Kinderoncologie deel II Flashcards

1
Q

Hoe ziet de suvival de afgelopen jaren eruit?

A

De survival is verbeterd. Vooral niet maligne hersentumoren. Daarnaast lymfomen en acute lymfomie survival boven 90%. Hersentumoren houden een minder goede prognose, waarvan sommige ongeneeslijk blijven. en acute myeloide leukemie heeft een slechte prognose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe ziet het behandeltraject eruit?

A

Diagnose - einde behandeling = ongeveer 1-2 jaar
einde behandeling - 5 jaar na diagnose = kinderen gaan op controle waarbij de controle gericht is op terugkomen ziekte/acute bijwerkingen
Na 5 jaar = LATER –> screening van late effecten. Secundaire tumoren zijn dan minder waarschijnlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de prijs van overleving?

A
Het behandelen van kanker richt schade aan en is een zware behandeling. Dit zorgt voor: 
verminderde orgaan functie
verminderde fertiliteit en voorplanting
tweede tumoren
psychosociale problematiek
verminderde groei & ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe leidt behandeling tot verminderde orgaan functie?

A

Organen worden aangetast. Belangrijkste en meest dodelijke is hartfalen wat kan ontstaan door bepaalde chemo’s. Leiden tot schade aan cellen, hart, nier en lever wat leidt tot orgaanproblemen op de lange termijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe leidt behandeling tot groei en ontwikkelingsproblemen?

A

Botten kunnen minder ontwikkelen, sexuele ontwikkeling blijft achter en emotionele/sociale groei ook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kan behandeling leiden tot tweede tumoren?

A

door bestralen kan een nieuwe tumor ontstaan. Daarnaast kan de tumor terugkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kan behandeling leiden tot verminderde fertiliteit en voortplanting?

A

door behandeling kan je onvruchtbaar worden. Kunnen alleen met medische hulp kinderen krijgen of veel te vroeg in de overgang. Kunnen bij jongens zaadcellen invriezen, bij meisjes zijn de opties beperkter. Kunnen eierstok verwijderen en invriezen, maar bij leukemie zit de ziekte nog in de eierstokken bij het terugplaatsen –> niet veilig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn late effecten?

A

Bijwerkingen van de behandeling die pas na de behandeling optreden. Sommige pas 10-20 jaar daarna.
Niet alle survivors hebben late effecten, maar 70% van de survivors heeft een of meerdere ernstige gezondheidsproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn late lichamelijke effecten?

A
  • cardiovasculaire problemen
  • secundaire maligniteit
  • fertiliteit
  • aandacht en geheugen
  • functiestoornissen
  • vermoeidheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn late pscyhosociale effecten?

A

aanpassing over het algemeen goed, maar:

  • aansluiting bij leeftijdsgenoten
  • loskomen van ouders
  • onzekerheid en angst
  • survivors guilt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is survivors guilt?

A

Kinderen met kanker zien vaak andere kinderen die zieker waren dan zij en overleden zijn. Gevoel dat ze iets terug moeten doen, omdat het leven hen nog wel gegund is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn late maatschappelijke effecten?

A
  • afsluiten van verzekeringen; kan niet of hogere premies betalen
  • hypotheek afsluiten
  • opleiding
  • werk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is ‘growing into deficit’

A

Bepaalde problemen kunnen ook pas op latere leeftijd duidelijk worden. De problemen waren er altijd al, maar vielen niet op omdat daarvoor nog geen beroep gedaan werd op die vaardigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is LATER zorg

A

screening voor late effecten. Levenslang blijven volgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarvoor is het LATER onderzoek?

A

begrijpen wie welke late effecten kan krijgen. Begrijpen hoe survivors functioneren en nieuwe interventies ontwikkelen
–> beter zorg voor survivors en proberen late effecten te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Pediatric model of traumatic stress

A

Een set van psychologische en fysieke responses van kinderen en hun familie op pijn, verwondingen, serieuze ziekte, medische procedures en invasieve of angstige behandeling ervaringen
de symptomen van een medische traumatische stress zitten op een continuüm: weinig stress PTSS

17
Q

Hoe ziet het integratief model van 2006 eruit?

A

Peritrauma –> early(evolving) responses –> long term
potentially traumatic event (objectief) en perceptie van het event (subjectief) –> acute traumatisch stress, pijn, onzekerheid, verlies, reacties van anderen –> persistente PTSS symptomen en stress
interventie: bespreken/stil staan bij gebeurtenis met het kind en richten op er

18
Q

Wat zijn de 3 fases van het model?

A

peritrauma
early (evolving) responses
long term

19
Q

Wat kan er plaats vinden in de fases van het model?

A

peritrauma: objectieve event en subjectieve ervaring van het event
early (evolving) responses: acute traumatische stress, pijn, onzekerheid, verlies, reacties van anderen
Long term: persistente PTSS en andere distress

20
Q

Wat zijn de interventies in het model?

A

peritrauma: bespreken/stil staan bij gebeurtenis met het kind
Early (evolving) responses: taak om in de directe behoefte te voorzien, verminderen van distress en het voorkomen van PTSS symptomen. Inzetten op coping, afleiding zodat het kind daarmee verder kan
Long term: behandelen van PTSS en andere distress

21
Q

Wat zijn de 5 assumpties van het model?

A
  • er zijn overeenkomsten tussen ziektes als je kijkt naar potentieel traumatisch event
  • er is een range aan normale reacties op medische PTE
  • patiënten en families hebben een bestaand patroon van psychisch functioneren wat het risico op PMTS beïnvloedt. (bijvoorbeeld als er al problemen waren)
  • een ontwikkelingsgerichte kijk op PMTS is essentieel
  • Een sociaal ecologische of contextuele aanpak is optimaal voor interventies
22
Q

Wat is er veranderd in het nieuwe model

A
  • de progressie uit de fases is afhankelijk van medisch event –> verschilt tussen ziektes. Heeft nu niet meer met lengte te maken, maar houdt rekening met verschil tussen ziekten
  • subjectieve appraisels zijn een belangrijke risicofactor = de ervaring is heel belangrijk voor PTSS klachten –> wordt nu rekening mee gehouden in elke fase
  • updates van assessment en interventie
  • Nadruk op competentie gebaseerde aanpak –> niet alleen rustig maken, maar het kind ook leren hoe het zichzelf rustig kan maken
23
Q

Wat zijn de medische events van het model?

A
  • peritrauma
  • medische behandeling van initiële pediatrische ziekte/verwonding
  • stabilisatie van pediatrische ziekte/verwonding
24
Q

Wat is de hoofd risicofactor voor traumatische stress?

A

subjectieve reacties en ‘appraisals’ van medische events

25
Q

Hoe kunnen de familiare traumatische stress symptomen eruit zien per fase?

A

peritrauma: de stress is laag en gaat stijgen
Medische behandeling: de stress is afgevlakt, zelfs weer op het oude niveau is of is of hoog blijft
Stabilisatie: ziet verschillende dingen gebeuren

26
Q

Wat is de stress in de stabilisatiefase?

A
escalating = echt een stoornis (stijgt)
chronisch = mensen die dezelfde stress blijven ervaren
Recovery = na behandeling zakt de stress
veerkrachtig = waren al terug bij oude level
27
Q

wat zijn de interventie implicaties per fase?

A
peri-trauma= trauma geïnformeerde zorg en screenen voor risico
behandeling = screenen voor risico, preventie van traumatisch stress, behandelen van significante traumatische stress
stabilisatie = screenen voor risico's, behandeling van significante stress. Klinisch behandelen van escalated en chronische stress
28
Q

Wat zijn de limitaties van het vernieuwde model?

A

potentieel selectie bias en attrition bias

geen consensus over meten PTSS

29
Q

Wat is selectiebias in dit model?

A

verwacht dat mensen met klachten sneller meedoen dan mensen zonder, echter gaat dit om PTSS klachten waarvan vermijding een van de kenmerken is en niet mee doen met het onderzoek

30
Q

Wat is attrition bias in dit model?

A

mensen selectief uitvallen die na een tijdje geen klachten meer hebben en het nut niet meer inzien of juist heel veel klachten en er geen energie meer voor hebben

31
Q

wat wordt aangeraden in vervolg onderzoek?

A

onderzoek naar prevalentie/risicofacotren
onderzoek moet meer gaan over mechanismes
Focus up kind-specifieke factoren en bredere context
onderzoek met oog voor ontwikkelingsfase