Hoofdstuk 5 Autisme Flashcards

1
Q

Vroege beschrijvingen van autism (Bleueler en vervolgens Kanner)

A
  • Bleuler  extreme terugtrekking van het sociale leven in het zelf
  • Kanner (1943)  een ongebruikelijke groep patiënten die drie kenmerken deelden: autistische alleenheid, wens voor hetzelfde en taalproblemen. Hij maakte ook de observatie van “eilandjes van vaardigheden”. Hij stelde eerst dat het een biologische oorzaak had, daarna de theorie van de “refrigerator mother”.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

DSM beschrijving Autisme:

A

Plaatst het in de categorie Pervasieve ontwikkelingsstoornissen, dat gekarakteriseerd wordt door beperkingen in meerdere gebieden van de ontwikkeling:
• sociale interactie  extreme sociale isolatie. Wing & Attwood beschrijven drie types: aloof (geisoleerd in eigen bubbel), passief (sociale interactie maar als dagelijkse routine) en odd (geinteresseerd in andere mensen maar hebben geen sociale vaardigheden).
• communicatie  niet praten, echolalia, idiosyncratisch (op rare momenten dingen zeggen), voornaamwoorden omdraaien, literair spreken, gebrek aan ritme en klemtonen. Weinig doe-als-of spellen maar kunnen het wel, gebrek aan motivatie net als bij MR.
• stereotype gedrag, interesses en activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Andere associaties die niet essentieel zijn voor de diagnose:

A
  • sensorisch verwerken  heel gevoelig of gevoelloos voor sensorische prikkels, over het algemeen corticaal ondergestimuleerd.
  • savant
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Karakteristieken

A
  • Autistisch gedrag moet aanwezig zijn voor het derde levensjaar om de diagnose te stellen.
  • De stoornis komt meer voor bij jongens dan bij meisjes, maar hebben over het algemeen wel een hoger IQ.
  • Comorbiditeit: mentale retardatie, angststoornissen en aanvallen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Syndroom van Asperger (DSM en algemene beschrijving)

A
  • Tegelijkertijd dat Kanner autisme beschreef, was ook Asperger daarmee bezig.
  • Dit wordt nu gebruikt voor een stoornis waarbij kinderen meer subtiele tekortkomingen hebben en wiens intellectuele en taalfunctioneren hoger is dan dat van andere kinderen in het autistisch spectrum.

DSM
• Geen vertraging in taalontwikkeling en geen significante cognitieve verstoringen, voor de rest hetzelfde als autisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Andere kenmerken van Asperger

A
  • obessieve-compulsieve neigingen
  • pragmatiek, verkeerd gebruiken van taal in sociale situaties
  • non-verbale intelligentie is niet normaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

IS HET WEL EEN STOORNIS (Asperger)?

A

Aan de ene kant niet: mensen met Asperger kunnen vaak goed functioneren; veel mensen met Asperger studeren, winnen grote prijzen etc. Aan de andere kant wel: moeite met sociale contacten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Karakteristieken asperger

A
  • Wordt vaker later ontdekt vanwege de relatief goede verbale en cognitieve vaardigheden
  • meer jongens dan meisjes.
  • Comorbiditeit: angst en depressie.
  • door zelfbewustzijn kunnen mensen dysforie en hopeloosheid ontwikkelen. Ook gaat het vaak samen met motorische onhandigheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Biologische context autisme spectrum

A
  • Uit tweelingenonderzoek blijkt dat monozygote tweelingen veel meer overeenkomsten hebben qua autisme (ofwel de stoornis, ofwel kenmerken) dan dyzygote tweelingen.
  • Onderzoek naar neurotransmitters wijst op serotonine, dopamine, norepinefrine en endorfines maar dit is inconsistent. Ook komt uit PET onderzoek dat mensen met autisme een hogere hersen glucose metabolisme hebben.
  • Neuroanatomie laat een vergrote amygdala zien bij mensen met autisme, dat in direct verband staat met de ernst van de stoornis.
  • Ander onderzoek laat zien dat het hersenvolume bij autisten groter is (nog niet bij geboorte), vooral witte stof, dit kan komen door een tekort aan pruning.
  • Mensen met AD hebben nog twee andere abnormaliteiten: in het lymbisch-temporale kwab systeem en in de frontale kwab.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Intrapersoonlijke context: wat is de essentiële tekortkoming?

A

Hechting 
• gebrek aan affectionele banden met zorggever bij kinderen met autisme, stond centraal bij Kanner.
• Met de Strange Situation test is echter aangetoond dat 40-50% van de kinderen met autisme een zekere hechting had.
• Er zijn wel verschillen met normale kinderen qua emotioneel plezier en reciprocaliteit.
• Ook is er waarschijnlijk geen intern werkmodel van de relatie bij jonge kinderen met autisme.

Emotionele ontwikkeling
• kinderen met autisme kunnen emoties minder goed herkennen, ze kijken niet naar de ogen.
• Het lijkt erop dat ze gebruik maken van de inferior temporal gyrus (perceptie van objecten) ipv de fusiform gyrus (gezichtsperceptie).
• Eigen emoties delen ze niet, het zijn ook meer negatieve emoties en mixen van affect.

Gedeelde aandacht
• bij kinderen met autisme is dit absent of gebrekkig.
• Gebaren worden los van emoties en gevoelens gebruikt, wat heel belangrijk is voor sociale interactie.
• Het wordt puur instrumentaal gebruikt.

Taalontwikkeling 
• kinderen met autisme lijken naar iemand te praten ipv met iemand en kunnen niet differentiëren in belangrijke informatie of niet.
• Zelfs bij AD is er een gebrek aan pragmatiek, de subtiele hints die de communicatie vermakkelijken.
• Lezen kunnen ze goed maar er wordt vaak gefocust op de woorden, dus gebrek aan begrip van de tekst.
• Verder is er ook moeite met perspectief-nemen, het gebruik van voornaamwoorden bijvoorbeeld en echolalia.

Cognitieve ontwikkeling 
• IQ verschilt nogal maar er zijn wel dezelfde patronen gevonden. Een gebrek aan sociaal redeneren, maar redeneren over concrete objecten wel prima.
• Verder een gebrek aan centrale coherentie, dus het gebruik van context is nutteloos.
• Ook executieve functies zijn slecht ontwikkeld, vooral planning en shifting. Het lijkt dat het geen gebrek aan inhibitie is (zoals bij adhd).

Theory of mind 
• kinderen met autisme zijn slecht in het oplossen van false belief taken, recent onderzoek laat zien dat er een ontwikkelingsvertraging is van 5 jaar (of het is er helemaal niet) maar dat kan ook komen door de logica die ze gebruiken.
• Over het algemeen een gebrek aan het aanvoelen van de eigen gevoelens en van anderen.

Systematizing 
• nieuwe theorie opgesteld door Baron-Cohen, namelijk dat mensen met autisme een extreme masculine vorm van intelligentie hebben, dus een extreem mannelijk brein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hechting 

A
  • gebrek aan affectionele banden met zorggever bij kinderen met autisme, stond centraal bij Kanner.
  • Met de Strange Situation test is echter aangetoond dat 40-50% van de kinderen met autisme een zekere hechting had.
  • Er zijn wel verschillen met normale kinderen qua emotioneel plezier en reciprocaliteit.
  • Ook is er waarschijnlijk geen intern werkmodel van de relatie bij jonge kinderen met autisme.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Emotionele ontwikkeling

A
  • kinderen met autisme kunnen emoties minder goed herkennen, ze kijken niet naar de ogen.
  • Het lijkt erop dat ze gebruik maken van de inferior temporal gyrus (perceptie van objecten) ipv de fusiform gyrus (gezichtsperceptie).
  • Eigen emoties delen ze niet, het zijn ook meer negatieve emoties en mixen van affect.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gedeelde aandacht

A
  • bij kinderen met autisme is dit absent of gebrekkig.
  • Gebaren worden los van emoties en gevoelens gebruikt, wat heel belangrijk is voor sociale interactie.
  • Het wordt puur instrumentaal gebruikt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Taalontwikkeling 

A
  • kinderen met autisme lijken naar iemand te praten ipv met iemand en kunnen niet differentiëren in belangrijke informatie of niet.
  • Zelfs bij AD is er een gebrek aan pragmatiek, de subtiele hints die de communicatie vermakkelijken.
  • Lezen kunnen ze goed maar er wordt vaak gefocust op de woorden, dus gebrek aan begrip van de tekst.
  • Verder is er ook moeite met perspectief-nemen, het gebruik van voornaamwoorden bijvoorbeeld en echolalia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cognitieve ontwikkeling 

A
  • IQ verschilt nogal maar er zijn wel dezelfde patronen gevonden. Een gebrek aan sociaal redeneren, maar redeneren over concrete objecten wel prima.
  • Verder een gebrek aan centrale coherentie, dus het gebruik van context is nutteloos.
  • Ook executieve functies zijn slecht ontwikkeld, vooral planning en shifting. Het lijkt dat het geen gebrek aan inhibitie is (zoals bij adhd).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Theory of mind 

A
  • kinderen met autisme zijn slecht in het oplossen van false belief taken, recent onderzoek laat zien dat er een ontwikkelingsvertraging is van 5 jaar (of het is er helemaal niet) maar dat kan ook komen door de logica die ze gebruiken.
  • Over het algemeen een gebrek aan het aanvoelen van de eigen gevoelens en van anderen.
17
Q

Systematizing 

A

• nieuwe theorie opgesteld door Baron-Cohen, namelijk dat mensen met autisme een extreme masculine vorm van intelligentie hebben, dus een extreem mannelijk brein.

18
Q

Ontwikkelingsverloop

A

Twee paden waarbij autisme wordt gevonden:
• duidelijke ontwikkelingsvertraging
• regressie

19
Q

Interventie

A

Er zijn twee verschillende interventies:
• voor specifieke tekortkomingen, zoals sociale interactie
• samenhangende programma’s om het algemene level van functioneren te verbeteren.

20
Q

Alle programma’s (interventies) hebben 5 factoren gemeen:

A
  • behandeling focust op een breed vlak van autistische gedragingen
  • specifieke strategieën zijn nodig voor het generaliseren van nieuwe vaardigheden
  • hoog gestructureerd met een lage staff-student ratio
  • hoge mate van betrokkenheid van de familie
  • vaardigheden ontwikkelen om de transitie te maken van het programma naar school
21
Q

Lovaas’s gedragsmodificatie programma 

A
  • begint in de peutertijd en duurt 2 jaar of langer voor 40 u per week aan intensieve gedragstherapie.
  • Het begint thuis met operant conditioneren en later verschuift het naar school en samenleving.
22
Q

TEACCH  structured teaching

A
  • Het verschil tussen de twee ligt vooral in taalgebruik en aanleren ervan.
  • Bij Lovaas wordt er gebruik gemaakt van expressieve en receptieve discriminatie (woord zeggen bij een plaatje of iets aangeven wat gezegd wordt),
  • bij TEACCH gaat het meer om de relevantie voor het kind en de normale taalontwikkeling.