Hoofdstuk 7. Flashcards

1
Q

Wat is cognitieve gedragstherapie?

A

Een gestructureerde vorm van therapie waarin mensen leren anders tegen problematische situaties aan te kijken en er anders mee om te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de kern van cognitieve gedragstherapie?

A

Zogenaamde disfunctionele cognities zorgen voor ongewenste gevoelens en ongewenst gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de 3 G’s en wat betekent het?

A

Het samenspel van gebeurtenissen, gedachten, gevoelens en gedrag. Erkent wordt dat deze processen sterk met elkaar samenhangen en elkaar beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is klassieke conditionering?

A

Ongewenst gedrag is aangeleerd. Prikkels die in eerste instantie niks met elkaar te maken hebben worden op een geven moment met elkaar in verband gebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is operante conditionering?

A

Men leert door de gevolgen van gedrag. Beloning en straffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is extinctie?

A

Aangeleerde associaties worden uitgedoofd door herhaaldelijk de geconditioneerde stimulus aan te beiden zonder de geconditioneerde respons.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de cognitieve theorie?

A

Gedachten spelen een cruciale rol in het samenspel van cognitieve, gedragsmatige, fysiologische en omgevingsfactoren die geassocieerd zijn met psychopathologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de kern van Becks theorie (gedragstheorie)?

A

Iemand psychisch lijden ontstaat niet door de dingen die iemand meemaakt, maar hoe degene over deze dingen nadenkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het meest fundamentele niveau van cognitie volgens de cognitieve benadering?

A

Basisschema’s (basisopvattingen over jezelf, de wereld en de toekomst).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn basisschema’s in de cognitieve benadering?

A

Basisopvattingen die iemand heeft over zichzelf, de wereld en de toekomst, vaak impliciet en onbewust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn conditionele assumpties?

A

Veronderstellingen over oorzaak-gevolgrelaties, vaak in de vorm van als-dan-stellingen (bijv. “Als ik mijn mening geef, dan zullen andere mensen mij belachelijk vinden”).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef een voorbeeld van een conditionele assumptie?

A

Als ik mijn mening geef, dan zullen andere mensen mij belachelijk vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn strategische ideeën in de cognitieve benadering?

A

Opvattingen over hoe gevaren het beste het hoofd geboden kunnen worden en goede dingen bereikt kunnen worden, ook wel leefregels genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef een voorbeeld van een strategisch idee of leefregel?

A

Bij twijfel altijd controleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn automatische gedachten?

A

Gedachten die bewust door iemands hoofd gaan en vaak snel opkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe worden automatische gedachten gestuurd volgens de cognitieve benadering?

A

Ze worden gestuurd door de basisschema’s, via de tussenliggende niveaus van cognities (conditionele assumpties en strategische ideeën).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de volgorde van de vier niveaus van cognitie van fundamenteel naar meest toegankelijk?

A

1) Basisschema’s, 2) Conditionele assumpties, 3) Strategische ideeën, 4) Automatische gedachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een voorbeeld van een basisschema?

A

Andere mensen zijn niet te vertrouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Zijn basisschema’s bewust of onbewust?

A

Onbewust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kan je de vier niveaus van de cognitieve benadering kort uitleggen?

A
  1. Basisschema’s (fundamenteel en onbewust)
  2. Conditionele assumpties (als-dan veronderstellingen)
  3. Strategische ideeën (leefregels en copingstrategieën)
  4. Automatische gedachten (bewuste, snelle gedachten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het doel van cognitieve gedragstherapie?

A

Om de hypervalentie van de basisschema’s of de basisschema’s zelf te veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn hot cognitions?

A

Opvattingen die nauw verbonden zijn met negatieve gevoelens en disfunctionele gedragingen, hierop wordt gefocust bij cognitieve therapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe beïnvloed confirmation bias de perceptie van de werkelijkheid?

A

Confirmation bias zorgt ervoor dat mensen vooral de informatie zien die hun bestaande overtuigingen of schema’s bevestigt, waardoor ze een vertekend beeld van de werkelijkheid krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de focus van cognitieve gedragstherapie (CGT)?

A

Probleem-georiënteerd en legt de nadruk op het heden. CGT richt zich op het verbeteren van de huidige situatie in plaats van op het verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoeveel sessies omvat een typische CGT-behandeling?

A

Twaalf tot twintig sessies. De duur en eindigheid van de therapie worden vanaf de eerste sessie besproken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de rol van de therapeut in CGT?

A

Samenwerking met de cliënt. De therapeut en cliënt vormen een team dat samenwerkt aan verbetering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke houding wordt gevraagd in CGT?

A

Actieve houding. Zowel de therapeut als de cliënt moeten actief bijdragen aan het proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is een kenmerk van de structuur van CGT-sessies?

A

Elke sessie heeft een vaste structuur. De structuur omvat een update, terugblik, agenda, huiswerkbespreking en samenvatting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is het belang van registratie in CGT?

A

Essentieel onderdeel van de behandeling. Registratie helpt patronen van denken en doen in kaart te brengen en bevordert het geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Vul in: CGT is ________ en afgebakend.

A

Kortdurend. Dit betekent dat de behandeling een duidelijke tijdsduur heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is een belangrijk aspect van de samenwerking tussen cliënt en therapeut in CGT?

A

Balans tussen autonomie en structuur. Het is belangrijk dat de therapeut zowel empathisch is als afstand houdt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe worden de accenten in de behandeling van CGT bepaald?

A

Afhankelijk van de specifieke stoornis van de cliënt. CGT is gestructureerd maar niet een one size fits all-behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat wordt er aangemoedigd aan cliënten om tijdens de therapie te doen?

A

Belangrijke conclusies noteren op coping cards. Deze kaarten helpen cliënten om belangrijke inzichten regelmatig te bekijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waarop is CGT sterk gefocust in termen van tijd?

A

Het hier en nu. CGT richt zich meer op de huidige situatie dan op jeugdervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat vraagt CGT van de therapeut naast training?

A

Creativiteit en aanpassingsvermogen. Deze vaardigheden zijn nodig om de behandeling effectief te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Richt CGT zich op terugvalpreventie?

A

Ja, het richt zich op beter worden en blijven door technieken aan te leren die een terugval voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe ziet CGT psychopathologie?

A

Niet zozeer als ziekte, maar als een extreme vorm van normaal gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat meet de Positive and Negative Affect Scale?

A

De aanwezigheid en intensiteit van emoties.
De schaal is ontworpen om zowel positieve als negatieve affecten te evalueren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat meet de Pleasant Events Schedule?

A

Hoe vaak iemand plezierige (bekrachtigende) activiteiten onderneemt en hoeveel hij daarbij leeft en hoe competent hij zich daarbij voelt.
Dit helpt bij het evalueren van de kwaliteit van leven en de ervaring van plezier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke vragenlijst wordt gebruikt om disfunctionele automatische gedachten te inventariseren?

A

De Dysfunctional Attitudes Scale. Deze schaal helpt bij het identificeren van negatieve denkpatronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is de meest gebruikte vragenlijst om basisschema’s in kaart te brengen?

A

De Young Schema Questionnaire. Deze vragenlijst is gericht op het identificeren van diepgewortelde overtuigingen en schema’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke kenmerkende processen van informatieverwerking kunnen gemeten worden?

A

Conformity bias en emotional reasoning. Deze processen worden momenteel alleen voor wetenschappelijke doeleinden gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waarvoor worden conformity bias en emotional reasoning momenteel gebruikt?

A

Voor wetenschappelijke doelen en nog niet in de praktijk. Dit duidt op een mogelijke toekomstige toepassing in therapeutische settings.

44
Q

Wat is de macroanalyse?

A

Probleemgedragingen met vergelijkbare functies worden geclusterd en er wordt een hypothese gevormd over de causale relaties tussen de clusters. Zo kan centrale problematiek worden opgespoord en kan er bepaald worden welke problematiek eerst wordt aangepakt.

45
Q

Wat is een microanalyse?

A

Ook wel functieanalyse genoemd. Gedrag binnen een specifiek probleemgebied wordt verder geanalyseerd. De ontstaansgeschiedenis van het probleem komt aan de orde en er wordt gekeken naar welke factoren ervoor zorgen dat de klacht in stand blijft houden.

46
Q

Kan je een korte samenvatting geven van macroanalyse, microanalyse en casusconceptualisatie?

A
  1. Macroanalyse: Bekijkt de grote context van de problematiek (bijv. levensomstandigheden, geschiedenis).
  2. Microanalyse: Richt zich op specifieke gebeurtenissen en reacties in het moment.
  3. Casusconceptualisatie: Combinatie van macro- en microanalyse om de hele casus van de cliënt te begrijpen en een behandelplan op te stellen.
47
Q

Wat is het basisprincipe bij operante technieken?

A

Gewenst gedrag wordt bekrachtigd en ongewenst gedrag wordt uitgedoofd of bestraft.

48
Q

Wat token economy?

A

Een operante techniek. De therapeut verstrekt tokens voor gewenst gedrag zodat dit bekrachtigd wordt. Tokens kunnen worden ingewisseld voor objecten en gunsten. Bij ongewenst gedrag krijgt de client geen tokens zodat dit wordt uitgedoofd.

49
Q

Wat is gedragsactivatie?

A

Een operante aanpak voor de behandeling van depressies.

50
Q

Welke rol speelt bekrachtiging in gedragsactivatie?

A

Een centrale rol.

51
Q

Van welk leertheoretisch model is gedragsactivatie een toepassing?

A

Het model van Lewinsohn.

52
Q

Wat veronderstelt het model van Lewinsohn over depressieve stoornissen?

A

Ze ontstaan en worden in stand gehouden door een tekort aan bekrachtiging voor gedrag dat plezier en voldoening geeft.

53
Q

Hoe kan het ondernemen van meer plezierige activiteiten de depressieve gevoelens beïnvloeden?

A

Het zal de bekrachtiging toenemen, waardoor depressieve gevoelens verminderen.

54
Q

Wat is het doel van gedragsactivatie?

A

Het uitbreiden van plezierige activiteiten.

55
Q

Wat wordt er bijgehouden om zicht te krijgen op plezierige activiteiten?

A

Een dagboek.

56
Q

Wat wordt er gedaan na het bijhouden van het dagboek?

A

Er worden afspraken gemaakt over hoe, wanneer en welke activiteiten iemand gaat ondernemen.

57
Q

Wat vergroot de kans dat iemand de activiteiten daadwerkelijk gaat uitvoeren?

A

Het specifiek plannen van gedrag.

58
Q

Wat is stemmingsonafhankelijk plannen?

A

Het plannen van activiteiten, zelfs wanneer de cliënt zich op dat moment niet goed voelt.

59
Q

Wat is exposure therapie?

A

Cliënten worden blootgesteld aan situaties en stimuli die spanning en angst oproepen.

60
Q

Wat is exposure in vivo?

A

Lijfelijke blootstelling.

61
Q

Wat is exposure in vitro?

A

Blootstelling in verbeelding. Ook wel imaginaire exposure genoemd.

62
Q

Wat is graduele exposure?

A

Stapsgewijze exposure bij exposure in vivo.

63
Q

Wat is flooding?

A

Een client meteen blootstellen aan de meest gevreesde stimulus.

64
Q

Hoezo werkt exposure in vivo goed?

A

De verwachting die de client heeft over een situatie wordt geschonden.

65
Q

Wat is expectancy violation?

A

Exposure gaat over het vormen van nieuwe verwachtingen, ook wel expectancy violation genoemd.

66
Q

Wat is inhibitior leren?

A

Inhibitie leren verwijst naar het leerproces waarbij een individu leert om onbelangrijke of irrelevante stimuli te negeren of gedragingen te onderdrukken die niet bevorderlijk zijn voor het behalen van doelen. Het is een proces waarbij oude reacties of associaties worden onderdrukt om nieuwe, meer gepaste reacties mogelijk te maken.

67
Q

Wat is exposure met responspreventie?

A

Cliënt te verbieden de eigen dwanghandeling uit te voeren. Wordt gebruikt bij eet- of dwangstoornissen.

68
Q

Wat is systematische desensitisatie of relaxatie?

A

Ontspanningsoefening na exposure.

70
Q

Wat zijn de kerninterventies van de cognitieve therapie?

A

Het identificeren van disfunctionele automatische gedachten, het toetsen en veranderen van automatische gedachten, en het identificeren/evalueren en ombuigen van beperkende onderliggende assumpties en kerngedachten.

71
Q

Wat is het doel van het dagboek in cognitieve therapie?

A

Het identificeren van automatische gedachten.

72
Q

Wat zijn de 4G’s die gebruikt worden voor het identificeren van automatische gedachten?

A
  • Gebeurtenis
  • Gevoelens
  • Gedachten
  • Gedrag
73
Q

Wat vertegenwoordigen de gevoelens in de 4G’s?

A

De automatische gedachten.

74
Q

Wat is de kernvraag voor het opsporen van de automatische gedachtegang?

A

‘Wat ging er door je hoofd?’

75
Q

Hoe worden automatische gedachten beoordeeld in de cognitieve therapie?

A

Ze worden genoteerd en krijgen een geloofwaardigheidsscore.

76
Q

Wat is een hot cognition?

A

Een cognitie met hoge emotionele lading.

77
Q

Wat gebeurt er met de geselecteerde hot cognition?

A

Deze wordt aan kritisch onderzoek onderworpen.

78
Q

Wat wordt er onderzocht bij het toetsen van gedachten?

A

Of de gedachte klopt, of er andere interpretaties mogelijk zijn, en of er een realistischer alternatief bestaat.

79
Q

Wat is de huidige term voor het proces dat eerder uitdagen werd genoemd?

A

Exploreren of evalueren.

80
Q

Wat is geleide ontdekking in de context van cognitieve therapie?

A

Het toetsen van de opvattingen van de cliënt aan logische en empirische houdbaarheid en functionaliteit.

81
Q

Welke techniek gebruikt de therapeut om de cliënt te helpen nieuwe inzichten te ontwikkelen?

A

De socratische dialoog.

82
Q

Wat is de rol van de therapeut tijdens het proces van cognitieve therapie?

A

De therapeut bewaakt het proces en stimuleert de cliënt.

83
Q

Wat is een teken van succes bij het opstellen van een alternatieve gedachte?

A

De geloofwaardigheid van de disfunctionele gedachte is duidelijk afgenomen.

84
Q

Wat is het socratisch dialoog?

A

De therapeut stelt onderzoekend vragen en herhaald samenvatten, om de cliënt zo nieuwe inzichten te laten ontwikkelen.

85
Q

Wat zijn coping cards?

A

Kaartje waarop de nieuwe inzichten of belangrijke alternatieve gedachten worden opgeschreven.

86
Q

Wat is een methode waarmee de client zijn opvattingen op houdbaarheid kan onderzoeken?

A

Het (gedrags) experiment. Een methode die gericht is op het testen van opvattingen door middel van experimenten.

87
Q

Wat is de functie van een rollenspel in therapeutische context?

A

Het is een experiëntiële techniek om gedachten te toetsen. Cliënten ervaren hoe het is om een bepaalde interactie aan te gaan.

88
Q

Wat leert de client door het rollenspel?

A

Het perspectief van een ander kennen. Dit helpt in het begrijpen van verschillende standpunten.

89
Q

Wat gebeurt er nadat de automatische gedachte bekend is?

A

De aandacht wordt gericht op ideeën die ten grondslag liggen aan automatische gedachten. Dit betreft onderliggende assumpties en kerngedachten.

90
Q

Wat is de neerwaartse pijltechniek?

A

Een techniek om onderliggende assumpties en kerngedachten op te sporen. Bevat twee vragen voor identificatie.

91
Q

Wat zijn de twee vragen van de neerwaartse pijltechniek?

A
  • Wat betekent deze gedachte voor jezelf als het waar zou zijn?
  • Wat zegt deze gedachte over jezelf en de toekomst? Deze vragen helpen bij het identificeren van assumpties en kerngedachten.
92
Q

Wat helpt de eerste vraag van de neerwaartse pijltechniek te identificeren?

A

Assumpties. Het helpt de client te reflecteren op de betekenis van hun gedachten.

93
Q

Wat helpt de tweede vraag van de neerwaartse pijltechniek te identificeren?

A

Kerngedachten. Het richt zich op wat de gedachte zegt over de toekomst en het zelfbeeld.

94
Q

Wat zijn contra-indicaties van CGT?

A

Niet voldoende motivatie, lage intelligentie, secundaire diagnoses, weinig daginvulling, moeilijk samenwerken en moeite met zich aan de afspraken te houden.

95
Q

Wat is schematherapie?

A

Een belangrijke uitbreiding van CGT. Deze therapie is ontwikkeld voor chronische problematiek die wortels heeft in de jeugd zoals het geval bij persoonlijkheidsstoornissen.

96
Q

Waar ligt de focus op bij schematherapie?

A

Schematherapie helpt mensen om inzicht te krijgen in hoe oude schema’s hun huidige gedrag beïnvloeden en werkt aan het veranderen van deze schema’s om gezonder te functioneren in het dagelijks leven.

97
Q

Wat is de derde generatie-CGT?

A

Aandachts- en acceptatiegerichte CGT, volgt op klassieke gedragstherapie en cognitieve therapie.

98
Q

Wat is een kenmerk van derde generatie-CGT?

A

Effectiever leren omgaan met cognities en emoties zonder deze rechtstreeks te willen veranderen.

99
Q

Welke technieken worden vaak gebruikt in derde generatie-CGT?

A

Experientiële technieken zoals mindfulness en mindfulness Based Cognitive Therapy.

100
Q

Hoe verhoudt derde generatie-CGT zich tot de eerste en tweede generatie?

A

Er is veel overlap en ze worden vaak door elkaar gebruikt.

101
Q

Wat maakt technologische innovaties mogelijk voor CGT?

A

Het aanbieden van CGT technieken onder nieuwe omstandigheden.

102
Q

Geef een voorbeeld van een technologische innovatie in CGT.

A

Exposure met behulp van een virtual reality bril.

103
Q

Wat is een ander voorbeeld van een technologische innovatie in CGT?

A

Aanbieden van CGT programma’s via het internet.

104
Q

Wat zijn blended behandelingen in CGT?

A

Afwisseling van online en offline behandelingen.

105
Q

Wat is een belangrijk verschil tussen CGT programma’s met en zonder therapeut?

A

Effecten van programma’s met therapeut zijn vaak beter dan die van volledig zelfstandige programma’s.