Hoorcollege 13 (Vanishing White Matter) Flashcards

1
Q

Wat houdt Vanishing White Matter in?

A

Dit is een leukodystrofie (stofwisselingsziekte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Rond welke leeftijd begint VWM?

A

2-4 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Is er een behandeling voor VWM?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Is VWM aandoening erfelijk?

A

Ja, autosomaal recessief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het voornaamste kenmerk van VWM?

A

Ataxia (coordinatie/balans -> dronkemansloopje)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurd er met de witte stof in VWM?

A

Het verweekt (CSF-/vloeistofachtig) en verdwijnt (cysteueze degeneratie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurd er met de grijze stof bij VWM?

A

Niets, blijft gezond/intact (-> geen mentalen problemen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke cellen zijn de oorzaak van VWM?

A

Macroglia (astrocyten en oligodendrocyten), zij hebben een afwijkende morfologie (blijven immature)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ziet VWM onder de microscoop er uit?

A

De astrocyten zijn een stuk dikker en hebben een bipolaire vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke stoffen binden aan immature astrocyten zodat dit onder de microscoop zichtbaar wordt?

A

GFAPδ en Nestin+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de initiator van VWM?

A

eIF2B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de functie van het eiwit eIF2B?

A

Dit eiwit bestaat uit 5 subunits die alle 5 op 5 verschillende genen liggen, op 5 verschillende chromosomen. Het eiwit is verantwoordelijk voor de snelheid van translatie initatie. Het reguleert de translatie via eIF2, dit eiwit bindt aan het initator tRNA-met en vormt zo een ternair complex. In dit complex is eIF2 gefosforyleerd en onderdrukt het zo de translatie initiatie. Wanneer eIF2B aan eIF2 bindt, wordt de translatie gestart. Hierom heeft eIF2B in alle cellen een huishoudfunctie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe ontstaat het initiatiecomplex?

A

Hierbij bindt het ternaire complex (eiF2-tRNA-met) aan het kleine ribosoom, dit complex bindt aan de capsite van het mRNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurd er tijdens ‘scanning’?

A

Het initiatiecomplex schuift van 5’ naar 3’ op zoek naar het startcodon op het mRNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurd er als het initiatiecomplex het startcodon gevonden heeft?

A

Dan kan het grote ribosoom aan het complex binden (elF2-gebonden GTP vervangen door GDP waardoor elF2-GDP en initiator tRNA los laat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk eiwit heb je nodig om de subunits van het initiatiecomplex weer aan elkaar te binden?

A

ElF2B (want heeft affiniteit GDP en zet dit om tot GTP -> initiatie kan herhaald worden)

17
Q

Hoe wordt de elF2B-activiteit gereguleerd?

A

Door fosforylering, want hierdoor krijgt elF2B een hogere affiniteit voor elF2-p waardoor deze geïnactiveerd wordt -> inactiveert eiwitsynthese -> ATF-4 productie

18
Q

Hoe kan men onderzoeken hoe mutaties in elF2B VWM verzooraken?

A

Door de eiwitsynthese-snelheid in cellen in een controle- en VWM-groep te meten en de resultaten bij normale en verhoogde temperatuur te vergelijken (eiwitsynthese wordt lager bij koorts)

19
Q

Waar moet men in het onderzoek naar mutaties in elF2B rekening mee houden?

A
  • Dat de translatiesnelheid wordt mede bepaald door astrocyten in aangedane cellen.
  • Koorts is veel meer dan alleen een verhoging in temperatuur en moet dus met een andere methode beter nagebootst worden in celkweken.
  • De translatiesnelheid wordt apart bepaald voor ieder mRNA-molecuul.
20
Q

In het onderzoek over de mutatie in eIF2B werd geen significant verschil gevonden. Wat betekent dit voor het onderzoek?

A

Dat het experiment niet representatief is en dat er rekening moet worden gehouden met andere factoren

21
Q

In een ander onderzoek was de hypothese dat eIF2B mutaties de translatie van cel-specifiek mRNA in macrogliale voorlopercellen daarmee de rijping van deze macroglia verstoort. Hoe onderzoekt men dit?

A

De translatie van specifiek mRNA voor zo’n macrogliale voorlopercel werd onderzocht (dus of de rijping verstoord werd door een eIF2B mutatie)

22
Q

Welk muismodel werd gebruikt naar het onderzoek naar macrogliale voorlopercellen?

A

Knock-in waarbij er een mutatie bevond op het 5e subunit van het eiwit waardoor er een heftige vorm van de ziekte werd gevonden in de muis

23
Q

Wat waren de bevindingen van het experiment naar de macrogliale voorlopercellen?

A
  • Ataxie bij de muis bij een leeftijd van 5 maanden.
  • Dat de muizen na 8-11 maanden een humaan eindpunt bereikten.
  • Afwijkende myeline (veel vacuolen, minder myeline)
  • Afwijkende astrocyten; dikker, onrijp en dus nestin/GFAP+.
24
Q

Wat is een polysoom?

A

mRNA met veel ribosomen waarbij geldt hoe meer ribosomen, hoe meer eiwitten.

25
Q

Wat houdt polysomal profiling in?

A

Polysoomprofilering scheidt vertaalde mRNA’s op een sucrosegradiënt volgens het aantal gebonden ribosomen.

26
Q

Wat houdt biochemisch scheiden in?

A

Weefsel met cellen kapot maken zodat alle soorten cellen loskomen

27
Q

Wat zijn de stappen van polysomal profiling?

A
  • biochemisch scheiden
  • sucrosegradient en centrifugeren
  • isoleren en UV-meten
  • mRNA kwantificeren en identificeren via microarray
28
Q

Wat is een microarray?

A

Een DNA-microarray is een verzameling microscopisch kleine DNA-vlekken die op een stevig oppervlak zijn bevestigd. Wetenschappers gebruiken DNA-microarrays om de expressieniveaus van grote aantallen genen tegelijkertijd te meten of om meerdere regio’s van een genoom te genotype.

29
Q

Wat was het resultaat van de polysomal profiling voor het onderzoek naar eIF2B icm macrogliale voorlopercellen?

A

Weinig verschil tussen de wildtype- en mutantmuizen. Dit geeft aan de er iets subtieler aan de hand is in het VWM-mechanisme.

30
Q

Per toeval kwam men erachter dat er 176 mRNAs zijn voor mutantmuizen eIF2B en bij een ander onderzoek 176 mRNAs vroor ATF4. Wat kwam hieruit naar voren?

A

Dat die 176 mRNAs gereguleerd werden door ATF4. Als een muis dus geen ATF4 tot expressie kon laten komen, kwamen deze mRNAs ook niet tot expressie. ATF4 bleek als een soort reddingsfactor te werken binnen het integrated stress response (ISR).

31
Q

Ahv ISR-maker kan je erachter komen op werlke plekken ontregeling van ATF4 is in VWM. Welke waren dit?

A

Corpus callosum en het cerebellum. Zo blijkt dus dat het defect dus binnen de astrocyten zit en dit zorgt ervoor dat oligodendrocyten niet kunnen uitrijpen.