Hoorcolleges Flashcards
Onderzoek naar adolescentie is opgebouwd uit:
- Het gebruik van interdiciplinaire modellen van ontwikkeling
- Problemen gerelateerd aan het door ontwikkelen of niet door ontwikkelen door het leven.
- De grenzen en linken tussen normale en niet goed aangepaste ontwikkeling OF pathologische functioneren.
- De invloed die gebeurd tussen de omgeving en meer persoonlijk gespecificeerde karakterestieken.
- Processen die te maken hebben met risico’s en sterkheid/resilience
- Het integreren van standaard onderzoek in de
Psychopathologie =
- Stoornissen, behandeling en voorkomen.
- Niet alleen psychologen, maar meerdere disciplines.
- Ook een lichamelijke invalshoek en hoe dit bijdraagt aan het ontstaat hiervan.
Welke invalshoek hebben wij met dit vak
Ontwikkelingsinvalshoek Niet alleen de kindertijd maar gedurende de hele levensperiode.
Opeenvolging van veranderingen gebeurd niet eendimensionaal, maar er is altijd sprake van een complex samenspel tussen individu en omgeving (via transacties).
Transacties =
• Serie van dynamische, wederzijdse interacties tussen het kind en zijn sociale context.
Huilbaby’s invloed hoe de moeder reageert & hoeveel aandacht voor de baby en wat maakt dat hij dan niet vaker gaat huilen. Werkt dus twee kanten op.
• Transacties kunnen ook veranderen over de tijd. Als de baby blijft huilen wordt je super moe.
• Transacties zijn altijd wederzijds (reciprocal).
• Zijn dynamisch (er ontstaat iets nieuws in die interactie).
Voorkomen van heterotypische continuiteit =
Een eetstoornis kan bv op verschillende leeftijden een verschillen gezicht hebben. Je kan dus niet zeggen owh ik zie deze kenmerken dus hij heeft deze stoornis. Je moet het plaatsen in een raamwerk.
Met psychopathologie richt je je niet alleen op de pathologie maar je stelt ook belangrijke vragen
• Wat heeft de pathologie op jonge leeftijd voor gevolgen voor de verdere ontwikkeling van deze persoon.
• Wat heeft het kind nodig om in de volgende ontwikkelingsfase weer in de normale reeks terecht te komen.
• Hoe ziet het eruit op jonge leeftijd in vergelijking met depressie bij ouderen bv.
Het is dus niet een recht pad. Allerlei aspecten hebben invloed en een zijtak is niet per definitie fout.
Met psychopathologie wil je graag weten hoe het komt dat de ontwikkeling is gaan afwijken. Welke vragen stel je jezelf hiervoor?
- Welke mechanismen spelen een rol.
- Welke risicofactoren maakt de kans op het ontstaan van pathologie groter.
- Wat zijn beschermende factoren (protectief).
- Risicofactor = conflicten tussen ouder. Beschermende factoren = positieve ouder-kind relatie. Mechanismen = Bepalen hoe de verschillende contextlagen om het kind heen op elkaar inwerken.
Equifinality & Multifinality =
- Verschillende paden kunnen leiden naar dezelfde uitkomst.
* Zelfde combinatie van factoren etc kunnen leiden tot verschillende uitkomsten.
Drie manieren om te kijken naar psychopathologie =
• Categoriale benadering =
(medisch model) het in stukjes hakken voor classificatie. Je bent gezond of je bent ziek. Wij hebben hiervoor twee belangrijke kritiek punten. 1 = Geen aandacht voor ontwikkelingsdimensie. 2 = Stoornissen worden in de persoon gelokaliseerd en hierdoor geen aandacht voor interpersoonlijke en opvoedingstcontext.
• Dimensionele benadering =
Aandacht voor graduele verschillen er zitten bijvoorbeeld dimensies in van normaal naar meer kenmerken van een stoornis. Heeft ook aandacht voor manifestaties per leeftijd en beperkte aandacht voor de context.
• Procesbenadering =
Gedrag wordt in de tijd weergeven. Ontwikkeling is een proces. Ze hebben 6 verschillende uitgangspunten maar zijn geen losstaande wetten :
a = gedrag < > Context dus een transactie. Dus altijd kijken naar de context en in welke context het gedrag wordt vertoond.
b = Wederzijdse beinvloeding van componenten van het proces.
c = Iterativiteit = De volgende stap is afhankelijk van de vorige.
d = Natuurlijke variabiliteit in gedrag = In het leven verandert gedrag. De leerkracht kan bv niet altijd evenveel complimentjes maken.
e = Link tussen korte termijn en lange termijn ontwikkeling = Slechte interactie tijdens het avondeten kan zorgen voor gewichtsverlies op lang termijn.
Indirecte factoren volgens Meijer mbt school en kinderen =
• Thuissituatie factoren
• Eigenschappen van een kind en Leraar
• Factoren in de onderwijsleersituatie
Moeiljk om te veranderen.
Directe factoren volgens Meijder mbt school en kinderen =
- Het gedrag van de leraar
- Het gedrag van het kind
Hier kunnen we wat mee
Handelingsverlegenheid bestaat uit een paar belangrijke factoren
- 1 op de 4 wordt gezien als zorgleerling.
- Voornamelijk externaliserende gedragsproblemen worden door de leerkracht als moeilijk ervaren.
- Rolopvatting speelt een belangrijke rol (leeraren willen ze iets bijbrengen en zorgleerlingen ondermijnen dit).
- Vaak hebben leerkrachten geen oog voor hun eigen aandeel. Gedrag gebeurd altijd in een context.
Model van probleemgedrag
- Begint met een taak die ze niet aan kunnen.
- Vervolgens probleemgedrag vertonen.
- Vervolgens wordt er aandacht gegeven op het probleemgedrag (wat aandacht krijgt groeit).
- Probleemgedrag wordt dus erger (groeit).
- Vervolgens raken steeds verder bij de taak vandaan.
Meervoudig risicomodel
- In het midden staat het kind en daar omheen staat alles wat op school, gezinssituatie, vrije tijd, trauma’s, sociale steun gebeurd.
- Aan de andere kant staat internaliserend of externaliserend probleem gedrag of psychopathologie. Dit beinvloedt het gevoel dat het kind heeft bij een taak en de cognitieve schema’s die het kind erbij heeft ( Als ik lang genoeg zeur krijg ik wat ik wil).
- Altijd belangrijk om te kijken naar beschermende en risicofactoren.
Executieve functies en zwakke punten van ADHD, ASS en hoe je hiermee rekening kan houden
• ADHD = Zwakke inhibitie, zwak werkgeheugen, ordelijkheid en netheid en taken afmaken.
Werkgeheugen verbeteren (scaffolding)
• Ass = problemen met flexibiliteit, problemen met emotieregulatie, plannen, organiseren, initiatief nemen.
Niet steeds schakelen tussen rekenen bijv, helpen met plannen en structureren.
ZelfDeterminatie Theorie
ieder mens heeft drie basisbehoeften. 1: Competentie (ik kan iets. 2: Autonomie (ik heb iets te zeggen). 3: Relatie (ik hoor erbij). & 4: Engagement (ik doe iets zinnigs) hoort erbij bij cluster 4 onderwijs.
Gedragsfunctie analyse (Probleemgedrag?) functie van gedrag:
- Verovering (bezit, gewenste activiteit, sociale positie)
- Zintuigelijke input (onrust die opgevuld moet worden zoals bij Tom).
- Aandacht
- Ontsnapping
- antecedent (trigger)
- gedrag
- Consequensies.
Verschil tussen het boek en de praktijk.
In het boek is het mooi ingedeeld in hokjes, maar in de praktijk loopt alles door elkaar