Kennisclip 6: Individuele verschillen Flashcards

Week 6: Individuele verschillen

1
Q

Wie wordt gezien als de vertegenwoordiger van de emotionele evolutietheorie?

A

Paul Ekman

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ekman onderscheidt … en …

A

Basisemoties en geleerde, zelfbewuste emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

7 basisemoties

A
  • Vreugde
  • Verdriet
  • Angst
  • Walging
  • Boosheid
  • Verrassing
  • Minachting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

6 geleerde, zelfbewuste emoties

A
  • Liefde
  • Schuld
  • Schaamte
  • Spijt
  • Trots
  • Empathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Neuraal substraat

A

Deel van centrale zenuwstelsel dat ten grondslag ligt aan specifiek gedrag, cognitief proces of psychologische toestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

5 kenmerken van basisemoties

A
  • Een afzonderlijke subjectieve of fenomenologische kwaliteit
  • Een specifiek, aangeboren neuraal substraat
  • Een karakteristieke gezichtsuitdrukking/neuromusculair expressief patroon
  • Onafhankelijkheid van taal en cultuur
  • Blind en dove kinderen uiten basisemoties precies op dezelfde manier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wie uitte kritiek op Ekman?

A

Lisa Feldman Barret

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zelfbewuste emoties

A

Ontwikkelen zich pas later en zijn niet universeel, cultuur speelt een grote rol. Treden op wanneer een persoon de emoties in een spiegel bij zichzelf herkent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zelfbewuste emoties ontstaan vanaf ongeveer … maanden

A

18 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De intensiteit van zowel positieve als negatieve emoties en de mate van emotionele expressiviteit, blijkt … gedurende basisschooljaren

A

Blijkt af te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer kinderen de adolescentie in gaan, … het positieve effect

A

Daalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In de loop van de volwassenheid neemt het … toe en … af

A

Positieve affect toe en negatieve affect af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

8 individuele verschillen

A
  • Temperament
  • Persoonlijkheid
  • Negatieve levensgebeurtenissen
  • Opvoeding
  • Attachment
  • Broers/zussen
  • Leeftijdsgenoten
  • Bredere sociale omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly