a-ie/i-a Flashcards
1
Q
bevallen
A
beviel, bevielen, bevallen
2
Q
blazen
A
blies, bliezen, geblazen
3
Q
laten
A
liet, lieten, gelaten
4
Q
slapen
A
sliep, sliepen, geslapen
5
Q
vallen
A
viel, vielen, gevallen
6
Q
hangen
A
hing, hingen, gehangen
7
Q
vangen
A
ving, vingen, gevangen