Hoofdstuk 5: Zullen we overleggen? Flashcards
afspreken
(to arrange) to meet
beloven
wat beloof jij?
to promise
what do you promise?
kunnen
Kun je maandag om 10 uur?
Kun je goed dansen?
can; to be able to
Is Monday at 10 possible?
Can you dance well?
moeten
to have to;must
mogen
mag ik hier roken
Je mag in de vergarderuimte niet eten
can; to be allowed to
Can I smoke here?
You can’t eat in the meeting room
overleggen
to consult; to discuss
reageren op
to react to
roken
to smoke
vergaderen
to meet
verzetten
to change; to reschedule
willen
wilt u iets drinken?
we willen graag sporten
to want
would you like something to drink?
we would like to exercise
zingen/dansen
sing/dance
zullen
zal ik even helpen
zullen we om half 9 afspreken
we zullen ons huiswerk maken
will/shall
shall I give you a hand
Shall we meet at half past eight
we will do our homework
De toekomst
the future
de vergadering(en)
meeting
het overleg
consultation
het verschil
difference
het voorstel
proposal
een afspraak maken
to make an appointment
een afspraak verzetten
to reschedule an appointment
een voorstel doen
to suggest/propose
iet graag willen
ik wil graag een kopje koffie
would like something
I would like a cup of coffee
vrij zijn
to have the day off
druk (drukke)
Ik heb het druk
busy
I am busy
even
Ik ga even lunchen
just
I am going to have some lunch
hetzelfde
the same
misschien
perhaps
ons
our
hun
their
Momentje
just a minute
Conjugate Moeten
Ik-> moet
Jij-> moet
Wij-> moeten
Conjugate Mogen
Ik-> mag
Jij-> mag
wij-> mogen
Conjugate Willen
Ik -> wil
Jij -> wilt
Wij-> willen
Conjugate Kunnen
Ik-> kan
Jij-> Kunt / Hij Kan
Wij-> Kunnen
Conjugate Zullen
Ik -> zal
Jij-> Zal/zult (zal je)
Wil-> zullen
Conjugate Gaan
Ik –> Ga
Jij -> Gaat
wij -> gaan