Hoofdstuk 16. Flashcards

1
Q

Wat is het symptomatisch model?

A

De psychoanalyse zegt dat verslaving komt door onderliggende problematiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Klopt het symptomatische model?

A

Voor een groot deel, het is alleen geen regel dat elke verslaafde onderliggende problematiek kent zoals een trauma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het biopsychosociaal model bij een verslaving?

A

Houdt in dat zowel biologische (bijvoorbeeld genetische kwetsbaarheid) als psychologische (bijvoorbeeld
leergeschiedenis), als sociale factoren (bijvoorbeeld sociaaleconomische status) een rol spelen bij het ontstaan en in standhouden van verslaving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat kan je zeggen over genetische invloed bij een verslaving?

A

Dit is ongeveer 50%, telt ook voor de verslaving van gokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat kan je zeggen over de invloed van omgeving en genen bij het ontwikkelen van een verslaving?

A

Omgevingsfactors (zoals gezin van herkomst, vrienden) bepalen in grote mate of en wanneer iemand begint een middel te gebruiken, waarna genetische factoren belangrijk worden in de voorspelling, hoeveel
iemand gaat gebruiken en in hoeverre hij problematisch verslavingsgedrag gaat vertonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 2 routes zijn er als het gaan over de genetische route en dan met name persoonlijkheid?

A

De externaliserende en de internaliserende.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de externaliserende route bij verslaving?

A

Sensatiezucht speelt een grote rol, samen met impulsiviteit en nieuwsgierigheid naar opwinding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de internaliserende route bij verslaving?

A

Negatief affect en gerelateerde problemen van angst en depressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke groep ontwikkelt vaak een problematisch patroon van middelengebruik via de externaliserende route?

A

Deze route komt voornamelijk voor bij jongens, en ontwikkelt zich vaak in de adolescentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de typische kenmerken van de internaliserende route naar verslaving?

A

In de internaliserende route spelen negatieve affecten zoals angst en depressie een rol, vaak gepaard met terughoudendheid in het begin van middelengebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kan het gebruik van middelen zich ontwikkelen in de internaliserende route?

A

Wanneer adolescenten met veel angst en negatieve gevoelens het gebruik van middelen ervaren als een manier om zich minder onzeker of gestrest te voelen, kan het gedrag escaleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een vicieuze cirkel van negatieve bekrachtiging in de context van middelengebruik?

A

Het gebruik van middelen vermindert tijdelijk negatieve gevoelens, maar zorgt ervoor dat deze gevoelens later weer terugkeren, wat leidt tot meer gebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil in de ervaren motieven voor gebruik bij mensen met een externe versus interne route naar verslaving?

A

In de externaliserende route gaat het om sensatie en opwinding, terwijl in de internaliserende route het gebruik vaak voortkomt uit de wens om negatieve gevoelens te verlichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kunnen automatische processen een rol spelen bij het middelengebruik?

A

Automatische processen kunnen het verlangen om opnieuw te drinken oproepen zonder dat iemand zich daar bewust van is, vooral bij mensen met zwakke zelfregulerende processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil in de invloed van automatische versus bewuste overtuigingen op het gedrag van mensen met sterke versus zwakke zelfregulering?

A

Bij mensen met zwakke zelfregulering zijn automatische processen sterkere voorspellers van gedrag, terwijl bij mensen met sterke zelfregulering bewuste overtuigingen meer invloed hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn implementatie-intenties, en hoe kunnen ze helpen in interventies?

A

Implementatie-intenties zijn voornemens in een specifieke ‘als-dan’ vorm, en ze vergroten de kans dat voornemens daadwerkelijk het gedrag beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom kunnen automatische processen bij sommige mensen sterkere voorspellers van verslavingsgedrag zijn dan bewuste overtuigingen?

A

Bij mensen met zwakke zelfregulering hebben automatische processen vaak meer invloed op het gedrag dan bewuste overtuigingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke rol speelt de interactie met vrienden bij de externaliserende route naar verslaving?

A

In de externaliserende route komt problematisch middelengebruik vooral voor in interactie met vrienden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom zijn cognities en verwachtingen belangrijk bij het voorspellen van later middelengebruik?

A

Bewuste motieven en verwachte effecten van middelengebruik kunnen belangrijke voorspellers zijn van later gebruik, omdat ze vaak het gedrag beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarom is screening bij mensen met een verslaving belangrijk?

A

Standaard screenen op verslaving is belangrijk omdat verslaving vaak onderbehandeld wordt en cliënten zich vaak met andere psychische klachten in de GGZ presenteren. Psychische klachten kunnen veroorzaakt worden door de toxische werking of ontwenning van middelen, bijvoorbeeld bij angst, stemmingsklachten of ADHD. Deze klachten kunnen verdwijnen wanneer het middelengebruik stopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is er bekend over depressieve en angst- klachten na het stoppen van alcoholgebruik?

A

Dat bij ruim 80% van de alcohol afhankelijke cliënten in de verslavingszorg de matige tot ernstige depressieve klachten binnen enkele weken verdwijnen,
na het stoppen met alcoholgebruik. Dit geldt ook in mindere mate voor cliënten met angstklachten en alcoholafhankelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de Alcohol Use Disorder Identification Test (AUDIT)?

A

Een zelfrapportagevragenlijst met 10 vragen om alcoholgebruik te screenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het alternatief voor de AUDIT, en hoeveel vragen bevat het?

A

Het alternatief is de AUDIT-C, die korter is dan de AUDIT, maar dezelfde functie heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
In welke setting zijn de AUDIT en AUDIT-C vooral bruikbaar volgens de multidisciplinaire richtlijn?
Ze zijn vooral bruikbaar in de eerstelijnszorg.
26
Wat is de Michigan Alcohol Screening Test (MAST), en hoeveel vragen bevat het?
De MAST is een zelfrapportagevragenlijst bestaande uit 22 ja/nee-vragen en wordt gebruikt om alcoholstoornissen in de psychiatrische setting vast te stellen.
27
Wat is het doel van de AUDIT en MAST bij het screenen op alcoholgebruik?
Ze geven een indicatie wanneer gerichte diagnostiek op alcoholstoornissen nodig is.
28
Waarom wordt in de praktijk vaak de vuistregel toegepast om de antwoorden op screeningslijsten met twee te vermenigvuldigen?
Omdat aangenomen wordt dat cliënten hun gebruik vaak onder rapporteren.
29
Welke factoren beïnvloeden de juistheid van de rapportage van de cliënt bij screeningslijsten?
De context en de houding van de behandelaar.
30
Wat is een goed alternatief voor het gebruik van screeningsinstrumenten?
Het afnemen van een middelenanamnese als onderdeel van de intake.
31
Wat is de MATE-lijst, en waarvoor wordt deze gebruikt?
De MATE-lijst is een gestructureerde lijst om het middelengebruik van een cliënt te onderzoeken, inclusief het gebruik in de afgelopen 30 dagen.
32
Welke informatie wordt verzameld tijdens het afnemen van een middelenanamnese met de MATE?
Het aantal dagen van gebruik, het aantal eenheden per gebruiksdag, en het aantal jaren van regelmatig gebruik.
33
Welke diagnostische tool wordt in de MATE gebruikt voor het stellen van een diagnose met betrekking tot middelengebruik?
Het Composite International Diagnostic Interview (CIDI).
34
Welke andere gestructureerde interviews kunnen gebruikt worden voor de diagnostiek van middelengebruik?
De CIDI, MINI, of het gestructureerde interview voor DSM-4 as I-diagnosen.
35
Wat is verandertaal?
Als er tijdens een gesprek van motiverende gesprekvoering een patiënt praat over verandering.
36
Wanneer is motiverende een goede keuze voor mensen met verslaving?
Voor mensen met een lichte alcohol of cocaïne verslaving. bijvoorbeeld bij de huisarts.
37
38
Wat zijn de twee vormen van leren die centraal staan in de cognitief gedragstherapeutische aanpak van problematisch middelengebruik?
Operante conditionering en klassieke conditionering.
39
Wat speelt een belangrijke rol in de eerste fase van middelengebruik volgens de operante conditionering?
De bewustheid van de relatie tussen middelengebruik en de positieve consequenties (bekrachtigers) van dat gebruik.
40
Hoe verandert het gebruik van middelen na verloop van tijd in termen van operante conditionering?
Het gebruik wordt meer geautomatiseerd en verschuift van doelgericht gedrag naar een gewoontegedrag (habit).
41
Wat zijn 'antecedente factoren' in de context van operante conditionering bij verslaving?
De prikkels die gerelateerd zijn aan het gebruik van middelen, die de controle over het gedrag beïnvloeden.
42
Wat is neurale sensitisatie in relatie tot klassieke conditionering bij verslaving?
Herhaald middelengebruik zorgt voor een toename in gevoeligheid voor de belonende effecten van het middel, waarbij hersencircuits zoals de nucleus accumbens een belangrijke rol spelen.
43
Hoe verandert de betekenis van stimuli (zoals een pakje sigaretten) door klassieke conditionering?
De stimuli worden aantrekkelijker omdat ze de belonende effecten van het middel voorspellen.
44
Wat is een aandachtsbias in de context van verslaving?
Een verhoogde aandacht voor stimuli die gerelateerd zijn aan middelengebruik.
45
Wat is een toenaderingsbias bij verslaving?
De neiging om stimuli die gerelateerd zijn aan middelengebruik te benaderen.
46
Hoe spelen klassieke geconditioneerde stimuli een rol in het uitlokken van middelengebruik?
Deze stimuli kunnen op een gegeven moment middelengebruik rechtstreeks uitlokken, wat bijdraagt aan de verschuiving van doelgericht gedrag naar gewoontegedrag.
47
Wat is het doel van cognitief gedragstherapeutische behandeling bij verslaving?
Het doorbreken van geautomatiseerde gedragspatronen en het verminderen van middelengebruik door middel van zelfcontrole.
48
Welke drie vormen van zelfcontrole worden gebruikt om middelengebruik te reduceren in CGT?
1) Het actief vermijden van stimuli die middelengebruik uitlokken. 2) Het vertonen van ander gedrag in situaties waarin iemand gewoon is te gebruiken. 3) Het beïnvloeden van de belonende waarde van middelengebruik en gerelateerde stimuli.
49
Wat is het doel van de interventies binnen CGT bij verslaving?
Het veranderen van de gewoonte om middelen te gebruiken door andere, niet-aan-middelengebruik gerelateerde gedragspatronen aan te leren.
50
Welke 8 componenten spelen een rol bij een bijeenkomst voor ex verslaafde? CGT?
1. Motivatie voor verandering vergroten en opstellen van een behandeldoel 2. Registratie en monitoren van gebruik 3. Leren van vaardigheden in het anders omgaan met middelen 4.Opstellen van een functieanalyse 5. Het veranderen van cognities 6. Leren omgaan met emoties 7. Verbeteren van interpersoonlijk functioneren en versterken van sociale steun 8. Verbeteren van algemene en specifieke probleemoplossende vaardigheden
51
Wat is het doel van de eerste stap in CGT-behandeling voor verslaving?
Het vergroten van de motivatie voor verandering en het opstellen van specifieke behandeldoelen door de cliënt zelf te laten verwoorden, met behulp van motiverende gespreksvoering.
52
Waarom is het registreren en monitoren van gebruik belangrijk in de behandeling?
Het geeft de cliënt een duidelijk overzicht van de uitlokkende en in stand houdende factoren van het gebruik, wat helpt bij het identificeren van patronen.
53
Wat zijn de drie vormen van zelfcontrole in CGT bij verslaving?
1) Stimuluscontrole: vermijden van uitlokkers van gebruik. 2) Stimulus-respons interventie: vertonen van alternatief gedrag in risicosituaties. 3) Responsconsequentie: belonen van gewenst gedrag, zoals het verminderen van gebruik of abstinentie.
54
Wat is het doel van de functieanalyse in de behandeling van verslaving?
Het in kaart brengen van de uitlokkende en in stand houdende factoren van het middelengebruik, vaak door samen met de cliënt te werken en gebruik te maken van informatie uit de registratieopdracht.
55
Hoe worden disfunctionele gedachten aangepakt in de CGT-behandeling?
Disfunctionele gedachten worden geïdentificeerd en vervangen door meer functionele, helpende gedachten, vaak in de vorm van specifieke zelfinstructies met een als-dan karakter (implementatie-intentie).
56
Waarom is het leren omgaan met emoties belangrijk in de behandeling van verslaving?
Emoties kunnen middelengebruik uitlokken. De behandeling richt zich op het anders leren omgaan met emoties zoals verlangen om te gebruiken, somberheid, spanning en boosheid.
57
Wat is het doel van het verbeteren van interpersoonlijk functioneren in CGT voor verslaving?
Het aanleren van vaardigheden om sociale steunnetwerken uit te breiden en middelenvrije sociale relaties aan te gaan, aangezien fricties in interpersoonlijke relaties of het ontbreken ervan middelengebruik kunnen uitlokken.
58
Waarom is het verbeteren van probleemoplossende vaardigheden belangrijk in de behandeling van verslaving?
Probleemsituaties kunnen leiden tot middelengebruik. Het aanleren van probleemoplossende vaardigheden helpt de cliënt om op een gezondere manier met uitdagingen om te gaan.
59
Wat is het verschil tussen ambulante en klinische behandeling bij verslaving?
Ongeveer 90% van de cliënten is geschikt voor ambulante poliklinische behandeling, eventueel voorafgegaan door detoxificatie. Cliënten met ernstigere verslavingen of wanneer ambulante behandeling niet effectief is, worden vaak voor klinische behandeling geïndiceerd.
60
Wat is detoxificatie?
Medische begeleiding van acute intoxicatie en acute onthoudingsverschijnselen.
61
Welke verschillende doelen heeft medisch begeleidende detoxificatie?
- Onderbreking van compulsief alcoholgebruik bij alcoholafhankelijke cliënten. - Behandeling van somatische complicaties door alcohol- of drugsafhankelijkheid. - Cliënt ondersteunen in een middelenvrije omgeving. - Aanbieden van een menswaardige omgeving voor ontwennen. - Creëren van een periode van abstinentie. - Voorbereiden van de cliënt op verdere behandeling. - Instellen van medicatie ter ondersteuning van abstinent gedrag.
62
Is detoxificatie altijd veilig?
Nee, het kan zorgen voor hersenbeschadiging.
63
Wat is de basis van Contingency Management (CM)?
CM is gebaseerd op operante conditionering en wordt gerekend tot de klassieke gedragstherapie.
64
Wat is het doel van Contingency Management (CM)?
Het systematisch bekrachtigen van vooraf vastgesteld doelgedrag.
65
Wat is het centrale werkzame element van CM?
Positieve bekrachtiging en belonen van gewenst gedrag.
66
Welke vormen van beloningen worden gebruikt in Contingency Management (CM)?
Tastbare beloningen zoals geld, tokens of vouchers.
67
Hoe werkt positieve bekrachtiging in CM?
Het aanbieden van een beloning voor gewenst gedrag, wat leidt tot een toename van dat gedrag.
68
Welke medicijnen worden ingezet bij de behandeling van alcoholverslaving om de zucht te verminderen?
Naltrexon en Campral.
69
Wat doet het medicijn Antabus bij alcoholverslaving?
Het blokkeert de afbraak van alcohol in de maag, wat een acuut alcoholvergiftiging veroorzaakt wanneer iemand drinkt.
70
Wat is een nadeel van het gebruik van Antabus?
Het remt de zucht niet en kan gevaarlijke complicaties veroorzaken als er toch gedronken wordt.
71
Wat is Baclofen en hoe wordt het gebruikt in de behandeling van alcoholverslaving?
Baclofen is een middel dat als spierverslapper wordt gebruikt en in lage doses ook wordt ingezet voor alcoholverslaving.
72
Wanneer kan medicatie zoals Naltrexon, Campral, of Baclofen nuttig zijn in de behandeling van alcoholverslaving?
Wanneer psychotherapeutische interventies alleen niet voldoende helpen, kan medicatie als aanvulling nuttig zijn.
73
Wat is het doel van Cognitieve BiasModificatie (CBM) in de behandeling van verslaving?
CBM probeert automatische cognitieve processen, zoals aandachtsbias en toenaderingsbias, die een rol spelen bij verslaving, direct te beïnvloeden.
74
Wat heeft onderzoek aangetoond over de effectiviteit van CBM in combinatie met andere behandelingen?
Diverse studies tonen aan dat CBM de kans op terugval een jaar na de behandeling vermindert wanneer het wordt toegevoegd aan andere psychotherapeutische interventies.
75
Waar wordt CBM momenteel aanbevolen als toevoeging in de behandeling van verslaving?
In de Duitse richtlijnen voor verslaving wordt CBM aanbevolen als toevoeging aan reguliere behandelingen.
76
Wat is een voorwaarde voor de effectiviteit van CBM in de behandeling van verslaving?
Cliënten moeten gemotiveerd zijn om te veranderen, omdat CBM alleen werkt als toevoeging aan een reguliere behandeling en niet op zichzelf.