Hoofdstuk 4: Middelengerelateerde stoornissen Flashcards
Coping en verslaving
De primaire verslavingsproblematiek gaat over een inadequate coping. Middelen worden gebruikt om te copen met psychiatrische problemen.
Wat is een psychoactieve stof (middel)?
Een stof die door onze bloedhersenbarrière gaat en een invloed heeft op ons psychisch functioneren en een bewustzijnsverandering teweegbrengen.
Soorten middelengerelateerde stoornissen
- Stoornissen in het gebruik:
- Middelenmisbruik
- Middelenafhankelijkheid (= verslaving)
- Stoornissen door het gebruik (ten gevolgde v.h. gebruik)
- Intoxicatie
- Onthouding/withdrawling (als je stopt met een middel): v.e. welbepaalde psychoactieve stof (nl. elke stof die door de bloedhersenbarrière gaat en een effect heeft op ons centraal zenuwstelsel)
Wat zijn de stadia van gebruik?
- Verslaving (topje vd berg):
Hier is afhankelijkheid heel belangrijk en kan niet meer functioneren in het dagelijks leven. Wordt ook wel de afhankelijkheidspathologie genoemd. - Misbruik:
Hier heeft persoon wel last in dagelijkse leven. Misbruik gaat over onaangepast gebruik.
–> Deze twee vallen onder pathologie
- Regelmatig gebruik:
Waar persoon in kwestie er niet veel last van heeft in dagdagelijkse functioneren
–> Normale ontwikkelingspsychologie
- Experimenteren:
Kunnen we situeren binnen een niet-pathologische context en hoort bij een normale ontwikkeling bij jonge adolesecntie. - Kennismaking:
Kunnen we ook situeren binnen een niet-pathologische context en hoort bij een normale ontwikkeling bij jonge adolescentie.
–> Niet pathologische context
Algemen uitleg stadia van gebruik
In de basis v.h. normale ontwikkelingspsychologie (midden adolescentie 15-16 jarige) zien we de kennismaking en vaak het experimenteel gedrag, maar ook regelmatig gebruik (zonder disfunctioneren of uitval in de verschillende levensdomeinen). De bovenste 2 (misbruik en verslaving) worden wel geassocieerd met pathologie, gezien het disfunctioneren en de uitval in de verschillende levensdomeinen. Vaak is er herval voordat patiënt helemaal uit verslaving kan geraken. Controle over het gedrag is de belangrijkste factor om te spreken over misbruik of verslaving (geen controle). Zolang het functioneren in tact blijft is het geen pathologisch concept.
Kenmerken van misbruik vh middel
Een patroon van onaangepast gebruik v.e. middel dat significante beperkingen of lijden veroorzaakt (dat is het conditio sine qua non om van misbruik te spreken), zoals in een periode van 12 maanden blijkt uit ten minste 1 (of meer) v.d. volgende:
- Herhaaldelijk gebruik v.h. middel met als gevolg dat het niet meer lukt om in belangrijke mate te voldoen aan verplichtingen op het werk, school of thuis.
- Herhaaldelijk gebruik van het middel in situaties waarin het fysiek gevaarlijk is.
- Herhaaldelijk, in samenhang met het middel, in aanraking komen met justitie. (zeker bij illegaal gebruik, dronken rijden of dealen)
- Voortdurend gebruik van het middel ondanks aanhoudende of terugkerende problemen op sociaal of intermenselijk terrein.
Hier zit het verschil in regelmatig gebruik en misbruik (enerzijds het lijden en anderzijds de implicaties v.h. ongepast gedrag dat zich voordoet over een langere periode). Soms zien we dat patiënten die een bv. een acute stressstoornis of een aanpassingsstoornis hebben en in een periode iets meer alcohol nuttigen of ander risicovolgedrag vertonen, maar die na een tijd zichzelf onder controle kunnen houden en die overschakelen tot minder risicovol gedrag.
Kenmerken middelenafhankelijkheid (verslaving) volgens de DSM5
Een onaangepast patroon van gebruik dat leidt tot stoornissen en problemen, blijkend uit het optreden op een willekeurig moment binnen de periode van 1 jaar van ten minste 3 v.d. volgende verschijnselen:
Clusters (er zijn drie grote clusters groen, rood en paars, blauw is extra)
Groen = lichamelijke cluster.
Rood = psychische cluster (dit zijn de kernsymptomen)
Paars = Regulatie/controle: Items die te maken hebben met controleverlies prefrontale cortex. Vb. je bent in de problemen gekomen, etc.
Blauw = inherent aan de psychopathologie.
- Optreden van tolerantie, gedefinieerd als:
- De behoefte de hoeveelheid v.d. stof sterk te vergroten om teneinde hetzelfde effect te verkrijgen, steeds meer nodig voor hetzelfde effect, gewenning.
- Beduidend minder effect bij voortgaand gebruik van dezelfde hoeveelheid v.d. stof *. - Onthoudingsverschijnselen, blijkend uit:
- Het optreden van voor de stof kenmerkende lichamelijke onthoudingsverschijnselen.
- Het gebruik v.d. stof (of een nauw verwante stof) om de onthoudingsverschijnselen tegen te gaan. - Hevig verlangen (craving) naar het middel kan zelfs lijden tot een opname.
- Preoccupatie: Veel tijd en energie spenderen om aan de stof te komen. (omdat je de stof zo hard nodig hebt.
- Vaak langer of meer gebruiken dan voorgenomen (beloftes niet nakomen).
- Voortgezet gebruik, ondanks kennis van negatieve consequenties.
- Opgeven of verwaarlozen van belangrijke sociale, werk- en/of recreatieve activiteiten.
- Items 1 en 2 binnen de lichamelijke afhankelijkheid
Item 1: *: men heeft meer nodig om eenzelfde effect te bekomen (uitzondering; de psychoactieve stof cocaïne: de hersenen zijn snel heel gevoelig, waardoor er minder nood is om eenzelfde effect te bekomen (= Kindling effect). - Items 3 en 4:
items binnen de psychische afhankelijkheid (= de kernitems). - Items 5 en 6:
Items die gaan over het controleverlies (items die gelinkt zijn aan het minder goed werken van de prefrontale cortex). - Item 7:
Nodig om te kunnen spreken van een psychiatrische aandoening.
Stoornissen door het gebruik
- Intoxicatie door een middel
- Onthouding van een middel
Kenmerken intoxicatie door een middel
- Het ontstaan v.e. reversibel (stop je met dat gegeven dan gaat zich dat normaliseren) middel-specifiek syndroom als gevolg van recent gebruik v.e. middel (vb. overdosis, nierfalen,etc.). (Afhankelijk van welk middel zullen er psychische/lichamelijke verschijnselen optreden). We zien in dit in extreme mate bij een drugs geinduceerde psychose, iemand die bv. slecht reageert op de werkzame stof in Cannabis, THC, die psychotisch wordt en die dat stopt met cannabis en dat beeld opklaart. Dit is dus reversibel en gekoppeld aan de specifieke zaken, activatie of demping. De meeste middelen zijn gecombineerd, zowel actief als dempend.
- Gedrags- of psychische veranderingen die het gevolg zijn v.h. effect v.h. middel op het CZS die in significante mate onaangepast zijn en die tijdens of kort na het gebruik v.h. middel ontstaan.
- De symptomen zijn niet het gevolg v.e. somatische (lichamelijke) aandoening en zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychiatrische stoornis.
Kenmerken onthouding van een middel
Door het zich abrupt onthouden van die psychoactieve stof gaat ook het lichaam en de psyche erop reageren, men kan psychotisch worden. (bv. bij iemand die zich onthoudt van alcohol kan een epileptische aanval krijgen, kan een delirium krijgen, psychotisch worden, etc.)
- De ontwikkeling v.e. middel-specifiek syndroom als gevolg v.h. staken (of verminderen) v.h. gebruik v.h. middel dat daarvoor aanzienlijk en van lange duur is geweest (afkickverschijnselen).
- Het middel-specifieke syndroom veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op belangrijke andere terreinen.
- De symptomen zijn niet het gevolg van een somatische (lichamelijke) aandoening en zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychiatrische stoornis.
Welke psychoactieve stoffen zijn er?
- psycholepticum
- psychoanaleptica
- psychodysleptica
Psycholepticum
Dempende werking
- Alcohol (laatste en ergste niveau van demping = comateuze toestand)
- Sedativa (slaappillen, xanax, valium)
- Opiaten (morfine, heroïne, opium, codeïne)
Psychoanaleptica
Stimulerende werking
- Cocaïne
- Amfetamine (xtc, MDMA)
- Cafeïne (als je dit niet gewoon bent en zou er ineens van drinken kan je in een paniekaanval komen, een angststoornis krijgen. Er wordt ook effectief onderzoek naar gedaan, paniek bij caffeïne.)
- Nicotine
Psychodysleptica
Verstooring waarneming
- Hallucinogenen (XTC (werkzame stof MDMA), paddo’s)
- Cannabis (vnl. waar er een hoge concentratie aan THC is)
Welke psychoactieve stof wordt het meeste gebruikt?
In de praktijk zijn het vaak combinaties van verschillende middelen. Dus vaak een combinatie van een activerende en een roeswerking. Alcohol is wel het meest prevalent.
Extra psychoactieve stoffen (afbeelding p66!!!)
Smartdrugs (hebben een gecombineerde werking, bv. XTC, MDMA) staat binnenin en verspreidt zich in alle soorten.
THC = langst merkbaar in urine (zit in cannabis).
Eenheid van alcoholgebruik
In 10-12 g alcohol zit 0,2 promille (man) en 0,3 promille (vrouw).
Dus: eenzelfde eenheid alcohol geeft een hoger promille bij vrouwen dan bij mannen. Dit heeft 2 redenen:
- Reden 1: het heeft te maken met de enzymatische activiteit ter hoogte v.d. lever. Alcohol wordt voornamelijk afgebroken door alcoholhydrogenase (deze activiteit is iets lager bij vrouwen).
- Reden 2: de samenstelling en verhouding tussen spier- en vetweefsel.
Exacte eenheden van alcohol
2 eenheden - 0,5 promillage - Concentratievermindering “in de wind” / beneveling
4 à 5 eenheden - 1,0 promillage - Minder gecontroleerde bewegingen “drunken / somnolentie
8 à 10 eenheden - 2,0 promillage - Sopor (verdoving)
13 à 15 eenheden - 3,0 promillage - Stupor (sterke vermindering of totale opheffing bewustzijn)
16 à 20 - 4,0 promillage - Subcoma
20 à 25 - 5,0 promillage - Coma
Epidemiologie van alcoholgebruik
Mensen die alcohol drinken die
- Hogere mortaliteit of suïcidaal gedrag dit heeft te maken met de comorbide psychiatrische en somatische problematiek. Iemand die chronisch drinkt gaat leverpathologie krijgen, maar ook een hoge prevalentie van comorbide psychiatrische problemen (angst en stemmings, gedragmoeilijkheden, persoonlijkheidsmoeilijkheden etc.) en een hoge prevalentie van suïcidaal gedrag en dus een suïcide risico.
- Leven ca. 10-15 jaar minder lang.
- Zijn een probleemdrinker wanneer:
- Min. 1 binge per week (meer dan 6 glazen per keer in een tijdspanne van 2u)
- Tegelijkertijd rapporteren van psychische, sociale of materiële problemen.
Men heeft geprobeerd om het gebruik te kwantificeren: hoeveel mag men drinken? Deze is veranderd en strenger geworden in de DSM 5, in de DSM 4 mochten vrouwen 14 eenheden per week drinken en mannen 21. Dit genderverschil heeft men verlaten en strenger gemaakt vanuit de somatische invalshoek. Dus nu max. 10 standaard glazen per week. Daarbij moet het gebruik ook verspreid worden. 2 dagen alcoholvrij zodat de lever op rust kan komen. Ook onder de 18 jaar kan je beter geen alcohol nuttigen.
Correlatie
- Met verkeersongelukken (meer door meer alcohol = logisch)
- ‘kleine criminaliteit’
Residentiële verslavingszorg: wat ziet men het meest in de klinieken?
- Alcohol (50%) Het richt zich vnl. op alcoholmisbruik
- Opiaten (20%)
- Cocaïne (15%)
Het verschil tussen regelmatig gebruik en misbruik zit in het disfunctioneren.
Richtlijnen alcohol
- Volwassenen vanaf 18 j: max. 10 standaardglazen per week (mannen en vrouwen).
- Spreid het alcoholgebruik over meerdere dagen in de week.
- Minstens 2 alcoholvrije dagen per week om lichamelijk te recupereren en gewoontevorming te voorkomen. (Vnl. vanuit somatische invalshoek (voor leverfuncties, alvleesklier, … maar ook om de gewoontewording te voorkomen).
- Jongeren onder 18 jaar drinken best geen alcohol (brein is zeer sensitief naar gewenning).
Stoornissen door het gebruik kenmerken
- Psychische intoxicatieverschijnselen (Emo en cognitieve problemen)
- Lichamelijke intoxicatieverschijnselen
- Onthoudingsverschijnselen (Kunnen in een mildere vorm voorkomen bij een lichte onthouding, zoals een kater)
- Psychische stoornissen
Psychische intoxicatieverschijnselen (Emo en cognitieve problemen)
Prikkelbaarheid, agressie (alcohol kent agressie en een dempende werking)
Emotionele labiliteit, euforie, depressie
Aandachts- en concentratieproblemen Geheugenproblemen (black-out)
Lichamelijke intoxicatieverschijnselen
Dysarthrie (uitspraak en praten met een dubbele tong, articulatieproblemen)
Evenwichts- en coördinatiestoornissen
Nystagmus (oogvolgbewegingen, onbewust ritmisch heen en weer bewegen met de ogen)
Onthoudingsverschijnselen (Kunnen in een mildere vorm voorkomen bij een lichte onthouding, zoals een kater)
Prikkelbaarheid, rusteloosheid, slapeloosheid
Angsten
Tremor (bibberen, bij serieuze alcoholinname)
Transpiratie
Misselijkheid
Psychische stoornissen
Alcoholonthoudingsdelier (verlaagd bewustzijn) (er zijn 3 vormen van delier: gemengde vorm, hypoactieve vorm. Die laatste vormt doet zich het meeste voor.
Alcoholhallucinose (hallucinose: is niet hetzelfde als een hallucinatie; het is een zeer levendige hallucinatie, zoals beestjes zien en wekt meestal veel angst en agtitaie op bij de patiënt)
Syndroom van Wernicke (in een acute neurologische fase)
Syndroom van Korsakoff (bij chronisch gebruik van alcohol treedt er vitamine B tekort op)