Hoofdstuk 9. Flashcards

1
Q

Hoort separatie angststoornis ook bij de DSM-5?

A

Ja.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoort selectief mutisme ook tot de DSM-5?

A

Ja.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is selectief mutisme?

A

Het niet kunnen uitspreken in sociale situaties als dat vereist is, terwijl men in andere situaties wel in staat is om te spreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is anticipatie angst bij een paniekstoornis?

A

De angst voor een nieuwe aanval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe ontstaat een paniekstoornis?

A

Door klassieke conditionering: een voorheen neutrale stimulus wordt nu gezien als een voorspeller voor een catastrofe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe blijft een paniekstoornis in stand?

A

Door operante conditionering, gedrag wordt aangepast om de gevreesde catastrofe te voorkomen hierdoor ontstaat er vermijding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is agorafobie?

A

Het mijden van situaties waarin het moeilijk is weg te gaan of waar er geen hulp beschikbaar is voor als men last krijgt van paniekachtige of andere verschijnselen die als beschamend kunnen worden bevonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Komt agorafobie als alleenstaande stoornis voor in de DSM-5?

A

Ja dat kan, maar het is meestal gekoppeld aan een paniekstoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een sociale angststoornis?

A

Patiënten met deze stoornis worden gehinderd door een aanhoudende angst voor sociale contacten of situaties waarin de kans bestaat beoordeeld te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt een sociale angststoornis in stand gehouden?

A

Door operante conditionering, dingen worden vermeden in de hoop de angst (sociale situatie) te ontlopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is zelf gerichte aandacht?

A

Zelf gerichte aandacht is als mensen met een sociale angststoornis erg bewust zijn van zichzelf in een sociale situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een specifieke fobie?

A

Een hardnekkige angst voor iets specifieks (naalden, dieren).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe lang moet een specifieke fobie minstens aanwezig zijn?

A

Een half jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een gegeneraliseerde angststoornis?

A

De belangrijkste kenmerken van de gegeneraliseerd angststoornis (GAS) zijn overmatige angst
en moeilijk te beheersen gepieker over minstens twee van de volgende terreinen: familie,
gezondheid, financiën en school of werk. De angst en het gepieker zijn minstens een half jaar,
meer dagen wel dan niet aanwezig, gaan gepaard met symptomen als gejaagd voelen en
slaapproblemen en verstoren het dagelijks functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe wordt piekeren gezien in het model van CGT?

A

Een strategie om mogelijke manieren te vinden om met bedreigende situaties om te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er vaak met patiënten met GAS in relatie tot piekeren?

A

Ze piekeren over alledaagse onderwerpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom kan piekeren als zinvol of helpend worden gezien?

A

Omdat het kan helpen bij voorbereiding op situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat kan leiden tot de ontwikkeling van een GAS?

A

Negatieve opvattingen over piekeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke klachten kunnen ontstaan door veel piekeren?

A
  • Gedrukte stemming
  • Vermoeidheid
  • Slaapproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat gebeurt er als pogingen om piekeren te stoppen mislukken?

A

Het piekeren wordt als onbeheersbaar en bedreigend ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is meta gepieker?

A

Zorgen over het vele piekeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een gevolg van piekeren dat leidt tot toename van angstgevoelens?

A

Meta gepieker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke strategieën worden toegepast om piekeren te beheersen?

A

Vermijdingsstrategieën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarom zijn vermijdingsstrategieën contraproductief?

A

Ze hebben vrijwel nooit het gewenste effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat versterkt de negatieve opvattingen dat piekeren onbeheersbaar en gevaarlijk is?
De ineffectiviteit van vermijdingsstrategieën.
26
Wat is het doel van de behandeling bij patiënten met GAS?
Het wijzigen van de metacognitieve opvattingen over piekeren.
27
Wat is de betrouwbaarste manier om tot een DSM-classificatie te komen?
Het gebruik van een gestructureerd klinisch interview. Er zijn nog geen op de DSM-5 gebaseerde versies van deze interviews beschikbaar.
28
Wat wordt er eerst gedaan in een gestructureerd klinisch interview voor DSM-angststoornissen?
Er wordt een screeningsvraag gesteld voor elke DSM-angststoornis
29
Wat gebeurt er met stoornissen waarvan de screeningsvraag met ja is beantwoord?
De overige criteria worden verhelderd met stoornis specifieke vragen
30
Wat kunnen zelfrapportage vragenlijsten bieden in het diagnostisch proces?
Zinvolle, aanvullende informatie over de ernst van de angst en de verschijnselen
31
Wat kan een zelfrapportage vragenlijst ook in kaart brengen?
De voortgang van behandeling
32
Wat is de betekenisanalyse?
Het is een analyse die gericht is op het begrijpen van het verkregen problematische karakter van bepaalde situaties en de daardoor optredende problematische emotionele reacties. (Klassieke conditionering)
33
Waar draait het om bij klassieke conditionering?
Een neutrale stimulus heeft door leerervaringen een specifieke betekenis gekregen.
34
Wat wordt een neutrale stimulus genoemd in de context van conditionering?
CS (conditioned stimulus). De neutrale stimulus wordt pas betekenisvol na conditionering.
35
Wat is de betekenisvolle stimulus in klassieke conditionering?
US (unconditioned stimulus). De US roept een natuurlijke respons op.
36
Hoe wordt de ongeleerde respons die door de US wordt opgeroepen genoemd?
UR (unconditioned response). De UR is de natuurlijke reactie op de US.
37
Wat gebeurt er door klassieke conditionering?
Er wordt een associatie gevormd tussen CS en US en daarmee de UR. Dit leidt tot het leren van nieuwe reacties.
38
Wat wordt opgeroepen bij confrontatie met de CS?
Een geheugenpresentatie van de US en UR. Deze representatie wordt aangeduid als de US/UR-representatie.
39
Wat leidt tot het oproepen van een CR?
Activering van de US/UR-representatie. CR staat voor Conditioned Response.
40
Wat kan er gebeuren met situaties of objecten die op zichzelf niet beangstigend zijn?
Ze kunnen angstaanjagend worden, zodat een angststoornis ontstaat. Dit is een gevolg van klassieke conditionering.
41
Wat is sequentiële verbanden?
Dit kan verwijzen naar de volgorde van gebeurtenissen en hoe ze elkaar in de tijd opvolgen en de angst beïnvloeden. Gebeurtenissen volgen elkaar op en versterken de angst.
42
Wat is een referentieel verband?
43
Kan je een voorbeeld geven van een sequentieel en een referentieel verband?
Sequentieel verband: De volgorde van gebeurtenissen die elkaar beïnvloeden. Voorbeeld: "Ik stapte de lift in, mijn hart begon sneller te kloppen, en ik werd nog angstiger." Referentieel verband: Verwijzing naar eerdere ervaringen die de huidige angst beïnvloeden. Voorbeeld: "De laatste keer in de lift was ik angstig, nu voel ik weer die angst."
44
Wat voor oefeningen worden er meestal ingezet bij sequentiële verbanden?
Exposure.
45
Wat voor oefeningen worden er meestal in gezet bij referentiele verbanden?
Cognitieve herstructureringen technieken of EMDR.
46
Wat voor verbanden ervaren de meeste mensen met een angststoornis?
Sequentieel.
47
Wat is een functieanalyse?
Een functieanalyse is gebaseerd op het leerparadigma van operante conditionering, dat de factoren bestudeerd die bepalen of onder bepaalde omstandigheden (probleem) gedrag optreedt of juist afneemt.
48
Wat is voorkomen voor een vermijdingssoort?
Passief.
49
Wat is vluchten of opheffen voor vermijdingssoort?
Actief.
50
Wat is het belangrijkste doel van het opstellen van Functionele Analyse (FA’s) bij angststoornissen?
Het doel is om te begrijpen welk gedrag (zoals vermijding of veiligheidsgedrag) de angst in stand houdt, zodat een behandelplan kan worden opgesteld om deze patronen te doorbreken.
51
Waarom is vermijdingsgedrag belangrijk in de behandeling van angststoornissen?
Vermijdingsgedrag versterkt de angst omdat het voorkomt dat de persoon leert dat de situatie niet daadwerkelijk gevaarlijk is, wat de angst in stand houdt.
52
Hoe draagt cognitieve gedragstherapie (CGT) bij aan het doorbreken van vermijdings- en veiligheidsgedrag?
CGT helpt de persoon om confrontaties aan te gaan met de angstige situaties en leert hen dat de gevreesde rampen niet optreden, waardoor het vermijdingsgedrag en veiligheidsgedrag afneemt.
53
Uit welke 3 onderdelen bestaat CGT bij angststoornissen?
Cognitieve herstructurering, interoceptieve exposure en exposure in vivo.
54
Wat wordt er bedoelt met cognitieve herstructurering bij angststoornissen?
Onderzoek van catastrofale gedachten via cognitieve herstructurering (gedachtenschema's en Socratisch gesprek).
55
Wat wordt er bedoelt met interoceptieve exposure bi angststoornissen?
Start van exposure-oefeningen, waaronder interoceptieve exposure (blootstelling aan angst oproepende lichamelijke signalen) om angstige verwachtingen te testen.
56
Wat wordt er bedoelt met exposure in vivo?
Vermijden van vermijdings- en veiligheidsgedrag om te checken of de angstige verwachting uitkomt.
57
Wat is de belangrijkste therapeutische interventie bij agora-fobisch vermijdingsgedrag?
Exposure in vivo.
58
Wat is taakconcentratietraining en bij welke groep patiënten wordt het het meeste gebruikt?
Mensen met een sociale angststoornis. Doel hiervan is patiënten te leren zicht weer te baseren op externe informatie door hun aandacht meer op de taak en de omgeving te richten in plaats van vooral op zichzelf
59
Wat is het doel van gedragsexperimenten bij sociale angststoornis?
Het doel is om te testen of positieve dingen, zoals acceptatie door anderen, daadwerkelijk plaatsvinden, in plaats van alleen te kijken of er negatieve gebeurtenissen uitblijven.
60
Waarom worden gedragsexperimenten gebruikt in plaats van exposure in vivo bij sociale angststoornis?
Omdat bij sociale angststoornis de patiënt niet alleen moet ervaren dat negatieve gebeurtenissen niet gebeuren, maar vooral moet ervaren dat positieve dingen, zoals acceptatie door anderen, wel mogelijk zijn.
61
Wat is het verschil tussen gedragsexperimenten en exposure in vivo bij angststoornissen?
Bij gedragsexperimenten ligt de focus op het ervaren van positieve uitkomsten, terwijl bij exposure in vivo de focus ligt op het vermijden van negatieve uitkomsten.
62
Wat is het doel van de behandeling bij Generaliseerde Angststoornis (GAS)?
Het doel is om de gedachten over piekeren te veranderen, door eerst te kijken naar de onbeheersbaarheid, het gevaar en het nut van piekeren, en daarna nieuwe manieren aan te leren om met problemen om te gaan zonder te piekeren.
63
Hoe worden de opvattingen over piekeren onderzocht tijdens de behandeling?
De opvattingen worden onderzocht met gedachtenschema’s en gedragsexperimenten, zoals het uitstellen van piekeren om te testen of het echt onbeheersbaar is of door zoveel mogelijk te piekeren om te zien of de gevreesde gevolgen optreden.
64
Wat wordt er geleerd aan het einde van de behandeling?
Aan het einde van de behandeling leert de patiënt nieuwe vaardigheden om met zorgen om te gaan en stopt men met vermijdingsgedrag door middel van exposure en response prevention (ERP).
65
Wat is het verschil tussen Metacognitieve Gedragstherapie (MCT) en andere vormen van CGT?
MCT blijkt significanter effectiever dan andere vormen van CGT bij het verminderen van piekeren, angst en comorbide klachten zoals depressie.
66
Wat is metacognitieve gedragstherapie?
Metacognitieve Therapie (MCT) is een vorm van therapie die zich richt op het veranderen van de manier waarop iemand denkt over zijn of haar gedachten. In plaats van de inhoud van de gedachten zelf aan te pakken, richt MCT zich op de metacognities – de gedachten over gedachten.
67
Hoe begint de diagnostiekfase bij een angststoornis?
Met het registreren van vermijdingsgedrag, angst, problematische situaties. Zo kan er inzicht worden gekregen in de aard en frequentie van problemen en omstandigheden.
68
Wat is het socratisch dialoog?
De gedachten en opvattingen van de patiënt opgevat worden als een hypothese die behandelaar en patiënt samen gaan onderzoeken om na te gaan in hoeverre de gedachte op opvatting klopt.
69
Waar lijdt extinctie toe?
Voor een nieuwe vorming van van nieuwe CS- non-US/UR - associaties, dus nieuwe kennis over CS die een andere reactie dan angst oproept.
70
Waar staat CS voor?
CS (geconditioneerde stimulus): Een gebeurtenis of object dat oorspronkelijk geen angst oproept, maar door associatie met een angstige ervaring, dat wel gaat doen.
71
Waar staat US voor?
US (onvoorwaardelijke stimulus): De gebeurtenis die oorspronkelijk de angst veroorzaakte (bijvoorbeeld een bedreigende situatie).
72
Waar staat UR voor?
UR (onvoorwaardelijke reactie): De natuurlijke angstige reactie op de US.
73
Is exposure gericht op angstreductie (habituatie)? Leg uit.
Nee, maar op het disconfirmeren van de verwachtingen.
74
Wat betekent within session habituation?
Dat de angst tijdens exposure niet per se direct hoeft te dalen, wat wordt aangeduid als within session habituation. Dit betekent dat de angst in de loop van één sessie niet altijd direct vermindert, maar het doel is om in verschillende situaties en contexten te oefenen, zodat de patiënt leert dat de angst niet altijd samenhangt met veiligheidsgedrag.
75
Wat is responspreventie?
Een patiënt wordt gevraagd veiligheidsgedrag achterwege te laten, om te voorkomen dat de patiënt het uitblijven van de gevreesde ramp toeschrijft aan eigen maatregelen, in plaats van aan het feit dat beangstigende situaties een slechte voorspeller is van gevreesde rampen.
76
Waar staat R voor?
Veiligheidsgedrag.
77
Wat zijn de effectieve behandelingen voor angststoornissen?
Farmacologische en psychologische behandelingen ## Footnote Combinaties van beide behandelingen zijn ook mogelijk.
78
Wat is de psychologische behandeling van eerste voorkeur voor angststoornissen?
CGT (cognitieve gedrag therapie) ## Footnote CGT is vaak effectief in het verminderen van angstklachten.
79
Wat zijn de farmacologische behandelingen van eerste keuze bij angststoornissen?
Antidepressiva ## Footnote Deze worden vaak voorgeschreven om angstklachten te verlichten.
80
Welke klasse van antidepressiva wordt als vooral werkzaam beschouwd bij angststoornissen?
SSRI’s (selectieve serotonine heropnameremmers) ## Footnote Voorbeelden zijn citalopram, escitalopram, fluoxetine en paroxetine.
81
Wat normaliseren SSRI's in het zenuwstelsel?
De neurotransmissie van het serotoninesysteem ## Footnote Dit helpt bij het opheffen van de ontregeling van neurotransmittersystemen.
82
Welke andere klasse van medicijnen is effectief bij angststoornissen naast SSRI’s?
SNRI’s (serotonine-norepinefrine heropnameremmers) ## Footnote Voorbeelden zijn venlafaxine en duloxetine.
83
Waarom hebben SNRI’s de voorkeur boven klassieke antidepressiva en benzodiazepinen?
Beter te verdragen, minder gevaarlijk bij overdosering, minder bijwerkingen en minder kans op afhankelijkheid ## Footnote Dit maakt ze vaak een veiliger alternatief.
84
Waarvoor worden SSRI’s voornamelijk gebruikt?
Behandeling van angststoornissen ## Footnote Ze zijn effectief in het normaliseren van serotoninesystemen.