Hoofdstuk 11 Schizofrenie Flashcards

1
Q

De symptomen van schizofrenie worden geclusterd in drie groepen:

A
  • Positieve symptomen  aanwezigheid van denkstoornissen, waanbeelden en hallicunaties
  • Negatieve symptomen  afwezigheid van sociabiliteit, plezier, energie en affect
  • Ongeorganiseerd gedrag  ongeorganiseerde spraak, bizar gedrag en slechte aandacht Hallicunaties en waanbeelden worden complexer met leeftijd, en gaan meestal over leeftijdsgespaste onderwerpen. Beide komen ook voor in niet-schizofrenie populaties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waanbeelden komen voor in de vorm van

A

persecution, somatisch en grandeur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ongeorganiseerde spraak kan voorkomen in

A

pragmatiek (sociaal gebruik), prosody (melodie), auditief verwerken en abstracte taal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ongeorganiseerd gedrag voorkomen

A

kan in veel vormen voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kan in veel vormen voorkomen

A

(gebrek aan reactiviteit naar de omgeving) kan ik veel vormen voorkomen .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sociaal dysfunctioneren kan voorkomen in

A

komt ook in veel vormen voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Subtypes van schizofrenie:

A
  • paranoïde type  veel waanbeelden (vooral grandeur), type met de beste prognose maar komt bijna niet voor in de kindertijd
  • ongeorganiseerde type  vlak affect en emoties die niet gepast zijn bij de spraak en ongeorganiseerd gedrag en spraak, slechtste prognose en veel in de kindertijd
  • catatonische type  psychomotorische verstoringen
  • ongedifferentieerde type  geen van de hierboven genoemde kenmerken
  • risiduële type  minstens 1 psychotische episode in het verleden, maar nu niet actief psychotisch behalve sommige symptomen van de verstoring (vlak affect, ongeorganiseerde spraak, rare geloven)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Twee leeftijden van opkomst schizofrenie:

A
  • de vroege opkomst (voor 14-15 jaar)
  • en de adolescent opkomst (tussen 14-15 jaar en jonge volwassenheid).
  • De vroege opkomst komt bijna nooit voor, maar tussen de 12 en 15 jaar is er een grote opkomst.
  • Dit komt alleen voor bij schizofrenie, en niet bij een andere psychotische reacties in de kindertijd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Er zijn ook sekseverschillen en verschil in gezinnen en etnische verschillen:

A
  • mannen domineren in de vroege-opkomst, maar in de adolescentie wordt het meer gelijk.
  • Er wordt gezegd dat schizofrenie meer voorkomt bij lage SES maar de resultaten uit onderzoeken zijn dubbelzinnig. Er is geen etnisch verschil.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Comorbiditeit schizofrenie:

A

depressie, CD of ODD (in deze volgorde van meer voorkomen). OCD komt meer voor bij adolescenten. Er zijn ook veel suicidale ideeen en gedragingen (vooral 2 jaar na de eerste psychotische episode), dit komt door psychose of depressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Differentiële diagnose Schizofrenie

A
  • het moet apart gehouden worden van autisme, dat een eerdere opkomst heeft en minder psychoses.
  • Verder is autisme redelijk stabiel en schizofrenie is progressief dalend in functioneren.
  • Er moet ook goed onderscheid gemaakt worden tussen dit en stemmingsstoornissen, er is ook een tussenvorm (schizoaffectieve stoornis).
  • Een recent geidentificeerde groep is gediagnosticeerd met multidimensionaal beperkte stoornis, dat vroeg opkomt, symptomen van schizofrenie laat zien en slechtere prognose heeft. Dit kan ertoe pleiten dat deze stoornis en schizofrenie apart gezien moeten worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De verschillende types opkomsten lijken dezelfde factoren te delen en kunnen gediagnosticeerd worden met dezelfde criteria. Er zijn toch een aantal ontwikkelingsverschillen:

A

• Kinderschizofrenie komt gradueel op, met veel onduidelijkheid over de premorbide en comorbide symptomen. De precieze opkomst is dan ook vaak niet duidelijk.
• Er is een verschil in symptomen tussen de kinderopkomst en de volwassenvorm.
o Waanbeelden, hallicunaties en denkverstoringen worden niet gezien tot 7 jaar, waanbeelden zijn vooral minder vaak te vinden in kinderen. Alle subtypes worden gezien in volwassenen, maar jonge kinderen hebben meer ongeorganiseerde of ongedifferentieerde types. De symptomen en sociale beperking zijn ernstiger in kinderen. Terwijl sekse ongeveer gelijk is in adolescentie, zijn er meer volwassen mannen.
• de onvolwassen taal en cognitieve vaardigheden in kinderen maken het moeilijk onderscheid te maken in verstoringen of normaal gedrag van die leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Etiologie Schizofrenie

A
  • De theorieën van de etiologie van schizofrenie zijn gebaseerd op het diathesis-stress model.
  • Diathesis staat voor kwetsbaarheid of predispositie, wat hierbij vooral de biologische factoren zijn.
  • Stressors zorgen ervoor dat de schizofrenie dan tot uiting komt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De biologische context Schizofrenie

A
  • Genetische factoren  kinderopkomst is waarschijnlijk een nog meer genetische versie van de stoornis dan de volwassenopkomst, een specifiek gen is nog niet gevonden.
  • CZS dysfunties  het cerebraal volume is kleiner in kinderen en volwassenen met schizofrenie, dit komt door verlies aan grijze stof. Bij vroege opkomst is de linker hemisfeer bij jongens vooral kleiner, bij meisjes de rechter. Door verminderde grijze stof verkleinen ook de ventrikels. Het lijkt erop dat het verlies aan grijze stof begint voor de stoornis, maar door blijft gaan, dit kan een verklaring zijn voor de vermindering in cognitieve en academische prestatie bij de vroege opkomst schizofrenie. Ook zijn er verschillen gevonden in de dikheid van de cortex, de sulci zijn platter en de gyri steiler, dat de communicatie en interconnectiviteit van het brein kan beïnvloeden. De corpus callosum wordt ook kleiner na opkomst.
  • Neurochemie  door de effectieve behandeling zou dopamine een oorzaak kunnen zijn, medicijnen die de transmissie ervan blokken zorgen voor controle over psychoses terwijl excessief loslaten intensificeert. Verder zou te veel cortisol uit de HPA kunnen zorgen voor verhoogde dopamine activiteit, wat leidt tot psychotische symptomen.
  • Neuropsychologische verstoringen  dysfunctie van selectieve en sustained aandacht (letterrij, ook te zien in hersenactiviteit). Jonge mensen hebben moeite met het verwerken van informatie op een snelle en efficiente manier. Ook visuele-motorische coordinatie en fijne motorische snelheid zijn beperkt (vertraging of falen van normale hersen volwassenwording). Executieve functies zijn ook beperkt, ook het werkend geheugen. Dit is uniek aan de kinderen van de wel/niet schizofrenie groep die het wel ontwikkelen.
  • Prenatale en geboorte complicaties  inconsistente gegevens, en de causale relatie is niet duidelijk.
  • Middelgebruik en pubertijd zijn ook nog aangehaald, maar hier is geen link mee te vinden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een invloedrijk model dat de biologische factoren aan verbindt is

A
  • neurodevelopmental model of schizofrenia(Weinberger) 
  • hersenschade aan het lymbisch systeem en de prefrontale cortex gebeurt vroeg in het leven maar blijft “klinisch stil” totdat de hersenen volwassen worden en de neurale systemen die betrokken zijn in schizofrenie zijn ontwikkeld.
  • Vooral verstoringen in de mechanismen die gaan over dopamine zorgt voor schizofrenie.
  • Dit wordt ondersteund door onderzoek naar fundamentele verstoringen en de reactie dat stress vaak met zich meebrengt (en de medicatie tegen dopamine).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een ander model is het executieve functioneringsrisico model

A

hoe groter de verstoringen in executief functioneren, hoe vroeger de opkomst van psychotische symptomen.

• Uit onderzoek is verder gebleken dat ouders en broers/zussen ook kleine neuropsychologische verstoringen hebben in executieve functies en aandacht.

17
Q

De individuele context

A

De ongeorganiseerde spraak is een reflectie van denkstoornissen. Vooral illogical en loose denken lijken specifiek te zijn aan schizofrenie. Deze stoornissen kunnen komen door fixatie/regressie of een aandachtstekort.

18
Q

De familiecontext

A
  • Communicatie deviantie  Wynne stelt twee types communicatie voor die voor kwetsbaarheden kunnen zorgen, een diffuse structuur (vaag, irrelevanties) en de fragmented structuur (niet logisch, tegenstrijdig, abrupt shiften = overinclusive denken). Verder nog andere fouten in de familiestructuur: geen gepaste psychologische grenzen maar wel doen alsof het harmonisch is (pseudo-mutuality).
  • Er is uit onderzoek gebleken dat het gevolgen heeft voor de aandacht, logisch denken, ernstigheid van de psychopathologie en denken in een geheel.
  • Affectieve kwaliteit  expressed emotion (criticism, overinvolvement) lijkt een voorspeller te zijn van relapse. Verder lijkt kriticisme veel voor te komen bij kinderen met schizofrenie. Onderbrekingen in opvoeding  verlies en scheiding van de eerste zorggever lijken meer aanwezig te zijn geweest bij kinderen met schizofrenie, dit kan een stressor zijn maar ook een genetische link.
  • De meeste factoren lijken echter transactioneel te zijn, maar daar is het geschikte onderzoek nog niet voor gedaan.
19
Q

Asarnow & Asarnow hebben een multifactorieel, transactioneel model gemaakt van de ontwikkelingspsychopathologie van schizofrenie

A

Het model specificeert drie ethiologische factoren:
• kwetsbaarheden,
• stressors en
• beschermende factoren, en de dynamische relateis tussen ze.
• De wortels van schizofrenie liggen in de genetische risicofactoren dat leidt tot CSZ dysfuncties en beperkingen in aandacht en informatieverwerking. Deze interacteren met omgevingsstressors en beschermende factoren.

20
Q

De prognose:

A
  • Een korte termijn uitkomst is niet goed, er is weinig kans op snel herstel, behalve als het binnen de eerste drie maanden gebeurd.
  • Lange termijn uitkomsten zijn vooral voor kinderopkomst niet goed, voornamelijk in relaties, zelfverzorging, enz. Er is een kleine kans op herstel.
  • Beschermingsfactoren zijn: hogere premorbide sociale en cognitieve functies, vroege interventie, korte duur van de eerste psychotische episode, minder negatieve symptomen.
21
Q

Interventie:

A
  • Psychofarmacologie  antipsychotische middelen lijken te werken bij kinderen en volwassenen, maar de echte werking is nog niet vastgesteld
  • Individuele psychotherapie  Wynne: terugdraaien van sociale isolatie, meer sociale vaardigheden. Nu: Cognitieve gedragsmodellen, cognitieve strategieën om te copen met symptomen, terugdraaien van irrationele geloven en sociale vaardigheidstraining. Nog een andere is LifeSpan, dat suicide tegengaat.
  • Familietherapie  verbeteren van de communicatie en relapse voorkomen, leek effectief maar na een langere tijd toch relapse