e-a-e Flashcards
1
Q
eten
A
at, aten, gegeten
2
Q
genezen (to heal)
A
genas, genazen, genezen
3
Q
geven
A
gaf, gaven gegeven
4
Q
lezen
A
las, lazen, gelezen
5
Q
meten (to measure)
A
mat, maten, gemeten
6
Q
treden (to step/move)
A
trad, traden, getreden
7
Q
vergeten
A
vergat, vergaten, vergeten
8
Q
vreten (att sluka)
A
vrat, vraten, gevreten