Les 19 Flashcards
1
Q
In advance
A
Vooraf
2
Q
To make one’s excuse
A
Zich afmelden
3
Q
To be busy
A
Het druk hebben
4
Q
First of all
A
Ten eerste
5
Q
Agenda
A
De agenda
6
Q
To add
A
Toevoegen
7
Q
Minutes (of a meeting)
A
De notulen
8
Q
By the way
A
Trouwens
9
Q
To be afraid of
A
Bang zijn voor
10
Q
Item on the agenda
A
Het agendapunt
11
Q
Alteration / rebuilding
A
De verbouwing
12
Q
To be
A
Worden
13
Q
To clear
A
Ontruimen
14
Q
Then / next
A
Vervolgens
15
Q
Floor covering
A
De vloerbedekking
16
Q
To take into account
A
Rekening houden met
17
Q
Ready
A
Klaar
18
Q
To equip / organise
A
Inrichten
19
Q
Up till now
A
Tot nu toe
20
Q
Showroom
A
De showroom
21
Q
Press
A
De pers
22
Q
To print
A
Drukken
23
Q
Absolutely
A
Zonder meer / absoluut
24
Q
Discussion
A
De discussie
25
Q
To put
A
Stellen
26
Q
In favour for
A
Het eens zijn met
27
Q
Against
A
Tegen
28
Q
To guess
A
Raden