college pijn bij kinderen Flashcards

1
Q

hoe is terugkerende pijn gedefineerd?

A

minimaal 3 episodes van pijn die intefereren met het normale functioneren in de afgelopen 3 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bij hoeveel procent komt het voor van de kinderen en adolescenten?

A

20-35%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat komt het meeste voor?

A

Buikpijn (10-20%) en hoofdpijn (10-28%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke verschillende soorten pijn heb je?

A

nociceptieve en neuropathische pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is nociceptieve pijn?

A

weefselpijn

  • bijvoorbeeld een open knie
  • kortdurende pijn
  • paracetamol kan helpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is neuropathische pijn?

A

zenuwpijn

  • bijvoorbeeld zenuw of pijnbanen beschadiging
  • pijn die langere tijd blijft
  • forse medicatie nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het pijnpoort mechanisme?

A

Het ruggenmerg geeft prikkels via het kleine en grote zenuwvezels door aan centrale zenuwstelsel. Het centrale zenuwstelsel kan de poort open of dicht zetten en zo de pijngewaarwording beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe kunnen emoties en cognities de pijnpoort bedienen en zo de pijngewaarwording beïnvloeden?

A

Wanneer mensen heel alert zijn en hopen dat ze niet meer pijn krijgen (omdat ze bang zijn de heftige pijn weer mee te maken) zijn ze gevoelig voor elke prikkel die kan komen –> pijnpoort open
Wanneer ze focussen op iets anders dan pijn kan dat de pijnpoorten weer sluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke zenuwvezels heb je en wat voor prikkels geven ze door?

A
  • kleine zenuwvezels geven pijn door

- grote zenuwvezels geven normale prikkels door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke medicamenteuze interventies zijn er?

A
  • narcotische medicatie (morfine, codeïne)
  • niet narcotische medciatie (paracetamol, iboprufen)
  • -> gedoseerd en regelmatig inname van medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn fysieke interventies?

A
  • slaapbevorderende technieken

- relaxatie van spieren (biofeedback)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke psychologische variabelen zijn er gerelateerd aan pijn?

A

stress, depressie en angst
–> sterk gerelateerd aan chronische pijn (oorzakelijk of versterken)
copingsstrategieën (passieve, vermijding) hebben een negatieve invloed
hoe de ouders om gaan met pijn en ongemak
ervaren van controle en voorspelbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Diagnostiek

A
- vragenlijsten
 gesprek aangaan: 
relatie klachten en stresserende gebeurtenis: Gaat niet zozeer om waardoor de pijn is gekomen, maar hoe het komt dat er nogsteeds last wordt ervaren. 
- klachtenanalyse
- dagelijks functioneren en affect
- psychodiagnostiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

klachtenanalyse

A
  • beschrijven van de klacht
  • intensiteit/frequentie/duur
  • aanvang en ontwikkeling
  • andere klachten
  • bevindingen eerdere hulpverlening
  • context klacht (hoe reageren anderen erop?)
  • attributies: welke gedachten zijn eraan gekoppeld?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe ziet de psychodiagnostiek eruit?

A

pijndagboek en vragenlijsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het behandelprotocol?

A
  • registreren pijn
  • psycho educatie
  • relaxatie
  • imaginatie (mogelijk)
  • CGT (EMDR, oplossingsgerichte therapie, helpende gedachten)
17
Q

Wat is de behandeling relaxatie?

A

ontspannen van spieren en beter doorvoelen van het lijf

18
Q

Wat houdt de behandeling imaginatie in?

A

tekenen van het monster (pijn) en bestrijden op papier. Bij kinderen >8 meer helpende gedachten op papier zetten en bij volwassenen een veilige plek inbeelden

19
Q

Wat is de pijnkalender?

A
  • wanneer ervaarde je pijn?
  • wat was je toen aan het doen?
  • wat heb je gedaan toen je pijn kreeg?
  • wat was wel leuk?
  • wat was er gebeurd?
20
Q

Hoe ziet oplossingsgerichte therapie eruit?

A

aangeven wat de situatie nu is en waar je heen zou willen. In kleine stapjes de aanknopingspunten aanpakken

21
Q

wat zijn lichamelijke stoornissen die kunnen leiden tot hoofdpijn?

A

migraine, allergie, hoge bloeddruk, infectie, hersentumor, medicatie, epilepsie, oogklachten, tandabcessen, bloedarmoede, houdingsstoornis, nekblokkade

22
Q

wat zijn activiteiten in het dagelijks leven die kunnen leiden tot hoofdpijn?

A

te weinig drinken, slaaptekort, niet ontbijten, te weinig frequente maaltijden, voeding, overmatig cafeïne, medicatie, omgevingsfactoren zoals ventilatie, inspanning

23
Q

psychologische factoren die kunnen leiden tot hoofdpijn

A

spanningen: trauma, overlijden, pesten, onder/overbelasting
- depressie
- angst
- zorgen

24
Q

hoe ziet de hoofdpijncarrousel eruit?

A
pedagogisch medewerker
fysiotherapeut/manueeltherapeut
kinderpsycholoog
kinderarts
ouders
25
Q

Wat is de rol van de psycholoog?

A

het in kaart brengen van de in stand houdende en de verergerende factoren. Het doel is de pijnbeleving verminderen, minder last en minder belemmeringen