ie-oo-o Flashcards
1
Q
bedriegen (to cheat)
A
bedroog, bedrogen, bedrogen
2
Q
bieden (to offer)
A
bood, boden geboden
3
Q
gieten (pour)
A
goot, goten, gegoten
4
Q
kiezen
A
koos, kozen, gekozen
5
Q
opschieten (to hurry up)
A
schoot op, schoten op, opgeschoten
6
Q
liegen
A
loog, logen, gelogen
7
Q
schieten (to shoot)
A
shoot, schoten, geschoten
8
Q
verbieden (to forbid)
A
verbood, verboden, verboden
9
Q
verliezen
A
verloor, verloren, verloren
10
Q
vliegen
A
vloog, vlogen, gevlogen
11
Q
vriezen
A
vroor, vroren, gevroren