Hoofdstuk 9 Stemmingsstoornissen en Zelfmoord Flashcards
Waarom werd er vroeger gedacht dat een depresie niet kon voorkomen in de kindertijd?
- Vroeger werd er gedacht dat er in de kindertijd geen echte depressie kon zijn vanwege het gebrek aan cognitieve complexiteit, dit werd dan gemaskeerde depressie genoemd (rebellie, somatische klachten).
- Maar nu wordt het wel erkend, in plaats van gemaskeerde depressie komen gedragsproblemen in combinatie voor met depressieve symptomen.
DSM heeft vier grote categorieën om depressie te diagnosticeren:
• aanpassingsstoornis met depressieve stemming
kortetermijn emotionele en gedragsproblemen naar aanleiding van een recente stressor
• dystyme stoornis
aanwezigheid van een depressieve stemming voor minstens 1 jaar in kinderen (2 jaar in volwassenen). In kinderen kan de negatieve stemming ook de vorm van irriteerbaarheid aannemen in plaats van depressie. Ten minste twee specifieke symptomen moeten de periodes van depressie vergezellen, zoals gevoel van waardeloosheid en moeheid.
• major depressie
aanwezigheid van 5 of meer symptomen tijdens een periode van 2 weken, waarvan er 1 depressieve stemming of irriteerbaarheid moet zijn in kinderen.
• dubbele depressie
chronische dysthymia met perioden van major depressie.
Verschillende soorte prevalentie depressie
- Bij de prevalentie wordt gekeken naar point prevalentie (hoe veel kinderen in de populatie zijn depressief)
- lifetime prevalentie (hoeveel kinderen zullen ooit depressief zijn in hun leven). De laatste ligt veel hoger. De prevalentie neemt de laatste jaren toe, en komt meer voor bij oudere kinderen dan bij jongere.
Depressie komt meer voor bij kinderen uit
een laag SES en Mexicaans-Amerikaanse kinderen.
De discussie blijft ontstaan of er grote leeftijdsverschillen zijn in symptomen van depressie.
- Uit onderzoek blijkt dat er ontwikkelingstrends te vinden zijn, maar dat deze leeftijdsgebonden verschillen niet absoluut zijn.
- Dus de criteria van de DSM lijkt valide te zijn voor gebruik bij kinderen.
Gemiddelde leeftijd van de opkost van een depressie en van dysthymia
De opkomst van een major depressie ligt gemiddeld rond de 15 jaar en die van dysthymia rond de 11 jaar. In de adolescentie is er een enorme groei van prevalentie, waarschijnlijk door het scheidings-individualiseringsproces.
Sekseverschillen depressie
In de kindertijd zijn er geen sekseverschillen aanwezig, maar vanaf 13 jaar zijn meisjes in overhand. Een verklaring kan zijn dat meisjes meer internaliserend zijn dan jongens.
Verschillende redenen:
• meisjes vinden de lichamelijke veranderingen erger
• sociale relaties zijn vooral belangrijk voor meisjes, dus zijn meer reactief
• meisjes ervaren meer psychosociale stressors (ongewilde seksuele aandacht)
• geslachtsrollen waarvoor meisjes zich inhouden (silencing the self)
Comorbiditeit depressie:
angststoornissen (komt meestal voor de depressie) en vooral bij jongens CD (kan aan emotieregulatie liggen, zelfde onderliggende gen of de negatieve effecten).
De biologische context depressie
• Genen:
o er lijkt een genetische factor te zijn, maar dat kan ook voor meerdere internaliserende stoornissen zijn.
o De omgeving heeft ook een grote invloed in de ernst ervan.
• Neurochemie:
o bij volwassenen lijkt er een defect te zitten in de HPA-as, dat zorgt voor een overproductie aan cortisol (bij kinderen nog niet vastgesteld).
o Ook onderdrukte levels van serotonine kunnen de oorzaak zijn (hier werken antidepressiva op).
o Onduidelijk is nog wat oorzaak een gevolg is.
• Hersenstructuur en functie:
o er lijkt minder activering te zijn in de linker hemisfeer, dat meer gaat over positief affect.
De individuele context
Er lijkt een link te bestaan tussen depressie en interne werkmodellen van hechting. Blatt maakt hier een model bij, dat van twee soorten depressie uitgaat: afhankelijke depressie (eenzaamheid en angst om verlaten te worden) en zelf-kritische depressie (waardeloosheid, falen en schuld). De eerste komt voort uit een resistant hechtingspatroon en de tweede uit een avoidant hechting.
Beck stelt de cognitieve triade voor dat zorgt voor depressie. Deze bestaat uit attributies die gaan over waardeloosheid (zelfvertrouwen), hulpeloosheid en hopeloosheid.
Hulpeloosheid heeft verband met de ontvangen self-efficacy. Er zijn drie manieren waarop self-efficacy bijdraagt aan depressie:
- gevoelens van zelf-devaluatie die opkomen wanneer kinderen zichzelf zien als onmogelijk om aan hun verwachtingen en wensen te doen
- de waargenomen sociale inefficacy
- waargenomen onmogelijkheid om depressieve gedachten te controleren Hopeloosheid komt voort uit causale attributies die kinderen maken die intern, stabiel en globaal zijn. Deze attributies komen voort uit negatieve gebeurtenissen.
Kritiek op dit model: de negatieve attributies zijn correlaten in plaats van voorspellers van depressie, depressieve cognities komen en gaan en een ontwikkelingsargument.
Ook heeft een slechte emotieregulatie een onderliggende invloed dat bijdraagt aan depressie.
De familiecontext
Een emotioneel aversieve familieomgeving voorspelt de ontwikkeling van depressie in kinderen en adolescenten. Interparental conflict, kritische en overbetrokken emotionele expressie en mishandeling dragen hieraan bij.
Het verlies van een zorggever kan ook een kwetsbaarheid zijn voor depressie, het zal wel altijd in combinatie met andere interacties komen.
Moederlijke depressie is ook een risico voor de ontwikkeling van depressie bij kinderen. Dit kan komen door de genen, een gedeelde onderliggende neurologische disfunctie in emotieregulatie, blootstelling van het kind aan de maladaptieve cognities/gedrag/affect van de ouder en de grotere context van stress en familie conflict. Meisjes zijn hier kwetsbaarder voor dan jongens. Moederlijke depressie is multifinaal, het is dus een risico voor verschillende slechte uitkomsten (niet alleen depressie). Vaderlijke depressie kan zorgen voor een vader- kind conflict dat de associatie tussen vaderlijke depressie en kinderpsychopathologie medieert.
De sociale context depressie
- Kinderen met een depressie hebben problemen met de vaardigheden voor interpersoonlijk probleem-oplossen.
- Patterson & Capaldi hebben een model gemaakt waarin peerrelaties, laag zelfvertrouwen en lage academische vaardigheden optreden als een mediator voor kinderdepressie.
- Depressie is vrij continu, en bijvoorbeeld dysthymia vergroot de kans weer op een major depressieve episode.
- Er is wel recovery maar vaak ook terugvallen.
- Depressie in de adolescentie kan ook zorgen voor problemen in de volwassenheid (baan prestatie, relaties, enz) terwijl de stoornis al weg is.
Integratief ontwikkelingsmodel depressie
- Hammen heeft een samenhangend model gemaakt voor depressie.
- Het begint bij de familieervaringen en de biologische/genetische factoren.
- Deze twee hebben invloed op de cognitieve representaties van het zelf en anderen en de interpersoonlijke competenties.
- Levensstress heeft hier weer invloed op, en deze drie leiden tot depressie.
Interventie depressie:
- Farmacotherapie antidepressiva als Prozac is niet altijd effectief gebleken bij kinderen en kan zelfs de mate van zelfmoord verhogen. Er is wel een effect gevonden maar het wordt nooit alleen gebruikt bij kinderen, altijd in combinatie met therapie.
- Psychodynamische Psychotherapie focus op de problemen in onderliggende persoonlijkheidsorganisatie; verminderen van zelf-kriticisme en negatieve zelf- representaties. Een langzame (4-5 keer per week, 2 jaar lang) maar effectieve behandeling.
- CGT Rollenspellen voor interpersoonlijke en probleemoplossingsvaardigheden, positieve cognitieve restructurering naar maladaptieve cognities en zelf- bekrachtigingstechnieken (Coping with depression course for adolescence).
- Interpersoonlijke therapie aanname dat relatie disfuncties in de kern van de depressie liggen, dus assisteren van depressieve individuen om beter vaardigheden te ontwikkelen voor het interpreteren en copen met interpersoonlijke problemen.
- Familietherapie in combinatie met gedragstherapie lijkt heel effectief te zijn
Bipolaire stoornis en verschillende types
Perioden van depressie wisselen af met manische episoden van overactiviteit, irriteerbaarheid, verhoogd risicogedrag en verhoogd zelfvertrouwen (minstens een week). Er zijn drie types:
• Type 1 manische episodes met of zonder perioden van depressie
• Type 2 depressie dat wordt afgewisseld met hypomania (mildere vorm)
• Cyclothymia kleine, snelle veranderingen in stemming