Hoofdstuk 4 Flashcards

1
Q

Welke stoffen worden niet als psychofarmaca gerekend?

A

Stoffen die het psychisch functioneren indirect via processen buiten de hersenen beïnvloeden (zoals schildklier en cortisol).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is farmacokinetiek?

A

Kijkt naar wat het lichaam doet met een geneesmiddel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is absorptie?

A

Opname van het geneesmiddel via de mond, maag en darmstelsel, bloed naar de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar hangt absorptie vanaf?

A

Hangt af van de mate van vetoplosbaarheid, zuurbestendigheid en het gemak waardoor het de hersenbarriere kan doordringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is verdeling?

A

Het verspreiden van het medicijn in het lichaam na absorptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat bepaalt de eiwitbinding van psychofarmaca?

A

Bepaalt de werkzaamheid van bepaalde geneesmiddelen. Geneesmiddelen gebonden aan bloedeiwitten verlaten moeilijker de bloedbaan en bereiken dan ook moeilijker de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is metabolisme?

A

Als het geneesmiddel door het lichaam wordt afgebroken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de belangrijkste plaatst van metabolisme?

A

In de lever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er in de lever bij metabolisatie?

A

De leverenzymen waarvan het P450-systeem het meest belangrijk is. De mate waarin de verschillende p450-enzymen aanwezig zijn is belangrijk voor de metabolisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt de mate van aanwezigheid van de P45-enzymen bepaald?

A

Verschilt per persoon, en wordt erfelijk bepaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de halfwaardetijd?

A

Een belangrijke maat voor metabolisme en uitscheiding, het is de tijd die het lichaam nodig heeft om een bepaalde concentratie van het geneesmiddel in het bloed tot de helft terug te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe vindt uitscheiding voornamelijk plaats?

A

Via gal of de urine, of psychoactieve middelen via zweet, speeksel of moedermelk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is farmacodynamiek?

A

De effecten van een geneesmiddel op het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn neurotransmitters?

A

Signaalstoffen die boodschappen overdragen tussen de verschillende zenuwcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de dosis-responscurve?

A

De hoeveelheid stof en de reactie van het lichaam hierop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat betekent het als een middel een smalle therapeutische index heeft?

A

Dar de effectieve concentratie van een middel dicht bij de toxische bloedspiegel ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat betekent de bloedspiegel?

A

De concentratie van iets in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat betekent potentie?

A

De kracht van een middel, hoe snel het effect wordt opgemerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat wordt er bedoelt met onderhoudsbehandeling?

A

Medicatie langdurig blijven gebruiken in remissie is om een terugval te voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een nieuwe ontwikkeling voor het benoemen van psychofarmaca?

A

Niet het benoemen op basis van aandoening, maar op basis van het werkingsmechanisme. Dus geen antidepressiva, maar serotonineheropnameremmer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat doet antipsychotica in de basis?

A

Deze middelen normaliseren onrustige patiënten en geremde patiënten worden juist actiever. Patiënten kunnen zich afgevlakt en lichte depersonalisatie ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

In welke 2 groepen kan antipsychotica worden opgedeeld?

A

Typische en atypische antipsychotica.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waar zorgen atypische middelen voor?

A

Minder bewegingsstoornissen als bijwerking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de belangrijkste werking van antipsychotica?

A

Blokkade van verschillende dopaminereceptoren. Door blokkade van D2 receptoren nemen de psychotische symptomen af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Heeft antipsychotica een hoge of lage potentie en wat betekent dit?

A

Een lage potentie, veel nodig voor effect. Antipsychotica met lage potentie worden ingezet op patiënten te kalmeren, met hoge potentie bij psychoses.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat wordt er bedoelt met additiebehandeling?

A

Als er een medicijn wordt toegevoegd aan de andere medicatie die wordt ingenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

In welk systeem naast het dopaminesysteem speelt antipsychotica ook een rol?

A

Bij het extrapiramidale systeem, een deel van het bewuste motorische systeem in het centrale zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de belangrijkste extrapiramidale bijwerkingen van antipsychotica?

A

Acute dystonieen (spasme), parkinsonisme, apathische (bewegingsdrang) en laat optredende bewegingsstoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Bij welke soort soort antipsychotica komen meer extrapiramidale bijwerkingen voor?

A

Bij de typische, klassieke antipsychotica.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat komt er meer voor bij atypische moderne antipsychotica?

A

Ontregeling van de glucose- en vet metabolisme en daarmee risico op gewichtstoename.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is het metabool syndroom?

A

Het metabool syndroom door antipsychotica omvat gewichtstoename, verhoogde bloedsuiker en cholesterol, met risico op diabetes en hartziekten. Vooral atypische antipsychotica verhogen dit risico.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is het maligne neuroepticumsyndroom?

A

Een soort overgevoeligheidsreactie op het antipsychotica middel, dit is levensbedreigend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waardoor wordt antipsychotica vaak geweigerd door psychotische mensen?

A

Ze hebben weinig inzicht in hun klachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is depot toediening? Kan dit bij antipsychotica.

A

Dit kan bij antipsychotica, het is dat een geneesmiddel in de spierbundel wordt gespoten waarbij het geneesmiddel langzaam afgegeven wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn tricyclische antidepressiva?

A

Werken op serotonine en noradrenaline, zijn effectief maar hebben relatief veel bijwerkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn MAO-remmers?

A

Blokkeren het MAO-enzym wat de afbraak van neurotransmitters vermindert. Is zeer effectief, maar kunnen ernstige bijwerkingen geven zoals bloeddrukverhoging.

37
Q

Wat zijn selectieve serotonineheropnameremmers?

A

Blokkeren de heropname van serotonine, waardoor het langer actief blijft in de hersenen. Relatief gunstig bijwerkingsprofiel.

38
Q

Wat zijn niet TCA’s en niet SSRI?

A

Hebben een invloed op serotonine, noradrenaline en melatonine of andere receptoren.

39
Q

Hoe werkt antidepressiva?

A

Verhoging van neurotransmitters door heropname te blokkeren. En ze zorgen ervoor dat de receptoren niet te gevoelig worden door de overstimulatie van de receptoren (down regulation).

40
Q

Wat is down regulation?

A

Down-regulation is het proces waarbij de hersenen zich aanpassen aan meer neurotransmitters door receptoren minder gevoelig te maken. Dit helpt de stemming te stabiliseren na een paar weken.

41
Q

Waarom stoppen de mensen vaak in de eerste weken van antidepressiva?

A

Door de vele bijwerkingen die in het begin kunnen optreden.

42
Q

Is het effect van antidepressiva groter als de stoornis ernstiger is?

A

Hier zijn aanwijzingen voor.

43
Q

Welke soort antidepressiva is een relatief veiliger middel voor mensen met suïcidaliteit, en welke niet?

A

SSRI zijn relatief veiliger, de TCA (tricyclische) minder veilig.

44
Q

Waar worden stemmingsstabilatisoren voor gebruikt?

A

Om de stemming te stabiliseren.

45
Q

Wat is de bekendste indicatie voor een stemmingsstabilator?

A

Bipolaire stoornis.

46
Q

Hoe groot is het therapeutische venster van stemmingsstabilisatoren?

47
Q

Is lithium effectief voor mensen met een bipolaire stoornis?

48
Q

Waar kan lithium naast bipolaire stoornis nog meer voor worden gebruikt?

A

Schizoaffectieve stoornissen, borderline, als additiebehandeling bij antidepressivum, zucht naar alcohol en agressieregulatie.

49
Q

Wat voor effect heeft lithium op suïcide?

A

Een voorkomend effect.

50
Q

Wat zijn klachten van lithium en waardoor komt dit?

A

Lithium wordt door de nieren uitgescheiden en concurreert met andere zouten, hierdoor kan een patiënt erg dorstig worden en veel plassen.

51
Q

Wat voor controles zijn er nodig voor het gebruik van lithium en waarom?

A

ECG en schilkliercontroles, omdat lithium kan zorgen voor geleidingsstoornissen van het hart of schildklier.

52
Q

Waarom zijn levercontroles nodig bi het gebruik van lithium?

A

Lithium versterkt de afbraakenzymen, hierdoor wordt lithium en andere geneesmiddelen sneller afgebroken en is er een hogere dosis nodig.

53
Q

Wat is anxiolytica?

A

Middelen om angst te verminderen.

54
Q

Wat zijn hypnotica?

A

Stoffen die de slaap teweegbrengen.

55
Q

Wat doen benzodiazepinen bij onthoudingsverschijnselen?

A

Ze houden ze tegen, kan daardoor gebruikt worden bij alcoholonthoudingsdelier en GHB-onttrekking.

56
Q

Is langer gebruikt van benzo’s aannemelijk?

A

Nee, snel afhankelijk, tolerantie en onthoudingsverschijnselen.

57
Q

Welke neurotransmitter versterkt benzo?

58
Q

Welke bijwerkingen kunnen benzo’s geven?

A

Slaperigheid, sufheid, valrisico en zelfoverschatting.

59
Q

Wat doet benzo’s met iemand met een oud, onvolgroeid of beschadigd brein?

A

Maken iemand juist actiever in plaats van slaperig.

60
Q

Waar moet rekening mee worden gehouden tijdens het gebruik van benzo’s en andere sederende stoffen?

A

Kruistolerantie: mensen die al tolerant zijn voor een andere sederende stof, hebben ook een soortgelijke tolerantie voor benzo’s.

61
Q

Wat voor ontwenningsverschijnselen geven benzo’s?

A

Toegenomen angst, trillen, slapeloosheid en delirante beelden met hallucinaties.

62
Q

Wat zijn stimulantia?

A

Dit zijn middelen met een stimulerende werking op het brein.

63
Q

Wat is een veel gebruikte stimulantia?

A

Methylfenidaat (Ritalin).

64
Q

Wat doet methylfenidaat bij mensen met ADHD?

A

Het versterkt de rem en filterfunctie.

65
Q

Waarom moet iemand met ADHD zijn medicatie (ritalin) in de ochtend innemen?

A

Als iemand met ADHD in rust is dan zorgt ritalin juist voor activatie.

66
Q

Wat is het nadeel van Ritalin?

A

Het heeft maar een korte halfwaardetijd, dit betekent dat het vaker moet worden ingenomen.

67
Q

Wat zijn de belangrijkste bijwerkingen van amfetamines (stimulantia)?

A

Gewichtsdaling, droge mond, toename van somberheid, groeiremming en tics kunnen verslechteren.

68
Q

Wat is atomoxetine?

A

Een nieuw stimulantia middel.

69
Q

Wat is het reboundeffect?

A

Als iemand amfetamine aan het eind van de dag neemt of stopt met het middel de symptomen komen dan in sterkere mate terug.

70
Q

Waarom helpt melatonine niet bij gewone slapeloosheid?

A

Melatonine helpt vooral bij een verstoord slaap-waakritme, zoals bij een jetlag of ADHD. Bij gewone slapeloosheid ligt het probleem vaak niet aan een gebrek aan melatonine, maar aan andere factoren zoals stress, slechte slaapgewoonten of angst.

71
Q

Waarom werkt slaapdeprivatie zo snel bij depressie?

A

Door wakker te blijven, verandert de activiteit in de hersenen en worden bepaalde stoffen (zoals serotonine en dopamine) sneller aangemaakt. Dit kan depressieve gevoelens tijdelijk verminderen, soms al binnen één nacht.

72
Q

Wat is een risico van slaapdeprivatie als behandeling?

A

Hoewel het bij sommige mensen helpt tegen depressie, kan het ook manische of hypomane klachten veroorzaken, vooral bij mensen met een bipolaire stoornis. Daarom wordt het alleen onder strikte begeleiding toegepast.

73
Q

Wat is lichttherapie en wanneer kan het worden gebruikt?

A

Het is het toedienen van enkele uren intens helder kunstlicht, kan bij mensen met een winterdepressie helpen.

74
Q

Wat is het uitgangspunt van lichttherapie?

A

De werkzame element ervan is de hoeveelheid licht die op het netvlies valt.

75
Q

Wat is het verband tussen lichtintensiteit en de duur van de behandeling bij lichttherapie?

A

Hoe hoger de intensiteit, hoe korter de behandelduur.

76
Q

Bij hoeveel procent van de mensen helpt lichttherapie?

77
Q

Heeft lichttherapie een effect op mensen die buiten de wintermaanden om depressief zijn?

78
Q

Wat is ECT (elektroconvulsieve therapie)?

A

Twee elektroden worden op de hersenen geplaatst en geven gedurende een korte tijd elektrische energie.

79
Q

Wat veroorzaakt electroconvulsie therapie?

A

Een kleine epileptische aanval die helpt bij het verbeteren van de stemming. Het zorgt voor een toename van bepaalde neurotransmitters. Precieze werking is nog niet helemaal bekend.

80
Q

Hoe effectief is electroconvulsie therapie?

81
Q

Is er na ECT nog onderhoud nodig? (Electroconvulsie therapie)?

A

Ja, medicatie of onderhouds-ECT.

82
Q

Is elektroconvulsie therapie veilig?

A

Ja ook bij ouderen, iemand kan wel doorschieten in een manie.

83
Q

Wat is TMS (transcraniele magnetische stimulatie)?

A

Er wordt een spoel in het hoofd geplaatst waarbij er een magnetisch veld wordt opgewekt door een elektrische stroom door de spoel.

84
Q

Wanneer wordt transcraniele magnetische stimulatie toegepast en is het effectief?

A

Bij depressies en hallucinaties, resultaten zijn wisselend.

85
Q

Wat is lobotomie?

A

Alcohol werd onder de schors van de frontaalkwab geïnjecteerd, waardoor de kwabben functioneel werden geïsoleerd van de overige hersenen. Of voorste delen van de hersenen werden doorgesneden om zo bepaalde verbindingsbanen te verbreken.

86
Q

Wat is doorsnijding in de hedendaagse psychochirurgie?

A

Er wordt een laesie aangebracht in de verbinding tussen de frontale gebieden en de basale ganglia, deze connectie is overactief bij OCS patiënten. 70% effectief.

87
Q

Wat is deep brain stimulation?

A

Elektrode wordt diep in de hersenen aangebracht verbonden aan een draad elders onder de huid.

88
Q

Wat voor effect heeft deep brain stimulation precies?

A

Door stimulatie wordt een functionele uitschakeling van het
desbetreffende neuronale netwerk aangebracht.

89
Q

Wat is de effectiviteit van deep brain stimulation? En wat zijn de bijwerkingen.

A

Hoopvol, bijwerkingen zijn ontremming en de batterij gaat snel leeg.