in coachingseffecten ontbreekt (of groepsverschillen) - Neuro-imagingtechnieken & neurowetenschappen in coaching
nu nog geen praktijk, maar wel denkbaar in de toekomst
Bozer en Jones (2018) noemen zeven factoren die mogelijk een rol kunnen spelen bij de effectiviteit van coaching en ze bespreken de kwaliteit van het onderzoek dat naar deze factoren gedaan is.
- Zelf-effectiviteit (self-efficacy): Hogere zelf-effectiviteit geeft aan dat de coachee meer uitdagende doelen stelt en gelooft in zijn of haar vermogen om deze doelen te bereiken. En daarom eerder volharden, interne motivatie, meer focus en doorzettingsvermogen
- Coachingsmotivatie: Het is onwaarschijnlijk dat coaching het gewenste effect heeft als coachees niet gemotiveerd voor inspanning en inverstering.
- Doeloriëntatie: Het hebben van een leerdoeloriëntatie is een belangrijke motivationele factor die van invloed is op prestaties. Het positieve verband: veronderstelling dat in coaching coachees het in zich hebben om te kunnen veranderen en hun doelen te bereiken.
- Vertrouwen: In een coachingsrelatie moet de coachee de coach kunnen vertrouwen, zodat de coachee zich kwetsbaar en transparant kan opstellen. Dan is coachee eerder geneigd zijn om gevoelige informatie met de coach te delen die de coach-coachee-relatie te goede kan komen of belangrijke info kan onthullen die de coach kan helpen in het verdere coachingstraject.
- Interpersoonlijke aantrekkingskracht: Dit wordt ook wel omschreven als een goede coach-coachee-match of compatibliteit. Er wordt uitgegaan van positief effect in de beginfase van het coachingstraject. Naarmate het coachingstraject vordert kan de ‘gelijkenis’ tussen coach en coachee echter minder belangrijk. In de fasen waarin de coachees hun aannames in twijfel moeten trekken en met nieuw gedrag moeten experimenteren kan het juist bevorderlijk zijn dat de coach en coachee niet op elkaar lijken.
- Feedbackinterventie: algemene overeenstemming over de centrale rol die feedback heeft bij coaching. Een coach gebruikt meestal feedbackgegevens uit meerdere bronnen om inzicht te krijgen in de coachee en zijn of haar organisatie. De feedbackinformatie is gericht op het vergroten van het bewustzijn van de coachee over hoe zijn of haar gedrag anderen beïnvloedt, en helpt de coachee bij het stellen van doelen en het formuleren van een persoonlijk ontwikkelingsplan.
- Ondersteuning van leidinggevende: Het is aangetoond dat de ondersteuning van de supervisor de waargenomen waarde van het coachingsproces kan versterken en daarom de inspanningen van de coachees om zich te ontwikkelen kan bevorderen.
Voor welke factor is volgens Bozer en Jones (2018) de kwaliteit van het onderzoek het hoogst?
De kwaliteit van bewijs voor zelf-effectiviteit, coachingsmotivatie en doeloriëntatie zijn relatief hoog.
Veel onderzoek gedaan naar vertrouwen, maar de meeste studies missen een duidelijk theoretisch kader voor hun onderzoek, waardoor lage kwaliteit.
De inconsistente resultaten bij interpersoonlijke aantrekkingskracht zorgen voor lage scores op kwaliteit voor deze factor.
Feedback heeft ook een lage kwaliteitsscore. Het onderzoek naar feedback is indirect waardoor geen conclusies kunnen worden getrokken over deze specifieke factor.
Weinig onderzoek naar steun van leidinggevenden, waardoor deze factor ook een relatief lage kwaliteitsscore heeft gekregen.
In hun literatuurreview geven Bozer en Jones (2018) enkele suggesties om het onderzoek naar bepaalde factoren te verbeteren.
1Verkrijgen beter begrip van unieke bijdrage coachting -> betere theorievorming. Tot nu toe zijn de factoren alleen afzonderlijk onderzocht.
2. Oz van belang naar hoe factoren op elkaar inwerken/zich ontwikkelen tijdens interventie
3. Meer inzicht krijgen in interactie tussen onderzochte factoren in coachingscontext
4. Verschillende factoren en invloed op relevante uitkomstmaten theoretisch goed onderbouwd verder
onderzoeken (nu veel verschillende uitkomstmaten gebruikt).
5. Ook onderzoek doen naar effecten van reflectie en doelen stellen op coachresultaten
Er is echter een scheiding tussen de praktijk en de wetenschap;
een goede theorie is niet praktisch en voor de wetenschapper moet kennis generaliseerbaar zijn. Het onderscheid ‘academic-practice’ is een bekend kritiekpunt vanuit de beroepsbeoefenaren.
Coaching is ontstaan vanuit de praktijk terwijl de wetenschap hierbij achterbleef, zowel op het terrein van onderzoeksissues als de context waarin onderzoek plaats zou moeten vinden. .
Duidelijk moet eerst zijn wat we bedoelen met evidence.
Wat zijn de criteria die gehanteerd worden?
1) het overtuigingscriterium, zoals geïllustreerd in de retoriek van Aristoteles (retorica is de kunst van overtuigen).
2) Het categoriseren van evidence zoals we heden ten dage bedoelen.
Bartunek (2007) Academisch schrijven opereert in het veld van
Logos: nadruk op logica en duidelijke argumenten. (overtuigen door argumenten)
Pathos refereert aan op emotionele wijze inspelen op waarden, overtuigingen, gevoelens zodat de lezer overgaat tot actie
Ethos refereert aan geloofwaardigheid en betrouwbaarheid. Een spreker maakt gebruik van ethos als hij direct of indirect naar zijn eigen kwaliteiten verwijst, is het meest effectieve overtuigingsmiddel:
Volgens Aristoteles: alle drie van belang, maar afhankelijk van de situaties gaat soms het ene element voor op de anderen.
Retorica is de kunst van het overtuigen en beschreven door Aristoteles.
Evidence-based claim = claim v legitimiteit (van belang voor professional), want
Ethische verantwoordelijkheid (geven van juiste ‘behandeling’)
Kennis up to date houden
Standaarden kunnen behouden, met consistente resultaten
Versterken van vertrouwen in verleende diensten
Beschermen van cliënten tegen werken op basis van alleen intuïtie e.d.
Geven van een ethische basis voor verlenen van een dienst waar mensen voor betalen
Binnen de evidence-based practice kent men een hiërarchie.
Type I in ieder geval een goede systematische review inclusief minstens één RCT (Randomised Controlled Trial)
Type II minstens één goed gerandomiseerde gecontroleerd onderzoek
Type III minstens één goede well-designed studie zonder randomisatie
Type IV minstens één goede wel-designed studie observationele studie
Type V opinie van experts, gebruikers, zorgverleners
Welk type nodig is, is afhankelijk van de vraag. Evidence kan niet gezien worden als slechts één type data.
Samenvattend: wetenschappelijke kennis staat boven andere vormen van kennis. Logos! De wetenschappelijk moet probleemloos vertaald kunnen naar praktische setting.