Hoofdstuk 8: In de supermarkt Flashcards
bakken
to fry
koken
to cook; boil
kopen
to buy
pakken
to take; get
roeren
to stir
serveren
to serve
snijden
to cut
vinden
waar kan ik de melk vinden?
daar, bij de/ hier naast de
to find
where can I find the milk
vinden + adjectief
Ik vind kaas lekker
Ik vind drop vies
to find; to think
I like cheese
I don’t like liquorice
wachten
to wait
voeg…toe (toevoegen)
to add
de boodschap(en)
purchase (groceries, shopping)
de helft
half
de kassa(‘s)
cash register
de korting(en)
discount
de markt
market
de pan(en)
pans
de prijs
price
de winkel
shops
de ui(en)
onions
het bonnentje
receipt
het feest/je
party
het gesprek
conversation
het lijstje
Het boodschappenlijstjes
list
shoppinglist
het recept
recipe
het wagentje
trolley
het winkelwagentje
(shopping) trolley
boodschappen doen
to do the (grocery) shopping
een boodschappenlijstje maken
to make a shopping list
in de aanbieding zijn
to be on special offer
duur (dure)
expensive
goedkoop (goedkope)
cheap
iets
something
iets anders
something else
want
because
zo’n (zo + een)
Ik heb niet zo’n zin in groentesoep
Such (a)
I don’t really feel like (having) vegetable soup
ja graag
yes please
op is op
when it’s gone it’s gone
pardon, mag ik wat vragen?
Ja naturrlijk
excuse me may I ask you something
twee voor de prijs van een
two for the price of one