Hoofdstuk 4: Bij het sportcentrum Flashcards
gaan + infinitief
Ik ga morgen sporten
to be going to + infinitive
I am going to exercise tomorrow
gaan naar
Ik ga naar het sportcentrum
to go to
I go to the sports centre
lunchen
to have lunch
sluiten
to close
sportern
to play a sport/ to exercise
zullen
zullen we naar de film gaan
shall/will
shall we go to the cinema?
ga je mee + infinitief (meegan)
are you coming (along) (to come along)
de afspraak(en)
the appointment
de agenda(‘s)
diary
de medewerker
de baliemedewerker
employee
desk clerk
de middag/de octend(en)
afternoon/morning
de sportschool
fitness centre
het café
bar/pub
het deel (de delen)
het dagdeel (de dagdelen)
part
part of the day
het ding (de dingen)
Je kan hier veel leuke dingen doen
thing
you can do a lot of nice things here
afgelopen zijn
De les is om half vijf afgelopen
to be finished
the class will be finished at half past four
gesloten zin
Het sportcentrum is op 1 Januari gesloten
closed
The sports centre is closed on 1 January