Hoorcollege 1 (neurobiologie) Flashcards

1
Q

Goed/fout: Neurotransmissie is het proces van neurotransmitter afgifte

A

Fout (neurotransmissie gaat over signaal-overdracht, dus ook het detecteren van neurotransmitter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Goed/fout: Depolarisatie-fase van de actiepotentiaal wordt gereguleerd door kaliumstomen

A

Fout (Depolarisatie wordt in de regel veroorzaakt door de influx van natrium)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Excitotoxiciteit is vaak het gevolg van een herseninfarct

A

Goed (Glutamaat, een neurotransmitter die een balgnrijke rol speelt bij excitototoxiciteit kan vrij komen na een infarct)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Benzodiazepines stimuleren glutamaat receptoren in de amygdala en nemen daarmee angst klachten weg

A

Fout (Benzodiazepines stimuleren GABA receptoren, waardoor glutamaat activiteit juist geremd wrodt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Acetylcholine zorgt voor de contractie van skeletspieren

A

Goed (Dat klopt, maar kan bijvoorbeeld ook voor de relaxatie van de hartspier zorgen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uit welke deel van de neuronen bestaat grijze stof?

A

De cellichamen van zenuwcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Uit welk deel van de neuronen bestaat de witte stof?

A

De lange uitlopers (de axonen) van zenuwcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk ion stroomt in welke richting tijdens depolarisatie?

A

Natrium stroomt de cel in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk ion stroomt in welke richting tijdens de repolarisatie?

A

Kalium stroomt de cel uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke poorten gaan als eerst open bij een actiepotentiaal?

A

Natrium kanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat voor fenomeen is een actiepotentiaal?

A

Alles-of-niets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een ander ion naast natrium stroomt ook de cel uit, welke is dit?

A

Chloride

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de verhouding van glia cellen tov neuronenen?

A

3 staat tot 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke type glia cellen zijn er?

A

Astrocyten, oligodendrocyten, microglia cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de functie van astrocyten?

A

Homeostase behouden van CNS (water, ionen, neurotransmitters, metaboliten en tissue repair) en beschermen Blood-Brain-Barrier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van oligodendrocyten?

A

Vormen myeline op axonen

17
Q

Welke ziekte is geassocieerd met afbraak van myeline?

A

Multiple sclerosis

18
Q

Wat is de functie van microglia?

A

‘Macrofagen’ van het brein en zorgen voor de immuunrespons (soms te goed)

19
Q

Welke eigenschappen moet een neurotransmitter hebben?

A
  • De neurotransmitter moet aanwezig / opgeslagen zijn in het presynaptische neuron.
  • De neurotransmitter moet vrijkomen na depolarisatie en calciuminstroom.
  • De neurotransmitter moet specifiek worden gedetecteerd door receptoren op het postsynaptische neuron.
  • De neurotransmitter mag alleen tijdelijk buiten de cel aanwezig zijn, het signaal moet ook gestopt worden.
20
Q

Welke drie typen synaptische neurotransmitters zijn er?

A
  • Small clear core vesicles (SVs)
  • Dense core vesicles (DCVs)
  • Both SV and DCVs
21
Q

Welk type synaptische neurotransmitter kan hergebruikt worden?

A

Small clear core vesicles (SVs)

22
Q

Welke stappen ondergaat een SV die gerecycled wordt?

A

Budding -> endosome -> budding -> docking -> priming -> fusion -> release

23
Q

Welke eiwitten zijn betrokken bij het binden van een vesicle aan het membraan?

A

SNARE eiwitten (Synaptobrevin, syntaxin en SNAP-25) en een calcium sensor (aka synaptotagmin)

24
Q

Waarom hebben vesicles hulp nodig van de SNARE eiwitten om te binden aan het membraan?

A

De negatieve lading van de fosfolipiden is een afstotende barriere voor het binden

25
Q

Wat zijn de vijf stappen van de binding van synaptische vesicles?

A
  1. vrije SNARES op het vesicle en plasma membraan
  2. het SNARE complex formt een vesicle dock
  3. Synaptotagmin bindt aan het SNARE complex
  4. Calcium ionen binden aan synaptotagmin, wat lijdt tot curvatie van het plasma membraan, wat de membranen dichter naar elkaar brengt
    5/ Fusie van membraan leidt tot exocytotic release van de neurotransmitter
26
Q

Tijdens de fusie van een synaptische vesicle is er een influx van welk ion?

A

Calcium

27
Q

Welke twee typen neurotransmitter receptors zijn er?

A

Ionotropic neurotransmitter receptor (Ligand-gated ion channels)
Metabotropic neurogransmitter recepter (G-protein coupled)

28
Q

Waardoor wordt het effect van ionotropische receptors bepaald?

A

Het type ionenkanaal: Na +, K +, Ca2 + of Cl- permeabel.

29
Q

Tijdens de rust is het membraanpotentiaal negatief. Waarom?

A

Door het de lekkende lading van kalium

30
Q

Welke neurotransmitters zijn excitaterend?

A

Glutamaat, natrium en calcium kanalen

31
Q

Welke neurotransmitters zijn inhiberend?

A

GABA en chloride kanalen

32
Q

Excitatie of inhibitie?: omkeerpotentieel > drempel voor een actiepotentiaal

A

Excitatie

33
Q

Excitatie of inhibitie?: omkeerpotentieel < drempel voor een actiepotentiaal

A

Inhibitie