Les 18 Flashcards
1
Q
To be / become
A
Worden
2
Q
To stay
A
Blijven
3
Q
Holiday spot / country
A
Het vakantieland
4
Q
To remember
A
Zich herinneren
5
Q
The five of us
A
Met z’n vijven
6
Q
In general
A
Over het algemeen
7
Q
Camp site
A
De camping
8
Q
Only
A
Alleen (maar)
9
Q
Enough
A
Genoeg
10
Q
In the past
A
Vroeger
11
Q
Disaster
A
De ramp
12
Q
To blow a gale
A
Stormen
13
Q
Wind
A
De wind
14
Q
From
A
Vanuit
15
Q
Sea
A
De zee
16
Q
Port
A
De haven
17
Q
Closed
A
Gesloten
18
Q
For hours
A
Urenlang
19
Q
Raise
A
Verhogen
20
Q
Dike
A
De dijk
21
Q
Sandbag
A
De zandzak
22
Q
Polder
A
De polder
23
Q
To flow
A
Stromen
24
Q
To warn
A
Waarschuwen
25
Siren
De sirene
26
To drown
Verdrinken
27
Cow
De koe
28
Horse
Het paard
29
Pig
Het varken
30
Terrible
Verschrikkelijk
31
To protect
Beschermen
32
Exhibition
De expositie
33
Phase
De fase
34
Worthwhile
De moeite waard
35
To camp
Kamperen
36
To rent
Huren
37
Holiday park
Het bungalowpark
38
Ordinary
Gewoon
39
Village
Het dorp
40
Hotel
Het hotel
41
To book / reserveren
Boeken / reserveren
42
Aeroplane
Het vliegtuig
43
To rent
Huren
44
Caravan
De caravan
45
Camper RV
De camper
46
Tent
De tent
47
Sleeping bag
De slaapzak
48
Air bed
Het luchtbed
49
Swimming pool
Het zwembad
50
Beach
Het strand
51
Playground
De speeltuin
52
Slide
De glijbaan
53
Swing
De schommel
54
Zoo
De dierentuin
55
Monkey
De aap
56
Lion
De leeuw
57
Tiger
De tijger
58
Giraffe
De giraf
59
Elephant
De olifant
60
Tourist
De toerist
61
Round trip
De rondvaart
62
Excursion
De excursie
63
Museum
Het museum
64
Guided tour
De rondleiding
65
Guide
De gids
66
Amusement park
Het pretpark
67
Fair
De kermis
68
Own
Eigen
