Hoofdstuk 19 Flashcards

1
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn somatisch-symptoomstoornissen en verwante stoornissen gekarakteriseerd?

A

Ze worden gekarakteriseerd door lichamelijke symptomen zoals aanhoudende pijn of vermoeidheid, die aanzienlijke hinder veroorzaken, ongeacht of er een bekende medische aandoening aan ten grondslag ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat was het verschil in de benadering van lichamelijke verschijnselen tussen de DSM-4 en DSM-5?

A

In de DSM-4 lag de nadruk op onvoldoende verklaarde lichamelijke verschijnselen, terwijl de DSM-5 de nadruk legt op de aanwezigheid van lichamelijke symptomen, ongeacht of deze verklaard kunnen worden, en op psychologische en gedragsmatige factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen somatisatie en somatisch-symptoomstoornissen?

A

Somatisatie is het lichamelijk reageren op stressoren (bijvoorbeeld hoofdpijn door examenstress), wat normaal is, maar als het te veel de overhand krijgt en iemands leven volledig beheerst, kan het leiden tot klinische aandacht, wat kenmerkend is voor somatisch-symptoomstoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat wordt er bedoeld met psychosomatische stoornissen?

A

Psychosomatische stoornissen worden vaak gekarakteriseerd door de veronderstelling dat er een psychologische oorzaak is voor lichamelijke aandoeningen, maar er is geen wetenschappelijk bewijs voor een dergelijke unieke oorzaak bij aandoeningen zoals hoge bloeddruk of astma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het tweesporenbeleid in de diagnostiek en behandeling van somatisch-symptoomstoornissen?

A

Het tweesporenbeleid houdt in dat zowel de lichamelijke als de psychische aspecten van de problematiek grondig onderzocht worden en dat de artsen en psychologen samen de bevindingen naast elkaar leggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe benaderen artsen en psychologen de patiënt volgens het tweesporenbeleid?

A

Artsen en psychologen benaderen de patiënt en zijn problematiek vanuit een geïntegreerde visie, waarbij ze zowel lichamelijke als psychosociale factoren meenemen in de diagnostiek en behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat wordt er bedoeld met de term ‘somatisatie’ in de tekst?

A

Somatisatie betekent dat iemand lichamelijk reageert op een stressor en zich ook naar die lichamelijke reactie gedraagt, zoals het krijgen van hoofdpijn bij examenstress en het gebruik van pijnstillers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom is de term ‘psychosomatische stoornissen’ bekritiseerd?

A

De term is bekritiseerd omdat er geen bewijs is voor een psychologische oorzaak van lichamelijke aandoeningen zoals hoge bloeddruk, maagzweren en astma, wat deze term problematisch maakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat wordt bedoeld met de ‘integrated visie’ in de behandeling van somatisch-symptoomstoornissen?

A

De geïntegreerde visie betekent dat de artsen en psychologen zowel de lichamelijke als de psychologische aspecten van de stoornis in hun behandeling betrekken en dit ook aan de patiënt duidelijk maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn transdiagnostische factoren in het ontstaan van somatisch-symptoomstoornissen?

A

Transdiagnostische factoren zijn processen die ten grondslag liggen aan verschillende stoornissen, waaronder cognitieve, gedragsmatige, emotionele, sociale en culturele factoren, evenals de dokter-patiëntrelatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de cognitieve factoren die bijdragen aan somatisch-symptoomstoornissen?

A

Patiënten hebben afwijkende interpretaties van lichamelijke symptomen, verstoorde ziekte-opvattingen en selectieve aandacht voor medische informatie en lichamelijke verschijnselen. Ze slaan ziektegerelateerde informatie beter op en herinneren deze beter dan anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke gedragsmatige factoren spelen een rol bij het in stand houden van somatisch-symptoomstoornissen?

A

Het vragen om geruststelling, het bezoeken van artsen en het onderhouden van een inactieve levensstijl zijn belangrijke factoren die voortvloeien uit vertekende ziekte-opvattingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is alexithymie en hoe beïnvloedt het patiënten met somatisch-symptoomstoornissen?

A

Alexithymie is het onvermogen om emoties van zichzelf en anderen te herkennen, beschrijven en uiten. Dit bemoeilijkt de emotionele regulatie en leidt tot verhoogde fysiologische arousal en een grotere kwetsbaarheid voor ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe spelen sociale en culturele factoren een rol bij somatisch-symptoomstoornissen?

A

Sociale en culturele factoren beïnvloeden de uitdrukking van lichamelijke verschijnselen en de interpretaties die eraan gegeven worden. Cultureel specifieke manieren om stressvolle gebeurtenissen te verklaren en te beleven, spelen hierbij een rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn ‘items of distress’ en hoe zijn ze van invloed op somatisch-symptoomstoornissen?

A

‘Items of distress’ zijn cultureel specifieke manieren om de effecten van stressvolle gebeurtenissen te verklaren en te beleven, en ze geven zowel een persoonlijke als een sociale betekenis aan somatische symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe beïnvloedt de dokter-patiëntrelatie somatisch-symptoomstoornissen?

A

De relatie tussen de dokter en de patiënt kan het ontstaan en voortbestaan van somatisch-symptoomstoornissen beïnvloeden, vooral door iatrogene factoren, waarbij de medische benadering van de patiënt de angsten en symptomen kan versterken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn iatrogene factoren in de context van somatisch-symptoomstoornissen?

A

Iatrogene factoren zijn medische handelingen die onbedoeld de symptomen van een patiënt kunnen verergeren, bijvoorbeeld wanneer een patiënt onterecht wordt doorverwezen voor verder onderzoek, wat angst kan versterken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom is de diagnostiek van somatisch-symptoomstoornissen vaak een moeizaam proces?

A

Deze stoornissen worden vaak ondergediagnosticeerd omdat artsen en psychologen eerder denken aan angst, depressie en stress, dan aan somatisch-symptoomstoornissen of verwante stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn enkele valkuilen voor hulpverleners bij de diagnostiek van somatisch-symptoomstoornissen?

A

Valkuilen zijn onder andere het bagatelliseren van lichamelijke klachten, het doorlopend geruststellen van de patiënt of het steeds doorverwijzen voor lichamelijk onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat moet de clinicus zich afvragen bij het starten van de diagnostiek voor somatisch-symptoomstoornissen?

A

De clinicus moet zich afvragen of de uitkomst van het diagnostisch proces een categorische diagnose moet zijn of een verklarende diagnostiek, waarbij factoren zoals levensgebeurtenissen, opvattingen over gezondheid en medicijngebruik in kaart worden gebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de diagnostische criteria voor somatisch-symptoomstoornis volgens de DSM-5?

A

De diagnose wordt gesteld wanneer er sprake is van lichamelijke klachten die het dagelijks leven verstoren, samen met excessieve gedachten, gevoelens of gedragingen over de klachten. Er moeten ten minste één van de volgende kenmerken aanwezig zijn: 1. Disproportionele gedachten over de ernst van de klachten. 2. Ongerustheid over gezondheid. 3. Excessief veel tijd en energie besteed aan de klachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe lang moeten de lichamelijke klachten aanwezig zijn voordat de diagnose somatisch-symptoomstoornis gesteld kan worden?

A

De klachten moeten persisterend (langer dan 6 maanden) aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Is het noodzakelijk dat de lichamelijke klachten verklaard kunnen worden door een bekend somatisch ziektebeeld voor de diagnose somatisch-symptoomstoornis?

A

Nee, het is niet van belang of de lichamelijke klachten verklaard kunnen worden door een bekend somatisch ziektebeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is de rol van zelfregistratie in de diagnostiek van somatisch-symptoomstoornissen?
Zelfregistratie, zoals gestructureerde dagboekjes, kan nuttig zijn om de frequentie en intensiteit van symptomen te volgen en hun relatie met gebeurtenissen in het dagelijks leven te begrijpen.
26
Wat is belangrijk bij het begrijpen van de situatie van de patiënt in de diagnostiek van somatisch-symptoomstoornissen?
Het bestuderen van het medisch dossier en het persoonlijk en sociaal functioneren van de patiënt is belangrijk om de situatie goed te begrijpen.
27
Wat zijn de kritiekpunten op de nieuwe diagnose somatisch-symptoomstoornis volgens de DSM-5?
De diagnose zou te gemakkelijk gesteld kunnen worden en de naamgeving zou ongelukkig zijn.
28
Wat is pijn in de context van somatisch-symptoomstoornis met voornamelijk pijn?
Pijn is een subjectief verschijnsel samengesteld uit somatische en psychologische factoren, zoals fysiologische veranderingen, pijnwaarneming, gedachten, emoties en pijngedrag.
29
Welke factoren spelen een belangrijke rol in de psychologische diagnostiek van somatisch-symptoomstoornis met voornamelijk pijn?
Pijn-cognities en gedragingen zijn de belangrijkste pijlers van de psychologische diagnostiek.
30
Hoe kan omgaan met pijn gemeten worden bij patiënten met somatisch-symptoomstoornis met voornamelijk pijn?
Omgaan met pijn kan gemeten worden met de Pijn Coping en Cognitielijst (PCCL), die subschalen bevat zoals catastrofisatie, pijncoping, interne pijnbeheersing en externe pijnbeheersing.
31
Wat meet de Tampa Schaal voor kinesiofobie?
De Tampa Schaal voor kinesiofobie meet de angst voor bewegen bij patiënten met somatisch-symptoomstoornis met voornamelijk pijn.
32
Wat is de ziekteangststoornis volgens de DSM-5?
Ziekteangststoornis is een sterke angst voor het hebben van een ziekte, gekarakteriseerd door excessief gezondheidsgerelateerd gedrag of maladaptieve vermijding.
33
Hoe lang moet de preoccupatie met gezondheidsproblemen aanwezig zijn om de diagnose ziekteangststoornis te stellen?
De preoccupatie moet minstens 6 maanden aanwezig zijn.
34
Welke instrumenten worden gebruikt om de ernst van de angst voor ziekten in ziekteangststoornis te meten?
De Whitley Index van Pilowsky en de Illness Attitude Scales van Kelner zijn bekende instrumenten om de ernst van de angst voor ziekten te meten.
35
Wat zijn de belangrijkste symptomen van een conversiestoornis?
Symptomen van een conversiestoornis zijn veranderingen in de willekeurige motorische of sensorische functies, zoals verkrampingen, verlamming, pseudo-epileptische aanvallen, slikproblemen, blindheid, ongevoeligheid of verlies van spraak.
36
Wat is veranderd in de DSM-5 met betrekking tot de oorzaak van een conversiestoornis?
In de DSM-5 is het criterium vervallen dat psychologische factoren een oorzakelijke rol moeten spelen bij een conversiestoornis. Het kan wel als specificatie genoteerd worden.
37
Hoe is de diagnostiek bij een conversiestoornis verdeeld?
Medische specialisten, zoals neurologen, onderzoeken de motorische en sensorische symptomen, terwijl psychologen zich richten op mogelijke uitlokkende en in stand houdende factoren, zoals traumatische achtergronden.
38
Welke tool kan gebruikt worden om traumatische achtergronden van patiënten met een conversiestoornis te inventariseren?
De Shockverwerkingslijst kan gebruikt worden om traumatische achtergronden van patiënten met een conversiestoornis te inventariseren.
39
Wat wordt bedoeld met de diagnose 'psychologische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden'?
Het betreft een situatie waarbij psychische of gedragsfactoren ongunstig invloed hebben op het ontstaan, beloop of voortbestaan van een somatische aandoening, zonder dat er sprake is van een psychische stoornis.
40
Noem een voorbeeld van psychologische factoren die het ontstaan van een somatische aandoening kunnen beïnvloeden.
Een voorbeeld is stressgerelateerde hoofdpijn, waarbij onhandige copingstijlen bijdragen aan het ontstaan van de aandoening.
41
Hoe kunnen psychologische factoren het beloop of de behandeling van somatische aandoeningen beïnvloeden?
Factoren zoals therapieontrouw, ontkenning van ziekte of gedragingen die het ontstaan van extra gezondheidsrisico's bevorderen, zoals roken bij iemand met een longaandoening, kunnen het beloop of de behandeling negatief beïnvloeden.
42
Wat is de rol van de clinicus bij het vaststellen van de diagnose 'psychologische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden'?
De clinicus moet gerichte vragen stellen, de patiënt en zijn situatie observeren, en afwijkende medische bevindingen meenemen in het diagnostisch proces.
43
Wat is het belangrijkste kenmerk van de nagebootste stoornis volgens de DSM-5?
Het belangrijkste kenmerk is het voorwenden van lichamelijke of psychische klachten of het doelbewust opwekken van verwonding of ziekte, zonder externe materiële beloning.
44
Wat zijn de mogelijke symptomen bij iemand met een nagebootste stoornis?
De symptomen kunnen subjectief zijn (zoals pijn of vermoeidheid) of zelf aangedaan (bijvoorbeeld door injecteren met gevaarlijke middelen of het veroorzaken van letsel).
45
Wat kan de gevolgen zijn van de nagebootste stoornis bij een patiënt?
De patiënt kan zich tegenover anderen presenteren als ziek of gewond, wat kan leiden tot ziekenhuisopnames en medische ingrepen.
46
Wat zijn de twee varianten van de nagebootste stoornis volgens de DSM-5?
De twee varianten zijn: 1) nagebootste stoornis opgelegd aan zichzelf en 2) nagebootste stoornis opgedrongen aan iemand anders (bijvoorbeeld door een moeder aan haar kind).
47
Wat is er bekend over de prevalentie van de nagebootste stoornis?
Er is weinig bekend over de prevalentie van de nagebootste stoornis.
48
Zijn er specifieke vragenlijsten of instrumenten ontwikkeld voor de diagnose van de nagebootste stoornis?
Nee, er zijn geen specifieke vragenlijsten of instrumenten ontwikkeld om de nagebootste stoornis te stellen.
49
Wat is het doel van vragenlijsten bij somatisch-symptoomstoornissen en verwante stoornissen?
Het identificeren en beoordelen van lichamelijke klachten, de preoccupatie met het lichaam, en de impact op functioneren en welzijn.
50
Wat is een aandachtspunt bij de toepassing van vragenlijsten bij deze stoornissen?
Er is vaak sprake van comorbiditeit en onduidelijke terminologie, waardoor interpretatie van resultaten complex kan zijn.
51
Welk behandelbeleid wordt vaak gehanteerd bij somatisch-symptoomstoornissen?
Een tweesporenbeleid waarbij zowel lichamelijke als psychische aspecten worden behandeld.
52
Wat is het doel van psychologische behandelingen bij deze stoornissen? somatisch-symptoomstoornissen
Niet per se het laten verdwijnen van klachten, maar beter leren omgaan met klachten, afname van preoccupatie met het lichaam en verbetering van kwaliteit van leven.
53
Welke behandelvorm blijkt het meest effectief volgens de literatuur? somatisch-symptoomstoornissen
Cognitieve gedragstherapie (CGT).
54
Waar richt cognitieve gedragstherapie zich op bij deze stoornissen? somatisch-symptoomstoornissen
Op de transdiagnostische mechanismen die het voortbestaan van de stoornis in stand houden.
55
Waarom is het belangrijk om positieve behandeluitkomsten expliciet te benoemen? somatisch-symptoomstoornissen
Zodat therapeut en patiënt gedeelde en realistische doelen kunnen formuleren, wat bijdraagt aan een effectieve en constructieve behandeling.
56
Wat is het effect van behandelaars die focussen op de gevolgen van de symptomen? somatisch-symptoomstoornissen
De patiënt leert beter omgaan met de klachten en kan het bestaan ervan in zijn of haar leven accepteren.
57
Wat zijn voorbeelden van behandeldoelen bij deze stoornissen? somatisch-symptoomstoornissen
Afname lichamelijke klachten, gedragsverandering, cognitieve herstructurering, en verbetering van emotioneel functioneren.
58
Welke technieken worden vaak toegepast binnen CGT voor deze stoornissen? somatisch-symptoomstoornissen
Ontspanningstechnieken, cognitieve herstructurering, exposure en responspreventie, zelfcontroletechnieken, en socialevaardigheidstraining.
59
Wat is een reden dat er weinig onderzoek is gedaan naar de behandeling van somatisch-symptoomstoornissen?
Er is weinig specifiek behandelonderzoek omdat de stoornis relatief jong is als officiële diagnose en eerder als somatisatiestoornis bekend stond, die als moeilijk behandelbaar werd beschouwd.
60
Wat is een recent positieve ontwikkeling in de behandeling van somatisch-symptoomstoornissen?
Er zijn goede ervaringen opgedaan met casemanagement, waarbij de huisarts een centrale rol krijgt in de begeleiding van de patiënt.
61
Wat houdt casemanagement in bij somatisch-symptoomstoornissen?
De huisarts coördineert alle zorg en nodigt de patiënt op vaste tijden uit om lichamelijke klachten én levensproblemen te bespreken, in plaats van alleen te reageren op klachten.
62
Wat is de rol van de consulterend psychiater binnen casemanagement bij somatisch-symptoomstoornissen?
De psychiater stelt de diagnose en schrijft een consultatiebrief met een behandelvoorstel, waarna de huisarts de regie neemt over verdere zorg.
63
Wat is het effect van casemanagement op lichamelijke klachten bij somatisch-symptoomstoornissen?
Deze aanpak leidt meestal niet tot een duidelijke vermindering van de lichamelijke klachten.
64
Wat is het effect van casemanagement op de kwaliteit van leven bij somatisch-symptoomstoornissen?
De kwaliteit van leven verbetert, onder andere door steun en beperking van overbodige medische consumptie.
65
Wat blijkt uit onderzoek naar kortdurende individuele cognitieve gedragstherapie (CGT) bij somatisch-symptoomstoornissen?
Er zijn relatief gunstige resultaten, vooral wanneer de therapie zich richt op de betekenis en rol van de klachten in het leven van de patiënt.
66
Wat kan het doel zijn van cognitieve gedragstherapie bij deze stoornissen, naast klachtenvermindering?
Het verbeteren van het functioneren van de patiënt door verandering in de betekenis die aan de klachten wordt gegeven.
67
Wat is het meest onderzochte onderdeel binnen de somatisch-symptoomstoornis?
De behandeling van chronische pijn.
68
Welke behandelvormen worden gebruikt bij somatisch-symptoomstoornis met chronische pijn?
Psychologische interventies, fysiotherapie en alternatieve therapieën zoals acupunctuur.
69
Wat is bekend over het effect van acupunctuur bij somatisch-symptoomstoornis met pijn?
Acupunctuur kan op korte termijn gunstige effecten hebben.
70
Wat is het doel van fysiotherapie bij somatisch-symptoomstoornis met pijn en bewegingsangst (kinesiofobie)?
Het verminderen van functionele beperkingen door angst voor beweging en krampachtig bewegingsgedrag.
71
Wat is de rol van de psycholoog bij de behandeling van somatisch-symptoomstoornis met pijn?
De psycholoog helpt bij het aanpakken van misinterpretaties en catastrofale gedachten over lichamelijke klachten.
72
Wat zijn effectieve behandelmethoden voor de ziekteangststoornis (voorheen hypochondrie)?
Individuele cognitieve gedragstherapie, behavioral stress management en psycho-educatie.
73
Welke medicatie kan mogelijk even effectief zijn als CGT bij ziekteangststoornis?
Paroxetine.
74
Waarom kunnen behandelmethoden voor hypochondrie toegepast worden op ziekteangststoornis?
Omdat ziekteangststoornis sterke overeenkomsten vertoont met de DSM-IV-diagnose hypochondrie.
75
Wat is het belangrijkste uitgangspunt van cognitieve gedragstherapie bij ziekteangststoornis?
Het opsporen en uitdagen van hypochondrische gedachten en de misinterpretatie van lichamelijke verschijnselen.
76
Welke gedragingen probeert CGT te verminderen bij ziekteangststoornis?
Geruststelling zoeken, lichaam controleren op symptomen, en vermijden van medische triggers.
77
Wat zijn voorbeelden van blootstellingstechnieken bij ziekteangststoornis?
Contact met medische programma’s, aanraking van bepaalde lichaamsdelen, en vermijden van geruststelling zoeken.
78
Wat houdt responspreventie in bij ziekteangststoornis?
Het achterwege laten van bezoeken aan reguliere en alternatieve artsen, en stoppen met zoeken naar medische info op internet.
79
Welke behandelvorm laat gunstige resultaten zien bij conversiestoornis?
Hypnose en aanverwante technieken.
80
Wat is hypnose in de context van conversiestoornis?
Een veranderde bewustzijnstoestand waarin aandacht gericht kan worden en ontspanning makkelijker bereikt wordt.
81
Hoe kan hypnose helpen bij conversiestoornis?
Door sensorische waarnemingen te beïnvloeden en dissociatie tussen impliciete en expliciete informatieverwerking te herstellen.
82
Wat is de vermoedelijke oorzaak van klachten bij een conversiestoornis volgens de theorie?
Een gebrek aan integratie van impliciete (onbewuste) en expliciete (bewuste) sensorische en/of motorische informatie.
83
Wat zijn doelen van hypnosetherapie bij conversiestoornis?
Opheffen van functiebeperkingen, leren herkennen van lichamelijke waarschuwingssignalen, en verbetering van psychosociaal functioneren.
84
Wat wordt bedoeld met psychologische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden?
Factoren die lichamelijke symptomen of ziekten kunnen uitlokken, verergeren of in stand houden, zoals gedrag en gedachten.
85
Is er specifiek behandelonderzoek gedaan naar psychologische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden?
Nee, er is geen specifiek behandelonderzoek gedaan naar deze brede diagnose.
86
Welke therapeutische aangrijpingspunten bestaan er voor psychologische factoren bij somatische aandoeningen?
Transdiagnostische factoren zoals cognitieve en gedragsmatige patronen kunnen worden aangepakt.
87
Welke behandelmethode is geschikt bij patiënten die zich niet aan hun medische regime houden?
Zelfcontroletechnieken, bijvoorbeeld bij het niet op tijd innemen van medicatie.
88
Wat kan effectief zijn bij patiënten met gezondheidsrisico's zoals overgewicht?
Lifestyle training gericht op meer beweging en gezondere voedingsgewoonten.
89
Wat is het grootste probleem in de behandeling van patiënten met een nagebootste stoornis?
Het in behandeling krijgen van deze patiënten, omdat zij vaak geen hulpvraag hebben.
90
Waarom is directe confrontatie met het nagebootste gedrag meestal niet effectief?
Omdat het weerstand oproept; een begripvolle, steunende benadering werkt vaak beter.
91
Wat is een strategisch wenselijke benadering bij behandeling van nagebootste stoornis?
Een ondersteunende en begrijpende houding aannemen om de patiënt geleidelijk richting therapie te bewegen.
92
Wat zijn mogelijke doelen in de behandeling van een nagebootste stoornis?
Vergroten van zelfcontrole, verbeteren van zelfwaardering, opbouwen van gezonde relaties en verminderen van zelfdestructief gedrag.
93
Op welke andere stoornis lijkt de aanpak van de nagebootste stoornis enigszins?
Op de behandeling van de borderline persoonlijkheidsstoornis.