Hoofdstuk 4 Mental retardation Flashcards

1
Q

Definitie voor 1959 defintie MR

A

subaverage intelligentie (70 of lager), gemeten door een intelligentietest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

1959 definitie MR

A

aanpassend gedrag werd toegevoegd als criterium, dus niet meer een testscore maar hoe iemand functioneert
De Adaptive Behavior Scale laat drie dimensies zien van aanpassend gedrag:
• personal self-sufficiency  alle leeftijden, de mogelijkheid om jezelf van dingen als eten en wc gaan te voorzien
• community self-sufficiency  afhankelijkheid in relaties tot anderen (gebruik van geld, reizen, enz)
• personal-social responsibility  initiatief en volhouding (taakje maken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De nieuwste definitie van mentale retardatie door AAMR:

A
  • functioneren aan de basis van een driehoek, dat bepaald wordt door twee factoren, capabilities en omgeving.
  • Capabilities bestaat weer uit intelligentie (cutoff van 75) en aanpassingsvaardigheden (praktische en sociale intelligentie).
  • Verder moet de diagnose specificeren welk level van beperking het kind heeft door aan te geven hoeveel behoefte er is aan steunservices: intermitterend, beperkt, uitgebreid of doordringend.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De DSM-IV-TR criteria hebben drie factoren:

A
•	IQ score van minder dan 70 
 milde MR (55-70)
 matige MR (40-54)
ernstige MR (25-39) 
diepgaande MR (<25)
•	verstoringen in aanpassend gedrag
•	vroege opkomst (onder 18 jaar)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vergelijking tussen de definitie van AAMR en de DSM:

A
  • De cutoffscore van 75 is niet overgenomen omdat het dan het aantal mensen met MR zou verdubbelen.
  • Het level van beperking is ook lastig te bepalen omdat het subjectief is, de DSM gebruikt liever milde/matige/enz.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Prevelantie MR, verschil meisjes en jongens

A
  • Waarschijnlijk heeft 2% van de populatie MR, waarbij er 3 keer meer jongens dan meisjes zijn.
  • De milde vorm komt meer voor bij etnische minderheden, de ernstigere overal gelijk.
  • Comorbide stoornissen: agressie, adhd, schizofrenie, autisme, depressie en angst. De kans op comorbiditeit hangt af van de mate van retardatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Twee algemene types van MR met twee verschillende etiologiën, de organische MR en de familiale MR.

A

Organische MR:
• Down syndroom  3 chromosomen nummer 21, gemiddeld IQ van 50

• Fragiel-X-syndroom  meer jongens die een matige retardatie hebben, bij
meisjes hoeft het niet eens MR te worden

• Prader-Willi syndroom  abnormaliteit op chromosoom 15, milde mate van MR maar veel verbale problemen

Familiale MR:
• Zijn meestal een milde vorm uit een minderheidsgroep en lage socioeconomische levels.

  • Organische en omgevingsfactoren hebben invloed.
  • Uit onderzoek blijkt dat hoe meer risico’s er zijn, hoe ernstiger de MR wordt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het Double ABCX model en waar kijkt het naar

A

Onderzoek naar de ouders van een kind met MR kijkt tegenwoordig meer naar stress en coping dan de pathologie. Een model hierbij is het Double ABCX.
X= de stress om het hebben van een kind met MR, dit is een functie van A= specifieke karakteristieken van het kind
B= interne en externe bronnen van de familie C= de perceptie van het kind door de familie
Double= ontwikkelingsdimensie dat het feit in acht neemt dat alle componenten kunnen veranderen door de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Twee cognitieve factoren:

A
  • difference vs. development issue  twee hypotheses: basis cognitieve tekortkoming (dus fundamenteel anders, mental deficiency) en een ontwikkelingsvertraging (langzamere vooruitgang en lager eindlevel). Voor de laatste heeft Zigler twee hypotheses opgesteld: zelfde volgorde hypothese en de zelfde structuur hypothese.
  • specifieke afwijkingen in denken  aandacht aan relevante cues (discriminatie leren), aandacht, geheugen (herhalen, clusteren, mediatie, terughalen en metageheugen), probleemoplossing, generaliseren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Persoonlijkheid-Motivatie factoren:

A
  • Zigler heeft nog een derde hypothese, de zelfde reactie hypothese. Kinderen met MR richten meer aandacht aan en zijn meer afhankelijk van volwassenen  positieve reactie neiging.
  • Verder hebben kinderen met MR minder motivatie door het vake falen en minder mastery motivation, ook hebben ze een lagere ideale ik.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Interventies en eisen aan interventies

A

Twee eisen aan interventies:
• een geindividualiseerd educatieprogramma moet bedacht zijn voor elk kind met speciale behoeften
• gehandicapte kinderen moeten leren in een zo min mogelijk restrictieve omgeving Mainstreaming= het leren aan kinderen met MR in een normale klas
De beste therapeutische behandeling is gedragsmodificatie, door middel van operant conditioneren en meteen aanleren wat goed is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly